4
Ik volgde de 680 naar het zuiden tot aan de 580 en reed vervolgens
naar het zuidoosten tot aan de Interstate 5. Ik was vergeten hoe
het was om over de 1-5 te rijden, maar de auto's die in het donker
langs me heen stoven, fristen mijn herinnering op. De
maximumsnelheid van negentig kilometer per uur was een farce. Jaren
geleden was de snelheid op grote stukken van de i-5 opgetrokken tot
honderd kilometer, maar ook die werd alom aan de laars gelapt. Er
zou een heel leger verkeersagenten voor nodig zijn om de snelheid
op deze weg te matigen - een doel dat vrijwel niemand nastreefde.
De 1-5 liep bijna zo recht als een liniaal langs de westkant van de
grote San Joaquin Valley in Californië. Grote stukken waren slechts
vierbaans. Trage chauffeurs bleven in de rechterbaan en zetten hun
speed control op honderdtien kilometer per uur. Deze bedaarde
bestuurders stuitten zo nu en dan op een oude oplegger of een
veewagen met gammele cilinders die met een gangetje van tachtig of
negentig voortzwoegde.
Als er een paar minuten lang auto's achter ze hadden gezeten die vervolgens met vol gas voorbij waren gestoven, kropen ze voorzichtig in een gaatje op de snelle rijbaan en scheurden erlangs, maar God beware de chauffeur die op de linkerbaan bleef zitten en langzamer dan honderdtwintig kilometer per uur reed.
Als dat gebeurde, ging de auto of pick-up achter hem op enkele meters afstand van hem rijden, en daarna nog een en nog een, terwijl de afstand tussen de voorste volgauto en hem centimeter na centimeter slonk, tot de drang om aan de ijzeren rossen achter hem te ontsnappen de brave automobilist terugdreef naar de rechterrijstrook, bij de andere 'langzame' chauffeurs.
Links van me, in het oosten, strekte de vlakke valleibodem zich uit tot aan de horizon, de overkant raakte de uitlopers van de Siërra Nevada, zeker zo'n honderd kilometer verder. Rechts van me ontvouwde zich een moerassige laagvlakte tot aan de uitlopers van het kustgebergte dat het binnenland van Californië scheidde van de oceaan. Als je over deze weg reed, was het bijna alsof je door een onverlichte tunnel stuurde. De weilanden, verkeersborden en viaducten boven het 'typisch Amerikaanse kanaal' waren slechts vage vormen die bijna onopgemerkt achter me in de duisternis verdwenen. Zonder zijwegen, zonder bebouwing aan de horizon waaraan ik mijn afstanden kon afmeten, werd mijn snelheid illusoir, niet meer dan een getal op het dashboard, betekenisloos; honderdtwintig of zeventig, het was om het even.
De eerste twintig minuten zei Lisa niets, ze was slechts een zwijgende gedaante die bijna niet te onderscheiden viel in de gloed van het dashboard en de ritmische flitsen van de koplampen van tegenliggers. Hoeveel begreep ze van wat haar was overkomen? Hoe kon een kind de drijfveren begrijpen van de mensen die haar hadden ontvoerd en vervolgens blijkbaar als een wasmachine of een oude auto hadden verkocht? Hoe keek ze tegen Ken aan, die dingen met haar lichaam had gedaan waaraan ik zelfs geen gedachte wilde wijden? Dacht ze dat ze ergens voor werd gestraft? Meende ze dat ze iets slechts had gedaan, dat zij slecht was, dat ze het eigenlijk aan zichzelf te wijten had? En zo ja, hoe kon ze dan verhinderen dat ze dacht dat het weer zou gebeuren?
Kinderen denken anders dan wij. Volwassenen bezitten niet de intuïtie om hun logica te volgen. In de ogen van kinderen kunnen oorzaak en gevolg mysterieuze gebeurtenissen zijn die door onzichtbare draden worden verbonden. Draden die wij met onze volwassen ogen niet kunnen zien. Ze zijn het slachtoffer van hetgeen Father Dozier ons op de parochieschool trachtte bij te brengen, de post hoe, ergo propter hoc-logica.
