2
Ten slotte bedacht ik een eenvoudig plan om te bepalen waar ik me
bevond: ik zou naar het westen rijden tot ik op de 680 kwam en dan
de kaart van Californië raadplegen die ik in het handschoenenvak
had liggen om de route verder uit te stippelen. Ik wist niet wat ik
tegen Lisa moest zeggen en of ik wel wat moest zeggen, dus een poos
lang reed ik alleen maar. Het bleek dat ik de kaart uiteindelijk
helemaal niet nodig had.
Enkele minuten later stuitte ik al op tekenen van leven, een winkelcentrum langs de weg, bestaande uit zeven of acht winkels en een benzinestation op de hoek.
'Het is nog een heel eind naar Oakdale, Lisa,' zei ik, terwijl ik de auto naast de benzinepomp reed. 'Moet je niet naar de wc?' 'Nee, hoeft niet.'
'Goed, wacht dan maar hier. Ik ben zo terug.'
Het was een zelfbedieningspomp, maar de bediende had hem nog niet op nul gezet en daarom kreeg ik hem niet aan de praat. Ik wierp een blik op Lisa en liep naar het kantoortje. Er stond een oude Toyota boven de doorsmeerkuil; het rechterachterwiel en de remtrommel waren van de Corolla afgehaald, zodat de monteur bij de remschoen en -cilinder kon.
De monteur stond met zijn rug naar me toe en toen hij zich omdraaide stelde ik mijn denkbeelden over zijn taakomschrijving bij. Monteurs waren technici, opgeleid om de fijne kneepjes en complexiteit van mechanieken te doorgronden. Deze was nog maar een jongen. Hij was rond de twintig, had een scherp getekend gezicht en hield een tang in zijn hand. Ik keek langs hem heen en zag blank metaal waar de tang de hoeken van een van de moeren had afgerond, waardoor een in oorsprong zeshoekige vorm was veranderd in iets dat deed denken aan een afgesabbeld zuurtje.
'Ik heb benzine nodig,' zei ik, toen hij me opnam. 'De pomp moet op nul worden gezet.'
'Goed, een ogenblik.' De jongen, 'Charlie' was er in rood garen op zijn overall geborduurd, richtte zijn aandacht weer op het wiel en hield de tang met twee handen vast. Er viel metaalslijpsel op de grond, terwijl de tang langzaam ronddraaide en de moer bleef zitten. 'Shit!' vloekte Charlie. Hij liet de tang op het beton vallen en rommelde in een gereedschapskist op de werkbank rechts van hem. Ten slotte haalde hij er een waterpomptang uit die hij om de weerspannige moer klemde. Vervolgens wond hij een eindje elektriciteitssnoer om de handgrepen van de tang om hem dicht te houden. Een laatste gang naar de gereedschapskist leverde een klein model hamer op, waarmee hij vol overgave tegen de handgrepen van de tang begon te meppen. Bij de vierde klap schoot de moer los en vloog de tang eraf, om een paar centimeter naast mijn voeten op de grond te kletteren. 'Werkt altijd,' zei Charlie trots. 'Goed, we gaan benzine tanken. Heeft u verder nog iets nodig? Zal ik het oliepeil controleren? Antivries?'
'Nee, alleen benzine.'
We liepen naar het eilandje toe en Charlie stak zijn sleutel in de pomp. De teller draaide op nul. Terwijl ik het spuitstuk pakte en in de tank stak, vroeg ik over mijn schouder aan Charlie: 'Ik wil de 680 naar het zuiden nemen. Hoe kom ik daar het eenvoudigst?' Omdat hij geen antwoord gaf, keek ik op en zag hem naar Lisa staren.
'De 680 naar het zuiden,' herhaalde ik.
'Wat? O ja. Eerst rijdt u anderhalve kilometer die kant op en dan slaat u af bij de Slawson...'
Wacht even. Ik kan het beter opschrijven. Heb je daar papier liggen?' vroeg ik, met mijn hoofd naar zijn kantoortje naast de smeerkuil en de brug wijzend.
