Medicijn van inkt

De herinnering aan mijn vader is ingepakt

In wit papier, als de boterhammen die je meeneemt naar je werk.

Zoals een tovenaar zakdoeken en konijnen

uit zijn hoed tovert, ontlokte hij

liefde aan zijn ranke lichaam

– Yehuda Amichai, My Father

Meggie hield op met lachen zodra ze Stofvinger aan zag komen. Waarom stond zijn gezicht zo ernstig? Farid had toch gezegd dat hij gelukkig was? Was het haar aanblik die hem zo grimmig liet kijken? Was hij boos op haar, omdat ze hem achterna gekomen was en omdat haar gezicht hem aan jaren herinnerde die hij beslist wilde vergeten? ‘Waarover wil hij met mij praten?’ had ze aan Farid gevraagd. ‘Waarschijnlijk over Fenoglio,’ had hij geantwoord. ‘En over Cosimo. Hij wil weten wat de oude man van plan is!’ Alsof zij dat Stofvinger zou kunnen zeggen…

Toen hij voor haar bleef staan was er op zijn gezicht geen spoor van de glimlach te ontdekken waarvan ze zich zo vaak had afgevraagd wat hij betekende.

‘Hallo Meggie,’ zei hij. Een marter gluurde uit zijn rugzak en knipperde slaperig met zijn ogen, maar het was niet Gwen. Die zat op de schouder van Farid en begon te blazen toen de neus van zijn soortgenoot boven de schouder van Stofvinger zichtbaar werd.

‘Hallo,’ antwoordde ze verlegen. ‘Hoe gaat het met je?’

Het was een vreemd gevoel om hem terug te zien. Ze voelde vreugde en wantrouwen tegelijk.

Achter hen stroomden de mensen naar de stadspoort toe, aan één stuk door. Boeren, handelaren, artiesten, bedelaars, iedereen die over de terugkeer van Cosimo had gehoord. De nieuwtjes verspreidden zich snel in deze wereld, ook al was er geen telefoon of krant, en schreven alleen de rijken brieven.

‘Goed. Ja, echt goed!’ Nu glimlachte hij toch en helemaal niet zo geheimzinnig als hij vroeger altijd deed. Ja, Farid had niet gelogen. Stofvinger was gelukkig. Hij leek er bijna verlegen van te worden. Zijn gezicht zag er zoveel jonger uit, ondanks de littekens, maar toen werd het plotseling weer ernstig. De andere marter sprong op de grond toen zijn baasje de rugzak van zijn schouder liet glijden en er een stuk papier uit pakte.

‘Eigenlijk wilde ik met je over Cosimo praten, onze zo plotseling uit de dood opgestane vorst,’ zei hij, terwijl hij het verkreukelde papier openvouwde. ‘Maar nu moet ik je eerst iets anders laten zien.’

Verdwaasd pakte Meggie het briefje aan. Toen ze het handschrift zag, keek ze Stofvinger ongelovig aan. Hoe kwam hij aan een brief van haar moeder? Hier, in deze wereld?

Maar Stofvinger zei alleen: ‘Lees.’ En Meggie las. De woorden slingerden zich als een strop om haar nek, een strop die bij ieder woord verder werd aangetrokken, totdat ze nauwelijks nog kon ademen.

‘Nou?’ vroeg Farid bezorgd. ‘Wat staat er?’ Hij keek Stofvinger aan, maar die gaf geen antwoord.

Meggie staarde naar de woorden van Resa. ‘Mortola heeft op Mo… geschoten?’

Achter hen verdrongen de mensen zich om Cosimo te zien, de splinternieuwe Cosimo, maar wat kon haar dat schelen? Niets interesseerde haar nog. Ze wilde maar één ding weten.

‘Hoezo…’ wanhopig keek ze Stofvinger aan, ‘…hoezo zijn ze hier? En hoe gaat het met Mo? Het is toch niet ernstig, of wel?’

Stofvinger ontweek haar blik. ‘Ik weet ook alleen maar wat daar staat,’ zei hij. ‘Dat Mortola op je vader heeft geschoten, dat Resa met hem in het Geheime Kamp is en dat ik je moest gaan zoeken. Een vriend heeft mij hun briefje gebracht. Hij gaat vandaag nog terug naar het Kamp, samen met de Netel. Zij…’

‘De Netel? Resa heeft me over haar verteld!’ onderbrak Meggie hem. ‘Ze is een genezeres, een hele goeie… ze gaat Mo weer beter maken, of niet?’