Ik was trots op mezelf dat ik me die paar woorden Latijn van zo lang geleden nog herinnerde, een spreuk die vrij vertaald luidt: 'Als een tweede gebeurtenis volgt op de eerste, dan werd de tweede veroorzaakt door de eerste.' Elke morgen kraait de haan en vervolgens komt de zon op. Daarom is de kraaiende haan er de oorzaak van dat de zon opkomt.
'Ik maakte lawaai en papa schreeuwde tegen me. Toen schreeuwde papa tegen mama. En toen sloeg papa mama. Dus toen ik lawaai maakte, was ik er de oorzaak van dat papa mama ging slaan.' Ik herinnerde me een artikel over een klein meisje dat door een vriend van haar moeder was verkracht. Ze vertelde het tegen haar moeder en een paar dagen later werd de verkrachter doodgeschoten in zijn flat aangetroffen. De oom van het kind werd verdacht, maar er was geen bewijs. Toen het meisje hoorde dat haar verkrachter was vermoord, voelde ze zich ellendig omdat ze meende dat de man was vermoord doordat zij over het gebeurde had verteld. Hieruit concludeerde ze, dat als ze haar mond opendeed, ze onbedoeld de dood van anderen veroorzaakte, en daarom besloot ze nooit meer te praten. Het duurde drie jaar voor ze weer een woord zei. Was dat rechtvaardig? Ik vond van niet. Maar daar ga ik niet over. Ik hou me bezig met regels. Misschien repte ik me daarom die avond in de auto door het nieuwe beloofde land met een in elkaar gekropen, gekrenkt kind op de stoel naast me. Misschien probeerde ik geen rechtvaardigheid, maar dan toch een zekere mate van vertroosting, edelmoedigheid, medegevoel in een onverschillige wereld te brengen. Iemand moest dit kind helpen.
Ik wierp een blik op de horizon en vroeg me onverhoopt af hoe oud - we hadden haar nooit een naam gegeven, daar hadden we nooit de kans voor gekregen - hoe oud zij nu zou zijn geweest? Bijna tegen mijn wil waren mijn gedachten bij dat verboden onderwerp beland. Ze zou nu zes of zeven jaar oud zijn geweest, vermoedde ik. Ik kon het wel precies uitrekenen, maar dat wilde ik niet. Ik had mezelf aangewend om niet aan haar te denken. Het was al voorbij geweest nog voordat het was begonnen. Toen ik erachter kwam, was het al een voldongen feit geweest.
Ik kwam die dag laat thuis, zoals gewoonlijk. De bank had het krediet afgewezen dat we nodig hadden. Ik had urenlang wanhopig geprobeerd geld los te krijgen om het bedrijf te behoeden voor een faillissement. Ik wou alleen nog maar iets eten en in bed kruipen. Dat was ook op een donderdag geweest - vreemd dat ik dat nog zo goed weet - rond negen uur 's avonds, en Janet lag al op bed. Ze zag er vreselijk uit.
Ik vroeg de gebruikelijke dingen: Ben je ziek? Heb je griep? Is er iets gebeurd? Ze ontkende kortaf, maar ik bleef doorvragen. Uiteindelijk schreeuwde ze: 'Ik heb me vandaag laten aborteren. Nou goed? Ben je nou blij?'
'Maar hoe... Ik snap het niet.'
'Hoor 's, Peter, het is mijn lichaam. Dit is niet het juiste ogenblik voor ons. Ik wil nu geen kind.' 'Maar waarom heb je niets gezegd? Zeg dan wat.' 'Omdat ik weet wat je dan zou hebben gedaan. Je zou lijstjes zijn gaan maken, dingen plannen, budgetten berekenen. Je zou meteen het heft in handen hebben genomen. Ik wou er niet over discussiëren. Mijn besluit stond vast. Het is mijn lichaam. Het is mijn beslissing.'
