16
De cabine van Sals vrachtwagen was aan de krappe kant voor ons
drieën, maar ik was niet van plan om me te beklagen. Lisa zat in
het midden en kon nauwelijks door de voorruit kijken, maar dat
scheen haar belangstelling voor het omringende landschap niet te
temperen. De counties Shasta en Modoc behoorden tot de weinige
delen van Californië waar de term 'dun bevolkt' nog te zwak is
uitgedrukt. In de regio rond de Bay wonen miljoenen mensen en als
je van daaruit naar het noorden rijdt, verwacht je dat je op het
platteland terecht zal komen, maar dat is lange tijd niet het
geval. Als je de Interstate 80 naar Sacramento volgt, merkje dat er
overal tekenen van bewoning zijn. Overal staan huizen, restaurants,
benzinestations - de neerslag van de menselijke samenleving. Bij
het verlaten van Sacramento verwacht je daarna toch zeker in de
lege vlakten terecht te komen, maar ook daar is lange tijd nog
steeds geen sprake van. Vanaf de Highway 99, van Sacramento naar
Chico, dat ruim tweehonderdvijftig kilometer boven San Francisco
ligt, zie je vrijwel altijd wel ergens een of ander gebouw staan.
Pas wanneer je Chico eindelijk achter je hebt gelaten en verder
gaat naar Red Bluff en Redding in het noorden, kun je kilometers
rijden, terwijl je uitsluitend natuurlijke vormen om je heen ziet.
Hier, ten oosten van Burney, bevonden we ons echt 'op het
platteland'. Er was weinig verkeer en er viel bijna niets anders te
zien dan bomen en aan ons voorbijtrekkende vergezichten met af en
toe een boerderij of een omgeploegde akker.
Ik probeerde onderwerpen te verzinnen die Lisa zouden interesseren en vroeg Sal af en toe om de naam van een plant of dier die aan de ruiten van onze vrachtwagen voorbijgleden.
'Kijk Lisa, een gaai!' 'Zijn er veel herten hier? Denk je dat we er een zien?' 'Wat voor een boom is dat?' babbelde ik erop los. Mijn pogingen mislukten jammerlijk. Lisa reageerde beleefd op mijn vogel- en dierennamen, maar toonde geen belangstelling. Sal bleek niets van de plaatselijke flora en fauna af te weten. 'Wat is dat voor een grote boom daar?' 'Weet ik niet, gewoon een boom, misschien een iep.' 'Dat denk ik niet. Misschien is het een plataan. Groeien hier platanen?'
'Weet ik niet. Hoe zien die eruit?'
Niet dat Sal onaardig of afhoudend was. Hij bleek operaliefhebber te zijn en deed een vergeefse poging me te overtuigen van de vreugden van Don Giovanni en Der Meistersinger, hoewel hij me toevertrouwde dat Duitse componisten, met name Wagner, niet tot zijn favorieten behoorden.
'Het is niet aan mij besteed, Sal,' zei ik ten slotte, ik hoor er alleen maar gekrijs in. En ook nog in een taal die ik niet versta. Misschien, als ze in het Engels zongen...'
'Onmogelijk! Het hele effect zou weg zijn. Als Pagliacci "La Commedia il finito" zingt, breekt mijn hart zowat. Wat zou hij anders moeten zingen, It's all over now? Dat zou de emotionele lading om zeep helpen.'
ik geloof je op je woord, toch hou ik me bij Elton John.' Sal snoof minachtend, aan een dergelijke vergelijking maakte hij geen woorden vuil. Gelukkig was geen van de plaatselijke radiozenders gespecialiseerd in Italiaanse opera's en Sal was vergeten om zijn cassettespeler mee te nemen.
'Hou jij van muziek, jongedame?' informeerde Sal. 'Weet ik niet.'
is er geen liedje van school dat je graag zingt?' 'Nee.'
in welke klas zitje?' 'Weet ik niet.' 'Weet je dat niet?'
'Lisa heeft bij mensen gewoond die haar thuis hebben onderwezen,' zei ik snel. 'Maar haar ouders willen haar weer op school doen.' Het leek me het beste om tegenover vreemden zo min mogelijk over Lisa's omstandigheden los te laten. 'Ze komt in groep drie terecht.' 'Hoe oud ben je dan, Lisa, een jaar of acht?'