'Jawel. U kunt de achterkant van een taxatieformulier gebruiken.' Charlie liep erheen en nadat ik de slang in de tank had gehangen, volgde ik hem. Hij overhandigde me een formulier dat uit drie delen bestond. Bovenaan stond 'Uw auto is onze zorg' en onderaan 'Betaling geschiedt vóór het ophalen van uw voertuig'. Ik draaide het om en schreef Charlies aanwijzingen op. Toen ik klaar was, keek ik naar mijn auto en daarna op mijn horloge. Het was halfzeven en we hadden nog een rit van drie tot vier uur voor de boeg. We konden maar beter iets eten voordat we de snelweg opgingen. 'Zijn er restaurants in de buurt?' vroeg ik. De mythe dat dienders, buschauffeurs en automonteurs de beste eetgelegenheden kennen, onderschrijf ik niet, maar ik was op dat moment bereid om overal te eten, als het maar dichtbij, schoon en snel was. 'Wat voor iets zoekt u?' 'Maakt me niet uit. Een McDonald's is prima.'
'Een paar kilometer naar het noorden is er één langs de snelweg. Dat is voor u de verkeerde kant op. Een stukje verderop langs deze weg is wel een aardig tentje. Marty's Rib Pit. Ze hebben er biefstuk en sla. Leuke tent. Ik denk dat de kleine meid het er ook wel naar haar zin zal hebben.' Charlie keek me verwachtingsvol aan. Wat moest ik zeggen?
'Bedankt, we gaan het proberen,' zei ik na een ongemakkelijke stilte en gaf hem mijn creditcard.
'Waar komt u vandaan?' vroeg hij toen hij de cijfers intikte. 'Uit Los Altos Hills, in de buurt van Palo Alto.' 'Dat is een eind uit de buurt. Waarvan kent u deze plaats?' 'Hoe bedoel je?'
'O niks, het was zo maar een vraag,' zei hij vlug. Toen deed hij er het zwijgen toe en trommelde zenuwachtig met zijn wijsvinger op de creditcardmachine. 'Hoor 's, het is niet persoonlijk bedoeld, maar we hebben problemen gehad met deze creditcards. Als de baas nog één keer een valse kaart aanneemt, gooien ze de boel dicht. Snapt u wat ik bedoel?'
'Hoezo? Deze kaart is prima. Je kunt...'
'Nee, ik bedoel dat ik uw kenteken moet opschrijven en een identiteitsbewijs moet zien. Sorry, maar het is niet anders.' Er had meteen een belletje moeten gaan rinkelen. Ik had hem moeten zeggen dat hij het kon vergeten of gewoon contant moeten betalen, maar het drong niet tot me door. Ik was moe en ik zat lang genoeg in zaken om te weten dat creditcardinstanties de regel hanteren, dat als een bedrijf in één bepaalde maand meer dan een zeker percentage frauduleuze transacties rapporteert, ze de ondernemer diens creditcardfaciliteiten afnemen en hem het recht ontzeggen nog creditcards te accepteren. Aangezien dertig tot tachtig procent van de omzet van de middenstand met een creditcard wordt betaald, kan dat acuut tot faillissement leiden.
Dus liet ik hem mijn rijbewijs zien en noteerde hij het nummer van mijn identiteitsbewijs, plus het kenteken. Ik ging terug naar de auto, schroefde de benzinedop vast en stapte in. Lisa zat er nog steeds stilletjes bij, God mocht weten waar ze aan dacht. Toen ik de straat opreed, zag ik in mijn achteruitkijkspiegel dat Charlie me staande naast de pomp nakeek. Had ik echt zo'n boeventronie? En dat voor veertien dollar aan benzine?
'Heb je honger, Lisa?' vroeg ik terwijl ik Charlies aanwijzingen opvolgde en rechtsaf sloeg naar de Slawson Avenue. 'Nee hoor,' zei ze zachtjes zonder haar hoofd om te draaien.
'Wanneer heb je voor het laatst gegeten? Heb je tussen de middag gegeten?'
'Ik heb rijstkrispies gegeten.'
Ze had de hele dag nog niets gegeten. Ik wist dat ze van streek was, dat moest wel, maar zo erg dat ze geen trek had? Ik dacht er even over na. Als je voor elke vraag die je stelde een klap kreeg, leerde je niets te vragen. Als je voor elke keer dat je zei dat je honger had een klap kreeg, leerde je zeggen dat je geen honger had. Als alles wat je zei of deed verkeerd was, leerde je niets meer te doen of te zeggen, behalve wanneer je iets werd opgedragen.