Ik was verbijsterd. Wie was deze vrouw die ons kind had gedood? Was dit mijn echtgenote, de vrouw die zei dat ze van me hield? We zouden kinderen nemen. Dat hadden we afgesproken. Zodra de zaak liep. Binnenkort, misschien volgend jaar, zou Janet in verwachting raken. Dat had ze gezegd, beloofd. Zo was het toch? Ik wist niet wat ik moest zeggen.
Ze begon te huilen. Ik bleef nog een minuut staan, misschien wel twee, ik weet het niet, en liet haar snikkend in onze slaapkamer achter. Later wonnen we professioneel advies in. Daarna probeerde ik de zaak te lijmen met aandacht, discussies, psychologen en geld. In die periode brachten we Nexus 90 op de markt en verdrievoudigden onze aandelen in waarde. Ik kocht een huis van anderhalf miljoen dollar in Los Altos Hills met de gedachte dat het de situatie ten goede zou komen. Ik meende dat een huis stond voor veiligheid en geborgenheid. Maar uiteraard werkte niets van dit alles. Ze hield gewoon niet meer van me. Ik weet het niet, misschien had ze wel nooit van me gehouden. Misschien voelde ze iets anders voor me. Eén ding weet ik heel zeker. Ik weet waarom ze het gedaan heeft. Niet omdat ze geen kind wilde. Het probleem was dat ze geen kind van mij wilde. Janet hertrouwde een jaar later. Iemand vertelde me dat hij aan motorracen deed. Janet financierde met haar helft van het geld dat ze na onze scheiding had gekregen zijn raceteam. Als ons kind, onze dochter - ik had me altijd verbeeld dat het een meisje was - had geleefd, hoe oud zou ze nu dan zijn geweest? Zes en een half, drong het tot me door, terwijl mijn hoofd het rekensommetje automatisch maakte. Ongeveer een jaar jonger dan het kind naast me. Hoe zou ze er uit hebben gezien? Zou ze...? Ik verbeet me en bande al die zinloze vragen uit mijn gedachten. Ik wierp een blik op Lisa terwijl deze hersenspinsels door mijn hoofd speelden en ik voelde een soort drang om met haar te praten. 'Lisa, weet je waar we zijn, weet je iets over deze vallei?' 'Nee.'
'Ben je naar zondagsschool geweest? Heb je ooit van het land van melk en honing gehoord?'
'Dat staat in de bijbel. Ik ken de bijbel wel. Die moest ik van Ken elke dag lezen.'
Wat een stommeling was ik! Het laatste wat ik wilde, was haar aan Ken herinneren. Ik probeerde eroverheen te praten. 'Dat klopt. Ik weet nog dat je je lesje zo mooi opzei. Nou, het land van melk en honing was het beloofde land, het land waar de kinderen Gods rust en vrede zouden vinden. Het was een plek waar alle goede dingen uit voortkwamen. Op een bepaalde manier is dit,' ik gebaarde naar het donkere landschap om me heen, 'het land van melk en honing.'
'O ja? Waar dan?' vroeg Lisa terwijl ze zich in haar stoel omdraaide, haar gezicht tegen de ruit drukte en in de vormeloze duisternis daarachter tuurde.
'Daar,' zei ik, links voor ons wijzend. 'Er wordt hier van alles verbouwd. Misschien laatje vader het je nog wel eens zien. Er zijn fruitkramen die van alles verkopen. Als je over de oude weg 99 rijdt, waan je je in Galilea. 'Wat hebben ze dan?'
'Melk natuurlijk, en honing. Olijven en sinaasappels, dadels, walnoten en amandelen, perziken en pruimen, appels, kersen, kiwi's, pistachenoten, druiven, wijn. Alles wat er in de bijbel staat en nog een heleboel meer, alles groeit binnen een straal van honderdvijftig kilometer van waar we nu zijn.' Lisa keek met meer belangstelling uit het raam dan ze had getoond sinds ik haar voor het eerst had gezien. Was dat nog maar twee of drie uur geleden?