Lisa keek me vlug aan alsof ze wilde vragen of dat klopte. Ik knikte.
'Ja.'
'Dan ben je al een grote meid. Wanneer ben je jarig?' Ik wou al bijna de eerste de beste datum die me te binnen schoot eruit flappen, maar Lisa antwoordde: 'Tien augustus.' 'Een Leeuw. Mijn moeder, God hebbe haar ziel, was ook een Leeuw.' 'Wat is dat, een Leeuw?' vroeg Lisa. Ik begon te vermoeden dat Sal in een vorig leven leraar was geweest, omdat hij uitvoerig begon uit te wijden over astrologie (hij geloofde erin) en een en ander niet alleen begrijpelijk maakte, maar er zelfs in slaagde Lisa's belangstelling te wekken. Hij verleidde haar tot een levendig gesprek over de karaktertrekken van mensen die onder de verschillende sterrenbeelden waren geboren. Rammen waren wispelturig, Maagden fantasierijk, Leeuwen, zoals zijzelf, bevelend en beslist.
Lisa luisterde zo geboeid, dat het me verbaasde. Er vloog een kwartier om. Zelfs ik nam in bescheiden mate deel aan het gesprek. Ik geloof niet in astrologie. Wat zou het leven eenvoudig zijn als het echt zo werkte. Op de hele wereld zouden maar twaalf mensentypen bestaan, of vierentwintig als je degenen meerekende die 'onder de hoorns van de halve maan' waren geboren. Desondanks slaagde ik erin om wat aan het onderwerp toe te voegen.
'In zekere zin is ons jurysysteem op astrologie gebaseerd,' merkte ik op toen er een stilte viel in Sals betoog. 'Hoe bedoel je?'
'Heb je je nooit afgevraagd waarom een jury uit twaalf leden bestaat? Tien zou meer voor de hand liggen. We hebben allemaal tien vingers en tien tenen en onze getallenleer is op het getal tien gebaseerd. Toch hebben we twaalf juryleden. Dat komt doordat elke geboortemaand aanvankelijk in de jury vertegenwoordigd moest zijn, als afspiegeling van de bevolking. Toen de rechtbanken juryleden gingen ondervragen over hun achtergrond en ideeën en dat soort dingen, lieten ze die voorwaarde natuurlijk al gauw los.'
'Dat heb ik nog nooit gehoord,' zei Sal geïmponeerd. 'Ben je advocaat of zo?'
'Nee, dat weet ik nog van een cursus antropologie aan de universiteit,' zei ik na een korte aarzeling. Er volgde een ongemakkelijke stilte, totdat Lisa vroeg: 'Kun je aan iemands gedrag zien wanneer hij is geboren?'
'Goeie vraag. Soms wel. Peter is bijvoorbeeld heel voorzichtig en hij kan goed organiseren. Volgens mij is hij een Steenbok. Dat sterrenbeeld loopt van eind december tot eind januari. Klopt dat?' 'Negenentwintig augustus.'
'Een Maagd? Dat zou mijn tweede keus zijn geweest. Je ziet wel, Lisa, dat je er een slag naar kunt slaan, maar je weet het nooit zeker.' 'En als iemand nou heel gemeen is,' begon Lisa aarzelend, 'en je sloeg en allemaal slechte dingen deed, wanneer is hij dan geboren?' Sal zweeg geschrokken, maar ik begreep haar meteen. Nu snapte ik waarom ze zoveel belangstelling had getoond voor Sals uitweidingen over astrologie. Ze zocht naar antwoorden. Ken en Eric en Jimmie vormden een raadsel voor haar. Waarom hadden ze haar gevangen genomen? Waarom deden ze haar pijn? Waarom deden ze slechte dingen? Misschien kwam het doordat zij iets verkeerds had gedaan. Maar nu vroeg ze zich af of er een andere verklaring was. Misschien waren ze gewoon in de verkeerde maand geboren! Als je toevallig in maart of oktober of zoiets was geboren, dan was je slecht en deed je slechte dingen en daar kon niemand iets aan doen. Dus zolang zij niet was voorbestemd om een slecht mens te zijn, zolang tien augustus niet binnen de slechte zone lag, was zij goed en was het gedrag van de mensen die haar slecht hadden behandeld en misbruikt min of meer te begrijpen. Maar die troost werd haar natuurlijk niet gegund.