‘Vast en zeker,’ zei Stofvinger, maar hij keek haar nog steeds niet aan.

De blik van Farid dwaalde verward van hem naar Meggie. ‘Heeft Mortola op Tovertong geschoten?’ stamelde hij. ‘Dan is die wortel voor hem! Maar jij hebt gezegd dat het gevaarlijk is!’

Stofvinger wierp hem een waarschuwende blik toe – en Farid zweeg abrupt.

‘Gevaarlijk?’ fluisterde Meggie. ‘Wat is gevaarlijk?’

‘Niets, helemaal niets. Ik zal je naar ze toe brengen. Nu meteen.’ Stofvinger gooide de rugzak over zijn schouder. ‘Ga naar Fenoglio en zeg tegen hem dat je een paar dagen wegblijft. Zeg dat Farid en ik bij je zijn. Vermoedelijk zal hem dat niet echt geruststellen, maar wat maakt het uit? Vertel niet waar we naartoe gaan en ook niet waarom! Nieuwtjes verspreiden zich snel hier in deze heuvels, en Mortola,’ voegde hij er met gedempte stem aan toe, ‘kan er maar beter niet achter komen dat je vader nog leeft. Het kamp waar hij is, is alleen bekend bij de speelmannen. Ze hebben allemaal moeten zweren dat ze de schuilplaats aan niemand zouden verraden die niet bij ons hoort. Maar toch…’

‘…houden sommigen zich niet aan hun woord,’ maakte Meggie zijn zin af.

‘Jij zegt het.’ Stofvinger keek in de richting van de stadspoort. ‘Ga nu. Het zal niet gemakkelijk zijn om door het gedrang te komen, maar probeer toch op te schieten. Zeg tegen de oude man dat er een speelvrouw daarachter op de heuvel woont, hij…’

‘Hij weet wie Roxane is,’ onderbrak Meggie hem.

‘Natuurlijk!’ Dit keer was de glimlach van Stofvinger bitter. ‘Ik vergeet steeds weer dat hij alles van mij weet. Nou, hij moet dus aan Roxane laten weten dat ik een paar dagen weg ben. En hij moet mijn dochter een beetje in de gaten houden. Vermoedelijk weet hij ook wie zij is, nietwaar?’

Meggie knikte.

‘Goed,’ ging Stofvinger verder. ‘En zeg ook maar tegen de oude man dat als ook maar één van zijn vervloekte woorden ervoor zorgt dat Brianna schade lijdt, hij er vreselijke spijt van zal krijgen dat hij ooit iemand heeft verzonnen die het vuur kan roepen.’

‘Ik zal het tegen hem zeggen!’ fluisterde Meggie. Toen liep ze weg. Ze wurmde zich door de menigte die de stad in wilde. Mo! dacht ze. Mortola heeft op Mo geschoten. En haar droom kwam terug, haar rode droom…

Fenoglio stond bij het raam toen Meggie zijn kamer binnenstommelde.

‘Mijn hemel, wat zie jij eruit!’ zei hij. ‘Heb ik je niet gezegd dat je je niet buiten tussen al die drommen mensen moet begeven? Maar die jongen hoeft kennelijk maar te fluiten en jij danst als een gedresseerd hondje!’

‘Hou op!’ riep Meggie, zo boos dat Fenoglio inderdaad verstomde. ‘Je moet iets voor me schrijven. Snel, alsjeblieft!’

Ze trok hem naar zijn bureau, waar Rozenkwarts zachtjes lag te snurken.

‘Wat moet ik dan schrijven?’ Fenoglio liet zich ontzet op zijn stoel zakken.

‘Mijn vader,’ stamelde Meggie, terwijl ze met trillende vingers een van de pas aangescherpte veren uit de pul pakte. ‘Hij is hier, Mortola heeft op hem geschoten. Hij is er slecht aan toe! Stofvinger wilde het niet tegen me zeggen, maar ik kon het aan hem zien. Schrijf alsjeblieft iets, het maakt niet uit wat, iets wat hem weer beter maakt. Hij is in het bos, in het Geheime Kamp van de speelmannen. Schiet op, alsjeblieft!’

Fenoglio keek haar verbijsterd aan. ‘Geschoten? Op je vader? En hij is hier? Waarom? Ik begrijp het niet!’