Anderhalf uur nadat we bij het restaurant waren vertrokken, bereikten we de afslag naar de 152 die ons in oostelijke richting naar de us- 99 zou brengen. Deze loopt door het midden van de vallei, als een rivierbedding die het laagste punt in een ravijn volgt. Nu ik eindelijk iets had gevonden om Lisa's aandacht vast te houden, wijdde ik uit over elk wetenswaardigheidje dat ik wist of dacht te weten over het land dat we doorkruisten. In plaats van te worden afgeschrikt door de duisternis die alle bijzonderheden van het landschap om ons heen in het donker hulde, werd ik erdoor gestimuleerd. Ik had het gevoel dat ik met mijn woorden een landschap kon schilderen, dat Lisa misschien nog wel interessanter zou voorkomen dan het echte landschap in het verblindende daglicht. Terwijl we vlot over de 152 naar het oosten reden, herinnerde ik me dat slechts een paar kilometer terug langs deze weg, net buiten ons gezichtsveld bij de westkant van de i-5, het gigantische San Luis-reservoir lag, dat voorzag in een substantieel deel van de enorme hoeveelheid water die nodig was om de vallei te laten bloeien. Ik beschreef dat meer aan Lisa als een uitgestrekte, heldere watervlakte die rimpelend onder een wolkeloze hemel lag. Ik verzon vissers en waterskiërs en snelle motorboten om mijn verhaal wat te verlevendigen.
Ik had de indruk dat ze mijn geratel wel leuk vond, maar wie zal het zeggen? Misschien probeerde ze die vreemde man, die nu over haar lot scheen te beslissen en haar blijkbaar goedgezind was, wel gunstig te stemmen. Ik was in elk geval van mening dat ze beter naar mij kon luisteren dan dat ze over de recente gebeurtenissen nadacht. Ik wees haar elk irrigatiekanaal aan dat we kruisten, het San Luis-kanaal, het Delta Mendota-kanaal, het Highline-kanaal, en trachtte het uitgestrekte irrigatienetwerk te beschrijven dat uit honderden kilometers van dergelijke kunstmatige rivieren bestond en zich over de hele lengte van de vallei uitstrekte. Ik vertelde dat de Romeinen in hun hoogtijdagen niet eens zo'n systeem hadden aangelegd, en vervolgens probeerde ik uit te leggen wie de Romeinen waren. Ik deed er alles aan om haar aandacht vast te houden.
Ze stelde me niet een keer teleur. Ze sukkelde niet in slaap, hoewel ze doodmoe moet zijn geweest. Ze verviel niet in een mengeling van 'o ja?' en dooddoeners in de geest van 'wat interessant', zoals een volwassene zou hebben gedaan die aan een dergelijke saaie monoloog werd blootgesteld.
We passeerden Los Banos, 'Een vriendelijke stad', kondigde het bord aan de rand van de stad aan en bleven in oostelijke richting rijden, naar Highway 99. Hier en daar onderscheidde ik geïsoleerd liggende boerderijen, die verstrooid in de vallei lagen, omgeven door rijen bomen, vermoedelijk eucalyptussen of eiken of laurierbomen. We flitsten langs zijwegen, van sommige herinner ik me nog de naam: Box Car Road, Turner Island Road, Road 15. Wie noemde een straat nou Road 15?