'Het spijt me, Lisa,' antwoordde Sal bedachtzaam, 'maar er bestaat geen speciale periode waarin goede of slechte mensen worden geboren. De tekens van de dierenriem gaan alleen over karaktertrekken, dus of je goed kunt organiseren, artistiek bent of gemakzuchtig. Iedereen, ongeacht wanneer hij of zij geboren is, kan goed of slecht zijn. Snap je?'
Lisa keek bedrukt en het haar hoofd hangen, een gebaar dat ik de afgelopen twee dagen als teken van pijn had leren herkennen, ik snap het,' zei ze zachtjes met gebogen hoofd. 'Maak je geen zorgen,' zei Sal geforceerd vrolijk. 'Uit eigen ervaring kan ik je zeggen dat Leeuwen bijna nooit gemeen zijn. Waar of niet, Peter?'
'Als bijna-Leeuw,' zei ik op luchtige toon, 'hoop ik van niet. Wanneer denk je dat Sal geboren is, Lisa?' Maar de betovering was verbroken. Lisa's belangstelling voor astrologie was verdwenen met het besef dat die niet de sleutel tot begrip bevatte van wat haar was overkomen. Ze bleef naar de vloer staren en er viel een minutenlange stilte, slechts verbroken door het gegrom van de motor en het fluitende geluid van de vrachtwagen die tegen de aanwakkerende februariwind optornde.
Vanuit het westen begonnen de wolken zich op te stapelen en binnen een paar minuten was de zon erachter verdwenen. 'We krijgen regen, denk ik,' merkte ik op.
'Dat zei de weerman gisteren ook al. Het zou gaan onweren. Ik hoop dat we de spullen kunnen uitladen voordat het losbarst.' De atmosfeer in de cabine was tegelijk met het weer bekoeld en de rest van de rit werd er weinig gepraat. We reden omstreeks het middaguur bij de Ponderosa-vestiging in Adin voor en er hing inmiddels een dicht grijs wolkendek, afgebiesd met antraciet en ebbenhouten tinten.
Adin lag uiterst oostelijk in een regio die de Grote Vallei heette - een vlakke, boomloze hoogvlakte, die zich naar het westen toe uitstrekte tot aan Nubeiber, zo'n honderdtien kilometer verder en ten oosten van Adin nog zo'n drie kilometer doorliep. Net zoals in Burney ging de 299 naadloos over in Main Street, hoewel die ditmaal niet breder werd.
Adin leek hoofdzakelijk te bestaan uit een rij keurige, houten huizen met goed onderhouden tuinen, een ouderwetse kerk van witgeverfd hout met een torenspits die zo van een kerstkaart kon zijn geplukt, een minimart en de verplichte vrijwillige brandweer. Tegenover Chace's General Merchandise aan de andere kant van de brug over de Ash Creek lag het tweedehandsgoederencentrum 'Ponderosa', hoewel je onmogelijk kunt beweren dat er veel ponderosa-dennen tussen Adin en Burney groeien. Op de hellingen aan de zuidkant van de Grote Vallei groeiden overwegend jeneverbesstruiken en vliegdennetjes.
Direct voor ons torende een kale helling van zo'n honderd of honderdvijftig meter boven het stadje uit, op twee derde ervan was in witte stenen het woord 'Adin' gelegd.
Volgens het principe 'wat er het laatste in is gegaan, gaat er als eerste weer uit' laadden Sal en ik eerst de kleinere spullen uit, de lampen, de bijzettafels en dat soort dingen. We hadden net de bank op de lift gezet, toen de eerste vette regendruppels op het asfalt voor het magazijn begonnen te spetteren.