Haar blaas kon op knappen staan, maar ze zou niet toegeven dat ze naar de wc moest. Ze kon uitgehongerd zijn, maar ze zou niet toegeven dat ze honger had.
'Nou, ik heb wel honger,' zei ik tegen haar. 'De man van het benzinestation zei dat er even verderop een goed restaurant is. Daar gaan we eten.'
'Ik vind hem niet aardig.' 'Wie?'
'Die man van de benzinepomp.' 'Waarom niet?' 'Hij keek zo naar me.' 'Hoe dan?'
'Hij keek net zo naar me als die anderen. Niet zoals jij kijkt.' 'Hoe kijk ik dan naar je?'
'Jij kijkt naar me zoals papa deed. Niet zoals hij. Ik vind het niet leuk als hij zo naar me kijkt. Ik vind die man van de benzinepomp niet aardig.'
'Lisa...' begon ik, maar kwam niet verder. Wat moest ik zeggen? Moest ik zeggen dat ze het mis had? Dat ze zich aanstelde? Haar negeren? Nee.
'Ik kan het je niet kwalijk nemen, Lisa,' zei ik ten slotte. 'Ik vond hem ook niet zo leuk. Zal ik je eens wat zeggen? Ik bestel een grote biefstuk en frietjes en een heleboel sla. Daar geef ik jou wat van en als je geen honger hebt, laat je het maar staan. Soms denk je dat je geen honger hebt tot het eten komt, en dan merk je dat je rammelt. Wat zeg je ervan? Vind je het goed?' 'Mij best. Ik bedoel, ja.'
De buitenkant van Marty's Rib Pit zou het hart van geen enkele
fijnproever sneller hebben doen kloppen. Het gebouw was opgetrokken
uit hout, had geen verdiepingen en was afgewerkt met steenstrips.
Links naast de entree was in neonletters het motto te lezen:
'Uitsluitend goede kost'.
Het was donker binnen. Aan de velgen van wagenwielen hingen imitatie-olielampen, het licht was gedimd tot een zachtoranje gloed. Aan de straatzijde van het bouwsel stonden twee rijen tafels en plastic zitjes opgesteld. De keuken bevond zich rechts achterin en de bar links. Voor de bar lag een dansvloertje dat een kwart van de ruimte besloeg.
De helft van de tafels was bezet en een serveerster, die een blad vol witte borden met biefstuk en gepofte aardappels torste, riep ons bij binnenkomst toe: 'Ga maar zitten waar je wilt.' Ik koos een zitje voor het raam uit. Door de smerige ruit kon ik net een stukje van het parkeerterrein onderscheiden, dat gedeeltelijk werd verlicht door de flikkerende neonreclame die op de punt van het spanendak prijkte. Lisa keek zenuwachtig het restaurant rond en liet haar blik kort op de beschaduwde tafels rusten en op de vage gestalten van wie de omtrekken door het licht achter de bar beschenen werden. Daarna boog ze gauw haar hoofd, bang dat ze de aandacht had getrokken met haar blikken.
Ik begon een paar keer tegen haar te praten, maar hield telkens weer op, omdat ik bang was dat ze zich door mijn vragen nog ongemakkelijker zou voelen. De serveerster was in de keuken verdwenen en ik keek rond in de hoop een glimp van haar op te vangen. 'Heb je het koud?' vroeg ik aan Lisa, toen ik meende haar te zien huiveren.
'Nee hoor,' antwoordde ze zachtjes met neergeslagen ogen. Ik was ervan overtuigd dat haar door middel van methodes die ik me liever niet voorstelde, was geleerd nooit ergens om te vragen, nooit te klagen.
Even later hoorde ik achter me de serveerster naderen. Haar spijkerbroek streek met een schurend, ritselend geluid langs haar rode schortje, waaruit de werkkleding bij Marty's scheen te bestaan. 'Wat kan ik voor jullie doen?' vroeg ze opgewekt. Het was nog vroeg. Over een uur of twee zouden haar ogen betraand zijn van de rook die uit de bar onze kant opdreef, er zouden duizenden passen op de kale vurenhouten vloer in haar voetzolen zijn doorgedreund, haar verwelkoming zou plichtmatig zijn, haar aandacht zou afgeleid worden door de brandende pijn in haar schouders. Zelfs als de assistent-bedrijfsleider van Wash-N-Spin en zijn in leggings gehulde vrouw zich over het menu bogen en probeerden te kiezen tussen de gepofte aardappels en de frietjes.