Op een gegeven moment passeerden we een bord waarop een zeilvis stond afgebeeld die boven de zee uitsprong. Erboven stond 'Red Top Cafe' en eronder 'Red Top's wereldberoemde vismuseum'. Welke wonderen zouden er te zien zijn, vroeg ik me af. Toen we het viaduct van de 233 naderden kon ik de silhouetten tegen de nachtelijke hemel zien afsteken, de dunne staken van honderden palmbomen stonden links en rechts van de zijweg als reusachtige paardenbloemen die aan weerszijden van het beton waren opgekomen. Door hun hoogte vermoedde ik dat het kokospalmen waren. Wie had ze daar gepoot en waarom, vroeg ik me af. Een ogenblik later hadden we ze achter ons gelaten, onzichtbaar in de duisternis. Even later kwamen we bij Chowchilla, een stadje dat iedereen die een paar jaar in Noord-Californië heeft gewoond, zich herinnert. In het midden van de jaren '80 had een stelletje rijkeluiskinderen uit Portola Valley - een welvarende buitenwijk achter de Stanford University - namelijk een bus vol schoolkinderen gekidnapt, om die vervolgens met de kinderen en al te begraven, waarna de kidnappers losgeld eisten. Ik vond het op de een of andere manier wel toepasselijk dat we er op weg naar Lisa's ouderlijk huis doorheen kwamen. Als door een wonder slaagden de kinderen en de buschauffeur er uiteindelijk in om een vluchtgang naar buiten te graven via de nooduitgang in het dak en te ontsnappen voordat ze stikten. Ik herinner me dat ze er een televisiefilm over hadden gemaakt. De ontvoerders zitten nog steeds in de gevangenis, hoewel ze inmiddels geen pubers meer zijn. Ik meen me te herinneren dat ze onlangs om voorwaardelijke invrijheidstelling hadden verzocht, omdat ze een misstap op jeugdige leeftijd hadden begaan, spijt hadden en hun lesje hadden geleerd. Het Californische gevangeniswezen had het tot nu toe echter niet raadzaam geoordeeld om ze vrij te laten. Even na Chowchilla reden we de Highway 99 naar het zuiden op, langs Madera en Fresno, Kingsburg en Visalia. Ook Farmersville en Goshen gleden voorbij. Toen we in de buurt van Pixley kwamen, begon ik uit te kijken naar een afslag naar Oakdale. Een paar kilometer daarvoor had ik mijn reisverslag beëindigd en Lisa zat weer ineengedoken in haar stoel te soezen. De plaatsen naar het oosten toe droegen namen als Woody, Fountain Springs en White River. Ik herinnerde me Oakdale van de jazz. Op de universiteit had ik een vriend, Bobby Malone, die gek was op klassieke jazz en op een keer haalde hij me over om in het weekeind met hem naar Three Rivers in de uitlopers van de Siërra Nevada te rijden om een jazzconcert bij te wonen. Na het concert gingen we naar het Sequoia National Park. Toen had ik Oakdale op de kaart zien liggen, ten zuiden van het park langs de rivier de Kern. Met ongeveer drieduizend inwoners was het een van de grotere plaatsen in de regio, die voornamelijk in het teken stond van de zomertoeristen die op het Sequoia National Forest en de rivier de Kern afkwamen.
Ik verliet de 99 en reed de Kings County Road J21 op, die verdween in een doolhof van sinaasappelgaarden. De bomen hingen vol fruit en omzoomden de tweebaansweg als een groene muur. Borden bij de kraampjes langs de weg boden zakken van vijf kilo navelsinaasappels aan voor drie dollar. De boeren staan 's winters in de rij voor een vergunning om hun snoeihout en ander groenafval van de herfstoogst te verbranden, maar toen ik dieper in de boomgaarden doordrong, won de geur van sinaasappelbloesem het van de rooklucht. Als de boeren in februari de oogst binnenhalen, begint de bloei, vreemd genoeg, alweer aan de volgende cyclus. Op deze avond aan het einde van februari was de zoete geur van de bloemen en het fruit bijna betoverend.