'Ga naar binnen, Lisa,' riep ik vanuit de laadruimte van de vrachtwagen. Sal keek naar de lucht, fronste zijn wenkbrauwen en pakte met hernieuwde energie de bank aan zijn kant beet. In de verte hoorde ik het rommelen. De wind wakkerde aan als voorbode van een onvervalst onweer. Sal liet de lift gauw zakken, maar die had nog nauwelijks de grond bereikt of er klonk al een donderklap bijna recht boven ons, onmiddellijk gevolgd door een stortbui. Al voordat we de bank halverwege het magazijn hadden, zat mijn haar tegen mijn schedel geplakt. Tegen de tijd dat we binnen waren, waren onze hoofden, schouders en broekspijpen doorweekt, evenals de kussens van de bank.
'Nou,' zei ik, met mijn blote hand de nattigheid van mijn gezicht vegend, 'we hadden het bijna gered. Zou hij ertegen kunnen?' vroeg ik naar de bank wijzend.
'Ja, dat komt wel in orde, denk ik. Ik had er plastic overheen moeten doen. Verdomme. Sorry, verdraaid. Nu is het te laat.' Sal keek naar de kletsnatte bank en schudde zijn hoofd. 'Kom, we gaan ons afdrogen,' zei hij, na een laatste, schattende blik op de sofa. We gingen de winkel binnen door een deur achter in het magazijn en Sal stelde ons voor aan Bella, een opgewekte, stevige zwarte vrouw, ongeveer van Sals leeftijd.
Bella haalde gauw een paar handdoeken voor ons en bracht Sal met weinig woorden op de hoogte van de zaken van de afgelopen week. De klant die Sal had genoemd, een zekere Larkin McCray, was nog niet geweest en ze had geen idee of hij nog kwam. Maar ze hadden wel touw, tuingereedschap en een reservewiel van het formaat dat McCray bij vorige gelegenheden had gekocht in voorraad, allemaal spullen waar McCray belangstelling voor had getoond. Bella keek of Lisa's kleren niet nat waren geworden.
'Waar kun je het beste eten?' vroeg ik aan Sal, nadat we ons min of meer hadden afgedroogd.
'Het Wagenwiel, een eindje terug aan de overkant, is wel goed. Ik moet nog een paar dingen doen voor de lunch. Hier heb je tien dollar voor de maaltijd die ik je heb beloofd. Ga maar lekker eten en als je terugbent, kijken we wel hoe het met McCray zit. Mocht hij er eerder zijn, dan weet ik waar ik je kan vinden.' Sal deed de kassa open en haalde er twee briefjes van vijf uit.
'Bedankt, Sal,' zei ik terwijl ik de biljetten aanpakte. 'Heb je honger, Lisa?' Haar sombere stemming was verdwenen en ze was weer zichzelf, dus niet echt vrolijk, maar in elk geval niet van streek, ik geloof van wel,' zei ze zonder enthousiasme. 'Mooi, dan gaan we iets eten. Tot over een uur, Sal.' We waren nog niet bij de deur of Bella riep ons terug en gaf me een paraplu uit de bak naast de kassa.
'Als je in dat onweer zo naar buiten gaat, krijg je nog longontsteking,' waarschuwde ze. 'Neem deze mee en zorg dat de kleine meid droogblijft. Ik krijg hem wel weer terug.'
Ik keek naar haar aardige gezicht en knikte als dank. Lisa was weg van Bella, dat was duidelijk. Mijn blik viel toevallig op Sal en ik zag hoe hij ongemerkt naar Bella keek. Ik had het gevoel dat hun relatie verder ging dan die van werkgever-werknemer en was blij voor hem dat hij zo'n hartelijke gezellin had gevonden.
Lisa en ik kropen onder de paraplu en liepen tegen de regenvlagen in de straat uit naar het Wagenwiel, een paar honderd meter verder. Ruim de helft van de tafels was al bezet door boeren, loonwerkers, monteurs en twee vrouwen uit het stadje, die scholen voor het onweer. Niemand schonk aandacht aan ons toen wij in onze versleten spijkerbroeken en goedkope windjacks binnenstapten. Ik koos een tafel in de hoek uit, die van de andere gescheiden werd door een stel lege tafeltjes en een sigarettenautomaat.