Misschien ben ik te blasé, te veel op één doel gericht, zoals iemand over me had beweerd, toen die niet wist dat ik me binnen gehoorsafstand bevond. Misschien voordat Janet bij me wegging... Toen ik op het laatst, onnozel genoeg, redenen wilde horen, verklaringen, een blauwdruk voor een snelle heling van de breuk, had Janet gezegd dat ik koppig was, geobsedeerd, star en gevoelloos, en dat ik professionele hulp moest zoeken.
Hét verwijt van de jaren tachtig: 'Er is geen lol aan met jou. Je hebt een therapeut nodig.' Oké, ik werkte achttien uur per dag. Ik bouwde een eigen zaak op, zodat we, als we een gezin zouden stichten, tijd voor onze kinderen zouden hebben, ze konden laten studeren, alles op de juiste manier konden aanpakken. Ik was niet gevoelloos, alleen systematisch. Je moet je toekomst plannen als je wilt slagen in het leven. Ik heb moeite voor haar gedaan. Ik wilde kinderen. Zij was degene die... Verdorie, nou deed ik het alweer, ik dacht alweer aan het fiasco dat ik allang achter me had gelaten. Je kunt iemand niet overreden om van je te blijven houden. Ze hebben altijd een reden waarom ze niet meer van je houden, en toch ook weer niet. Ik geloof dat ik dat wel min of meer begrijp, maar ik kan het niet verklaren. Verdomme, denk daar nou niet aan. Ik zette Janet uit mijn gedachten.
'Wilt u vast iets drinken terwijl u het menu bekijkt?' vroeg de serveerster die volgens haar naambordje Candace heette, terwijl ze Lisa en mij een enorme menukaart overhandigde van rood karton met koorden in het midden en een kwastje aan het uiteinde. 'Ik weet al wat ik wil. Een biefstuk, medium, een groene salade met blauwe kaas, een gepofte aardappel en daarbij frites, een Duitse biefstuk, een heleboel brood met boter, priklimonade en een glas melk.' Even overwoog ik bij Lisa te informeren of ze het ermee eens was, maar ik wist dat ze toch zou zeggen dat het goed was. 'O, en neem een extra bord mee, want we eten het samen op.' 'Prima,' zei Candace, in gedachten alweer bij de volgende klanten die net binnenkwamen. Toen ze zich weghaastte, keek ik naar Lisa. Even gleed haar blik over mijn gezicht, waarna ze haar ogen neersloeg, naar het tafelblad keek en zichzelf in de hoek van de bank tegen de muur drukte.
Toen ons eten arriveerde, verdeelde ik het bedrijvig. Na enige aandrang at Lisa de frites en het besmeerde brood op, maar ze scheen niet van biefstuk te houden. En ze at alleen sla waar geen saus op zat. Ik was eerder klaar dan zij en schepte de rest van het eten op haar bord.
'Ik hoef niet meer, Lisa. Eet maar zo veel als je op kan. Het is zonde om goed eten weg te gooien.'
'Zonde?'
'Dat is een uitdrukking. Het betekent dat iets niet deugt.' 'Ik weet wel wat zonde is,' zei ze met een zekere overtuiging in haar stem. 'Dat is als je zondigt tegen Gods gebod.' Lisa haalde adem en vervolgde met een catechismus die ze duidelijk moeizaam uit haar hoofd had geleerd.
'Gods geboden zijn in de bijbel geschreven en zij die ze overtreden zijn zondaars die naar de hel worden gestuurd,' dreunde ze op. Aan het slot van haar voordracht glimlachte ze een beetje trots dat ze haar les tot een goed einde had gebracht.
Ik aarzelde even omdat ik niet wist wat ik moest zeggen. Als volwassene besefte ik welke gruwelen achter die voordracht schuilgingen, wat de dikke man haar moest hebben aangedaan om dit er bij haar in te stampen. Geconfronteerd met mijn zwijgzaamheid verdween de glimlach van haar gezicht.
'Heel goed, Lisa,' zei ik vlug. 'Je hebt zeker ontzettend je best gedaan om het uitje hoofd te leren?'