Ik reed door Brier, een dorpje dat uit nauwelijks meer dan een kruising bestond. Toepasselijk genoeg heette de kruisende weg de Orange Belt Drive. Dertig seconden later was Brier nog maar een herinnering en vijftien minuten erna waren ook, even plotseling als ze waren begonnen, de sinaasappelboomgaarden verdwenen. Nu rolden er kilometers lang weidegronden aan me voorbij, met hier en daar met gras begroeide bulten van dertig tot zestig meter hoog. Misschien was mijn reukzin door de boomgaarden gestimuleerd of was ik me gewoon meer dan anders bewust van de geuren die in de avondlucht dreven, maar nu rook ik het jonge gras in de weilanden. Overdag verdrong het bontvee zich rond de watertroggen aan de voet van de windmolens die verspreid in het landschap stonden. We zagen steeds meer palmbomen, op onverwachte momenten oplichtend in het schijnsel van mijn koplampen.
Het was bijna elf uur en Lisa was diep in slaap. De weidegronden werden steeds heuvelachtiger en de weg bochtiger, omdat die ertussendoor slingerde. Voor me, op een afstand die in het donker onmogelijk te schatten was, doemde het Siërra Nevada-gebergte opeens op als een verre, vage, zwarte muur. De weg boog naar het noorden af, volgde een kilometer of acht de Kern en ging toen over in de hoofdstraat van Oakdale.
Het grootste deel van het plaatsje strekte zich uit langs de hoofdweg, de rest bestond slechts uit een paar huizenblokken aan weerszijden. Het was een doorsnee-stadje: een slijter, videoshop, benzinestation, Mexicaans restaurant, pizzatentje, postkantoor, antiekwinkel, kerk, school, hamburgerkraam, stadhuis annex politiebureau, een kleine supermarkt. Alleen de supermarkt vertoonde enig teken van leven. Ik reed het parkeerterrein op. De winkelbediende wist vast wel waar de Avery Road was.
De chef was een oudere man van Mexicaanse afkomst van rond de vijftig, met een volle zwarte haardos en snor, die iets begonnen te grijzen. Toen ik binnenkwam, nam hij me scherp op, maar scheen me vervolgens niet als een directe bedreiging te beschouwen. Ik kon het hem niet kwalijk nemen. Statistisch gezien was zijn beroep gevaarlijker dan dat van fbi-agent of beroepsmilitair. 'Neem me niet kwalijk,' zei ik naar de toonbank lopend, 'heeft u een plattegrond van hier te koop?' Er trok een vluchtige glimlach over zijn gezicht. Door een kaart te willen kopen, in plaats van alleen maar de weg te vragen, had ik me van de categorie klaploper tot die van klant gepromoveerd.
'Harmony Vastgoed heeft deze folders laten drukken,' zei hij en gaf me er een. 'Die mag je wel houden.'
Het was een in drieën gevouwen brochure die de rivier liet zien met overdreven groot getekende vissen en de buitenproportionele behuizingen van de belangrijkste winkel- en publieksvoorzieningen: restaurants, het stadhuis en Harmony Vastgoed natuurlijk. Bij vier of vijf straten stond een naam, maar niet die ik nodig had. 'Wat zoekt u?' vroeg de winkelbediende die, vermoedde ik, tevens de eigenaar was.
'Weet u waar de Avery Road is?'
De man, Al Guiterez volgens het naambordje dat op zijn overhemd was gespeld, dacht even na en schudde toen ontkennend zijn hoofd. 'Nooit van gehoord. Weet u zeker dat u hier moet zijn?' 'Dit is toch Oakdale?'
'Jazeker, maar ik ken geen Avery Road. Wel een Alvy Road, op acht kilometer van de hoofdstraat. Wie moet u hebben?'
'Bill Taylor. Zegt die naam u iets?'
'Hmm, nee. Jerry Taylor wel, van de wasserette.'
'Heet zijn vrouw Peggy of Margaret?'
'Sandra. Ik ken niemand van die naam. Weet u zeker dat u in Oakdale moet zijn?'
'Kan ik het aan iemand anders vragen. Iemand die hier langer woont dan u?'