Nadat we hadden besteld, liep ik naar de munttelefoon bij de ingang naast de wc's en vroeg het nummer aan van Willard Taylor in Oakdale, Oregon, met het verzoek het gesprek op rekening van mijn kantoor te zetten. Weer kreeg ik het defecte antwoordapparaat aan de lijn en ik hing op.
We gebruikten de lunch in stilte en zeiden slechts het hoognodige. Ik durfde Lisa nog steeds niet naar bijzonderheden over haar gevangenschap te vragen. Ik wist niet of praten haar goed of kwaad zou doen, maar ik had het gevoel dat ik iets moest proberen om haar pijn te verzachten. Toen we klaar waren met eten en de serveerster de tafel had afgeruimd, leunde ik naar voren en ving Lisa's blik op. 'Ik snap best waarom je van Sal die dingen over astrologie wou weten,' zei ik rustig. Ze keek me met een bijna uitdrukkingsloos gezicht aan, waarin slechts een sprankje van iets anders doorschemerde. Van wat eigenlijk? Angst? Ongerustheid? Hoop tegen beter weten in? Ik weet het niet precies, maar in haar ooghoeken en mond meende ik een zwakke emotie te bespeuren.
'Je wilt graag snappen waarom Eric je heeft meegenomen en waarom Ken je pijn heeft gedaan, hè?' zei ik. Haar angst werd nu zichtbaarder. Ze was ten slotte nog maar een klein meisje dat de misleidingtrucjes van volwassenen nog niet had geleerd.
'Ben je soms bang dat alles wat er met je is gebeurd je eigen schuld is?' Haar lippen trilden, maar ze huilde niet. Ze zou nog liever doodgaan, denk ik, dan hardop huilen. Na een ogenblik knikte ze en keek me strak aan alsof ik de enige in de wereld was, alsof ik in mijn eentje haar lot in handen had. 'Ik weet niet precies hoe ik het zo moet uitleggen dat je het snapt, maar ik zal het proberen. Het is jouw schuld niet. Je hebt niets verkeerd gedaan. Het is je gewoon overkomen. Een heleboel dingen gebeuren zonder dat iemand er iets aan kan doen. Dat noemt men wel "het lot". Dat betekent dat iets nu eenmaal is, zoals het is. Kun je me volgen?'
'Maar waarom hebben ze mijn huis uitgezocht? Waarom hebben ze mij meegenomen?'
'Ze hebben jou meegenomen, omdat je er toevallig was. Als jij niet in de tuin had gespeeld, hadden ze een ander kind meegenomen. En dan had zij zich afgevraagd waarom ze haar moesten hebben. Iemand moest het zijn. Het toeval wilde dat jij het werd. Het was domme pech, meer niet.'
'Maar waarom deden ze dat? Waarom deed Ken die dingen met mij? Waarom deed hij me pijn? Hij zei dat ik slecht was. Hij zei dat ik de wil van God moest leren kennen.'
Hoe moest ik de gekte van een pedofiele, religieuze fanaat aan een achtjarig kind uitleggen, aan willekeurig wie trouwens? Ik gooide het over een andere boeg.
'Mensen willen altijd iemand anders de schuld geven. Hoe slechter de dingen die ze doen, hoe meer ze de schuld op iemand anders willen schuiven. Ken wilde slechte dingen met je doen, maar hij wou niet toegeven dat ze slecht waren en dat hijzelf slecht was, en daarom zei hij dat hij ze van God moest doen.'
'Waarom wil iemand die dingen doen? Waarom gaven die andere mannen me aan Ken als ze wisten wat hij met me ging doen?' 'Lang geleden heb ik eens een verhaal gelezen waarin de schrijver zich precies dezelfde dingen afvroeg: Waarom doen mensen slechte dingen? Hij wist het antwoord niet en daarom verzon hij maar iets. Daar ging dat verhaal over, over zijn antwoord. Het was niet waar, snap je, het was verzonnen, maar soms is het daardoor makkelijker om over mensen als Ken na te denken. Ik zal je het verhaal vertellen. Weet je wat een professor is? Nee? Dat is een leraar. Een professor geeft les aan een universiteit. Zijn verhaal ging over een professor in de geologie, die studie houdt zich bezig met rotsen en delfstoffen. Hij ging vaak mijnen en grotten in om de geologische laag te bekijken.'