Ze hief haar hoofd op en knikte. 'Ik vind het fantastisch,' vervolgde ik. 'Ik wist niet je zo'n knappe meid was.' Ik zweeg even en vroeg toen, voornamelijk om van onderwerp te veranderen: 'Kun je nog meer op?'
De daaropvolgende minuten prikte Lisa wat in de overblijfselen van ons maal en kondigde toen aan: 'Ik zit vol.'
'Mooi, je hebt goed gegeten. We gaan naar de wc en daarna breng ik je naar huis.' Ik liet een stapeltje bankbiljetten op tafel achter en hielp Lisa van de bank.
De wc's bevonden zich aan het einde van de gang, die tussen de keuken en de bar liep. Ik vergezelde Lisa naar de deur waarop 'Grieten' stond.
'Ga maar naar de wc en was je handen. Blijf binnen tot ik op de deur klop. Goed?' Ik vatte haar zwijgen als instemming op, wachtte tot ze de deur achter zich had gesloten en staarde naar de munttelefoon aan het einde van de gang. Ik overwoog om informatie te bellen en het nummer van Lisa's ouders op te vragen, maar wat dan? Wat moest ik zeggen?
'Hallo, jullie kennen me niet, maar ik bel vanuit een uithoek en ik heb je ontvoerde dochter bij me. Ik breng haar over een paar uur thuis. Vertrouw op mij.'
En als ze hun zenuwen weer in bedwang hadden, ofwel me ervan beschuldigd hadden dat ik tot het allerergste type telefonische belager behoorde, zou ik haar toch aan de plaatselijke politie moeten overdragen. Nee, over een paar uur leverde ik haar thuis af. Na al die tijd dat ze al zoek moest zijn, zou drie uurtjes meer geen verschil uitmaken. Ik draaide de telefoon mijn rug toe en ging het herentoilet binnen. Op de deur hing een plastic bordje in de vorm van een cowboyhoed waar 'Kerels' op stond.
Toen ik weer buitenkwam, wachtte er een lange man met lang grijsdoorspikkeld zwart haar in de gang. 'Wachten jullie maar in de bestelbus,' riep hij naar de twee mannen die de bar uitkwamen, daarna duwde hij me opzij en ging het toilet binnen. Ik besloot Lisa nog een minuut of twee te geven en klopte daarna op de deur van de 'Grieten'. Ze kwam naar buiten, op hetzelfde moment dat de man de deur van de 'Kerels' opendeed. Hij hield zijn pas in en keek naar haar. 'Heb je je handen gewassen?' vroeg ik en werd beloond met een knikje. 'Met zeep?' Deze keer kwam er geen reactie. 'Was je handen nog maar een keer heel grondig met zeep. Goed?' Lisa keek naar man die naast me stond, aarzelde even en haastte zich de wc in. 'Leuk kind,' zei de grijsharige man, met een knikje in de richting van de wc. 'Ben je een vriend van Ken?'
Perplex staarde ik hem aan. Allemachtig, kende hij de dikke man? Maakte die vent deel uit van een kring van kindermisbruikers of had hij Lisa weleens in het dorp gezien? Ik besefte dat ik me gedroeg als een gek die overal samenzweringen in ziet.
Ik nam de vreemdeling nauwkeurig op. Zijn haar leek wel een net van zwarte en grijze draden, dat strak naar achteren in een paardenstaart was getrokken. Hoewel hij halverwege de veertig was, of begin vijftig, bezat hij een tenger postuur en had zijn huid in het schemerlicht veel weg van craquelé leer dat strak over een smeedijzeren skelet is getrokken.
Ik keek hem alleen maar aan, bang dat alles wat ik zei verkeerd zou zijn. De deur ging open en Lisa kwam naar buiten. Ze drukte zich tegen de gangmuur aan. Ik knikte naar de man en werkte haar gehaast de voordeur uit. Was er een politieagent in de buurt? En zo ja, wat moest ik dan tegen hem zeggen?
'Het klinkt allemaal erg interessant, meneer Howard,' zou de politieagent zeggen. 'Maar kunt u bewijzen dat deze man een misdaad heeft begaan?'
'Hij zei dat het kind hem bekend voorkwam.' 'Juist, is dat een misdaad?' 'Hij was erg achterdochtig.'