'Dat lijkt me niet waarschijnlijk. Ik ben dertig kilometer hiervandaan geboren. Ik woon hier al mijn hele leven. Ik ben zelfs nog nooit de staat uitgeweest. Het verste waar ik ooit ben geweest is Disneyland, waar mijn vrouw en ik met de kinderen heen zijn geweest toen ze nog klein waren. Mijn zoon zit nu in de hoogste klas van de middelbare school,' voegde hij er trots aan toe. 'Hier is dus geen Avery Road?' Meneer Guiterez schudde zijn hoofd. 'Geen Bill of William of Will Taylor of Peggy Taylor?' 'Nee.'
'Lisa Taylor?' vroeg ik ten slotte na een lange pauze, en hield mijn adem in. Als ik een blik van herkenning had verwacht, werd ik teleurgesteld. Guiterez schudde zijn hoofd en zijn gezicht verried geen greintje verrassing of belangstelling bij het horen van haar naam. Wat moest ik nu doen? Ik moest een simpele fout hebben gemaakt.
Ik moest alleen even de tijd nemen om die te herstellen. 'Misschien heb ik het verkeerde adres. Is er een motel in de buurt? Ik probeer er morgen wel achter te komen.'
'Jawel,' zei Al met een glimlach, omdat hij deze vraag wel kon beantwoorden. 'Gewoon deze weg volgen, zo'n anderhalve kilometer. Het Belair Motel. Goeie tent. Kabel-tv, bad. Ze hebben kamers genoeg in deze tijd van het jaar.'
'Bedankt,' zei ik opeens vermoeid, alsof alle energie die me de afgelopen vijf uur had voortgestuwd in één klap uit me was weggevloeid. Ik kocht een paar flessen appelsap en een pak mueslikoekjes voor Lisa, voor het geval ze honger of dorst had als ze wakker werd en ging toen naar de auto. Ze sliep nog steeds.
Enkele minuten later reed ik het terrein van het Belair Motel op, een u-vormig gebouw zonder verdiepingen met een ijskoud ogend zwembad in het midden. Het neonlicht dat 'kamers vrij' aankondigde, flikkerde en de meeste kamers waren zo te zien vrij. Een meisje van een jaar of twintig keek naar me door een glazen deur. Nadat ze mijn gekreukte kleren en loshangende stropdas had opgenomen, deed ze de grendel van de deur. 'Kan ik u helpen?'
'Ja, ik wil een kamer — of eigenlijk twee - voor één nacht.' 'Twee kamers?' ze keek over mijn schouder maar kon Lisa die onderuit gezakt op de voorstoel zat niet zien. 'Twee kamers.' 'Hoeveel personen?' 'In elke kamer één persoon.' 'Twee eenpersoonskamers?'
Ja imbeciel, had ik willen schreeuwen, twee eenpersoonskamers! Maar dat zei ik natuurlijk niet. Dankzij mijn keurige opvoeding slaagde ik erin mijn commentaar voor me te houden. 'Ja, twee mensen, twee kamers, één persoon in elke kamer.' 'Goed, vult u dit maar in,' zei ze terwijl ze me een registratiekaart van zeven bij twaalf centimeter overhandigde.
'Hoeveel kosten ze?' vroeg ik zonder van het formulier op te kijken. 'Eenendertigvijftig per stuk, inclusief ontbijt tussen acht en tien.' Ze leek zich zorgen te maken dat ik zou zeggen dat een dergelijk tarief in het laagseizoen pure diefstal was. Dat gevaar dreigde niet. Het enige wat ik wilde, was Lisa veilig naar bed krijgen en zelf acht uur slapen. Morgen zou ik wel nagaan wat ik verkeerd had gedaan en de zaak oplossen. Ik had geld op de bank staan, mijn creditcards, mijn auto, mijn opleiding, mijn functie, mijn georganiseerde geest, mijn doorzettingsvermogen. Ik was ervan overtuigd dat, welke fout ik ook had gemaakt, ik hem kon herstellen.