'Hoe heette die professor?'
Hoe heette hij? Ik noemde de eerste de beste naam die me wel toepasselijk leek voor een professor.
'Gregory, hij heette Gregory.' De hoofdpersoon had nu een naam, Lisa glimlachte en ik had haar volle aandacht weer. 'Op een dag was Gregory een nieuwe grot aan het onderzoeken, eentje waar hij nog nooit in was geweest. Hij ging heel ver naar binnen en helemaal achterin in een van de laatste spelonken ontdekte hij iets wat eruitzag als een rotsblok. Toen Gregory tegen het rotsblok duwde, rolde het weg. Daarachter zag hij een nauwe tunnel liggen. Gregory kroop op handen en knieën de tunnel in. Hij kroop een heel eind, tot hij uiteindelijk in een heel grote ruimte uitkwam. Overal lagen grote stenen en kristallen.
Gregory's speciale aandacht werd getrokken door een soort kristal dat hij nog nooit eerder had gezien. Het was zachtroze en had de vorm van een staaf met een doorsnee van acht centimeter. Toen hij er een stukje vanaf probeerde te krijgen, merkte hij dat het keihard was en uiteindelijk moest hij een paar keer met de hamer op de onderkant van de staaf slaan om er een stukje vanaf te breken. De professor nam het kristal mee naar de universiteit en onderzocht het in zijn laboratorium. Hij ontdekte dat het kristal, hoewel heel licht, harder was dan glas. Het materiaal leek hem wel geschikt voor brillenglazen, dus sneed hij er bij wijze van experiment twee stukjes vanaf, polijste die en zette ze in een montuur. Gregory zette de bril op en keek zijn laboratorium rond. De bril paste goed en hij zag er goed door, hoewel alles een beetje roze zag. Het was inmiddels avond en hij besloot de bril op te houden om te kijken hoe die beviel.
Gregory ging naar een eethuisje aan de rand van de campus. In het donker kwam een student hem tegemoet lopen. Ze zeiden elkaar gedag en toen ze elkaar passeerden, dacht Gregory een bepaalde gloed om het hoofd van de student te zien, maar hij meende dat het een schaduw was die door de straatverlichting werd veroorzaakt. De professor ging het eethuis binnen. En toen zag hij dat iedereen zo'n gloed rond zijn hoofd had. Al kijkend zag Gregory de vorm ervan veranderen. Soms werden ze wijder en veranderden ze in een gezicht dat in het oor van die persoon fluisterde. En op andere momenten trokken ze samen om iemands hoofd en kwamen er vuurrode vonken en flitsen vanaf.' 'Een soort bliksemflitsen?' vroeg Lisa geboeid.
'Het leek meer op een lap plastic waar lichtjes doorheen schenen. Maar goed, die professor keek in de spiegel achter de tapkast, maar kon niets om zijn eigen hoofd onderscheiden. Hij begon zich af te vragen of hij gek werd. Hij knipperde een paar keer met zijn ogen, maar telkens als hij zijn ogen opendeed, waren de vormen er nog. De rest van de avond bleef hij stilletjes aan een hoektafeltje naar de bezoekers en de vormen om hun hoofd zitten kijken. Ze hadden ze allemaal, behalve hij, en ze waren allemaal anders van vorm.' 'Wat deden ze dan?'
'Daar wilde Gregory ook achter zien te komen en daarom bestudeerde hij ze, maar niemand zag ze, behalve hij. Een van de mannen in het restaurant vroeg Gregory waar hij naar keek. Gregory deed maar alsof hij zich niet lekker voelde en keek de andere kant op.' 'Maar zag hij ze toen nog steeds?'