'Natuurlijk. Is dat een misdaad? Trouwens, hoe heet die grijsharige man eigenlijk? Waar woont hij? Wat doet hij voor de kost? Hoe lang kent u hem al? Waar kunnen we hem vinden? En wat doet u met het meisje? U zegt dat u de man die zich voor haar vader uitgaf in elkaar heeft geslagen, haar in uw auto heeft gezet en bent weggereden. Handen op uw rug, graag.'
Ja, het zou echt van wijsheid getuigen om de politie op te bellen met het verzoek de grijsharige man op te pakken! In de auto liet ik Lisa haar veiligheidsgordel omdoen en we reden naar de snelweg. Ze was even spraakzaam en levendig als een lappenpop. 'Ken jij die man?' vroeg ik haar. 'Die net in de gang stond. Heb je hem weleens eerder gezien?' Afgezien van een zacht geluidje dat als een snik klonk, volgde er geen reactie.
'Is hij een van die gemene mannen? Kwam hij naar het huis van die dikke man? Heette die dikke man soms Ken?' vroeg ik in één adem.
'Hij is gemeen!' zei Lisa opeens, haar stem verstikt door de tranen. Wie was er gemeen, Ken of de grijsharige man, vroeg ik me af. 'Hij deed slechte dingen. Hij zei dat God vond dat hij ze moest doen, maar dat is gelogen! Hij deed me pijn,' zei ze, haar stem begaf het en haar woorden gingen over in een laag gesnik, maar zonder tranen en stopte bijna meteen weer. 'Ik mag niet huilen,' zei ze snotterend en veegde haar gezicht af met de mouw van haar versleten t-shirt. 'Je mag best huilen, Lisa. Dat is af en toe best goed voor een mens. Ik vind het rot, maar ik moet het vragen, want het is belangrijk. Hoe heette die slechte man, die Ken, verder?'
'Ik moest hem papa noemen, maar andere mensen noemden hem Ken.' Ze zweeg geruime tijd en voegde er toen aan toe: 'Die andere man, die me heeft meegenomen, die noemde papa - Ken, dus - Eric.' Die laatste zin kwam eruit met een felheid en haat waar ik haar niet toe in staat had geacht. 'Die Eric, heeft die je ook pijn gedaan?'
'Hij zei dat hij vrienden had die papa en mama zouden vermoorden. Ik heb ze gezien. Hele slechte mannen. Ik was bang voor ze.' 'Niet bang zijn, Lisa. Het komt allemaal in orde. Ik breng je gauw naar huis en daar kan hij je niks doen. Heette die man in het restaurant Eric?'
Lisa schudde haar hoofd. 'Ik ken hem niet,' zei ze ten slotte. 'Hoe moet dat nou als ze terugkomen, zoals laatst?' vroeg Lisa vechtend tegen haar tranen.
'Hoezo laatst? Wat gebeurde er toen?'
'Ik was in de tuin. We waren met de poppen aan het spelen. Er kwam een auto aan en toen stapte er een man uit, Eric, en die greep me vast en trok me naar binnen. Toen sloegen ze me. Misschien is hij een vriend van die man met dat grijze haar. Nu heeft hij me gezien en komen ze me achterna om me te pakken.'
Was die grijsharige man een van de ontvoerders? Lisa herkende hem niet, maar hij gedroeg zich wel alsof hij iets wist. Ik had hem laten gaan. Maar als ze Ken oppakten, kon die de politie wel naar de rest leiden. Als ze vannacht lekker had geslapen, belden haar ouders en ik morgen de fbi en konden zij die kerels opsporen. Ik had het kenteken van Ken nog. Ik kon zowel Ken als die vent in het restaurant identificeren. Sinds Ken geprobeerd had om me dood te schieten, leek het wel of mijn hersens niet meer functioneerden. Misschien was het nog niet te laat. Als ik nu stopte, omkeerde en een telefooncel zocht... Maar voor me zag ik de oprit naar de 680-zuid liggen. Verdorie, die vent was beslist allang verdwenen. Het was nu te laat om terug te gaan.
Bijna op eigen kracht sloeg de auto rechtsaf. Ik gaf gas om de helling te nemen en voegde me tussen het uitdunnende avondverkeer. Ik trapte het gaspedaal nog dieper in. Aan weerszijden van de snelweg gleden bomen als grijs-zwarte bulten in het donker voorbij. We waren op weg naar het ouderlijk huis van Lisa.