'Ja. Uiteindelijk drong het tot hem door dat de bril iets met zijn nieuwe vermogen te maken kon hebben en hij zette hem af. De vormen verdwenen. Daarna zette hij hem weer op en de vormen waren weer terug. Hij vond het fascinerend. Hij begon de andere gasten nauwkeurig te bestuderen en er begonnen hem dingen op te vallen. Een van hen, een wegarbeider, zat hard te schreeuwen tegen de mensen bij hem aan tafel. Hij wou met ze op de vuist. Gregory merkte op dat de vorm om het hoofd van de wegarbeider vaak in een gezicht veranderde, dat in zijn oor schreeuwde en vervolgens lichtflitsen naar zijn hoofd stuurde. Steeds als de man leek te kalmeren en zich ontspande of lachte, liet het gezicht zich zien en begon het in zijn oor te schreeuwen om hem op te hitsen en kwaad te maken. Later op de avond kwam de predikant van de universiteit binnen. Zijn vorm was tegenovergesteld aan die van de wegarbeider. Toen er iemand tegen de geestelijke opbotste en hij kwaad dreigde te worden, veranderde de vorm in een vredig gezicht dat kalmerende woorden in zijn oor fluisterde.
Aan de bar waren een paar mannen aan het dobbelen om wie het eten moest betalen. Gregory zag dat er één vals speelde en de dobbelsteen vlug omdraaide als hij dreigde te verliezen en elke keer zag de professor dat de vorm heimelijk in het oor van de gokker fluisterde hoe hij de ander kon bedriegen als die even niet keek. Na een poosje drong het tot Gregory door dat het gedrag van mensen vaak werd veroorzaakt door de vormen die in hun oor fluisterden. Ze prikkelden hen, maakten ze van streek, spoorden ze aan tot dingen die ze zelf niet beseften. Het was moeilijk om de druk van de vormen te weerstaan, omdat de mensen niet eens wisten dat ze er waren. Gregory merkte dat hij niet kwaad op de wegarbeider of de gokker kon worden, omdat hun gedrag in feite door de vormen werd veroorzaakt en zij evenzeer slachtoffer waren als ieder ander. Het gaat er natuurlijk niet om dat we echt van die "spoken" om ons hoofd hebben, want dat is niet zo. Wat de schrijver van het verhaal bedoelde was dat we allemaal een geweten hebben, een innerlijke stem die zegt wat goed en wat kwaad is, en dat die stem bij sommige mensen dood is of slaapt, of dat hij soms slecht is of gek. Eric en Jimmie hebben geen innerlijke stem meer. Die zijn ze kwijt en ze hebben geen gevoel meer. Ze geven alleen nog maar om zichzelf. De stem van Ken is gek. Hij heeft als het ware een spook om zijn hoofd zitten dat de hele tijd zegt dat hij idiote dingen moet doen. Het is niet te snappen waarom hij zo is. Hij is gewoon zo geworden.'
'En ik?'
'Wat bedoel je?'
'Heb ik een ook een stemmetje?' 'Weet je wat goed is en wat slecht?' 'Ja.'
Wil je mensen pijn doen?'
'Nee, alleen Ken en die man, Jimmie. Ik hoop dat ze doodgaan. Ik hoop dat ze alle twee doodgaan. Is er dan wat mis met mij?' 'Nee, Lisa. Als er iets mis met je was, kon het je niet schelen of iets goed of fout was, zolang alles maar op jouw manier gebeurde. Ik weet wel dat je zo over ze denkt, maar als je de kans kreeg om ze pijn te doen, heel erg pijn, dan zou je het toch niet doen. Daar ben je veel te aardig voor, Lisa. Dus denk maar niet meer aan Ken en Jimmie. Dat is ouwe koek, ze vinden ons heus niet meer. En jij kunt er niets aan doen dat ze jou hadden meegenomen.' 'Weet je het zeker?' vroeg Lisa onzeker.
'Heel zeker. Kom, we gaan kijken of meneer McCray ons een lift naar Alturas geeft.'
Lisa treuzelde even omdat ze probeerde te begrijpen wat ik haar had verteld. Toen leek ze tot een slotsom te komen, pakte haar jack en liet zich van de bank glijden. Het onweer was overgedreven en we waadden door de plassen terug naar Sal en Bella, onbewust van elk gevaar dat groter was dan een plensbui.
Jimmie was allang verdwenen, stelde ik mezelf gerust, die bevond zich waarschijnlijk al drie staten verder. Dus liepen we op ons gemak terug naar Ponderosa en de gehoopte lift naar Alturas, op weg naar de ouders van Lisa. Maar in plaats van ons uit de nesten te werken, werkten we ons erin.