‘Je hoeft het niet te begrijpen!’ riep Meggie wanhopig. ‘Je hoeft hem alleen maar te helpen. Stofvinger wil me naar hem toe brengen. Ik zal hem weer gezond lezen, begrijp je? Hij is nu toch in jouw verhaal, jij kunt zelfs de doden terughalen, waarom zou je dan ook niet een wond kunnen genezen? Alsjeblieft!’ Ze doopte de veer in de inkt en hield hem die voor zijn neus.

‘Hemel, Meggie!’ mompelde Fenoglio. ‘Dat is erg, maar… ik weet met de beste wil van de wereld niet wat ik moet schrijven. Ik weet toch niet eens waar hij is. Als ik tenminste wist hoe het er daar uitziet…’

Meggie staarde hem aan. En plotseling vloeiden de tranen die ze de hele tijd had ingehouden. ‘Alsjeblieft!’ fluisterde ze. ‘Probeer het gewoon! Stofvinger wacht op me. Hij staat buiten voor de poort.’

Fenoglio keek haar aan – en nam de veer voorzichtig uit haar hand.

‘Ik probeer het,’ zei hij hees. ‘Je hebt gelijk, dit is mijn verhaal. In de andere wereld had ik hem niet kunnen helpen, maar hier kan het misschien wel…’

‘Ga bij het raam staan!’ droeg hij haar op, nadat ze hem twee vellen perkament had gebracht. ‘Kijk naar buiten, naar de mensen of de vogels in de lucht, zoek afleiding. Maar kijk niet naar mij, want dan kan ik niet schrijven.’

Meggie gehoorzaamde. Ze zag Minerva beneden met haar kinderen in het gedrang, en ook de overbuurvrouw en varkens die zich knorrend tussen de mensen door wrongen. Er liepen soldaten rond met het wapen van de Spekvorst op hun borst – en toch zag ze het allemaal niet echt. Ze hoorde alleen hoe Fenoglio zijn schrijfveer in de inktpot doopte, hoe de veer over het perkament kraste, stopte – en verder schreef. Alsjeblieft! dacht ze. Alsjeblieft, laat hem de juiste woorden vinden. Alsjeblieft. De veer verstomde, pijnlijk lang, terwijl beneden op straat een bedelaar met zijn kruk een kind aan de kant duwde. De tijd rekte zich, langzaam, als een schaduw die uitdijde. In de stegen verdrongen de mensen zich, een hond blafte tegen een andere hond, vanaf de burcht schalde het geluid van trompetten over de daken.

Meggie zou niet hebben kunnen zeggen hoeveel tijd verstreken was toen Fenoglio met een zucht zijn veer weglegde. Rozenkwarts lag nog steeds te snurken, languit als een liniaal achter het potje met zand. Fenoglio haalde er een handvol uit en bestrooide de natte inkt ermee.

‘Is je iets ingevallen?’ vroeg Meggie angstvallig.

‘Ja, ja, maar vraag me niet of het de juiste woorden zijn.’

Hij gaf haar het perkament en haar ogen vlogen over de woorden. Het waren er niet veel, maar als het de juiste waren, waren het er precies genoeg.

‘Ik heb hem niet verzonnen, Meggie!’ zei Fenoglio met zachte stem. ‘Jouw vader is niet een van mijn personages, zoals Cosimo, Stofvinger en Capricorno. Hij hoort hier niet thuis. Dus je moet niet al te veel hoop hebben, hoor je?’

Meggie knikte, terwijl ze het perkament oprolde. ‘Stofvinger vraagt of je op zijn dochter wil letten terwijl hij weg is.’

‘Zijn dochter? Heeft Stofvinger een dochter? Heb ik dat geschreven? O ja, waren het er geen twee?’

‘Eentje ken je er in ieder geval. Het is Brianna, de bediende van de Lelijke.’

‘Brianna?’ Fenoglio keek haar ongelovig aan.

‘Ja.’ Meggie pakte de leren tas die ze uit de andere wereld had meegenomen en liep naar de deur. ‘Let goed op haar. Ik moest tegen je zeggen dat je er anders spijt van zou krijgen dat je iemand hebt verzonnen die het vuur kan roepen.’

‘Zei hij dat?’ Fenoglio schoof zijn stoel achteruit en lachte. ‘Zal ik je eens iets zeggen? Hij begint me steeds beter te bevallen. Ik denk dat ik echt nog eens een verhaal over hem schrijf waarin hij de held is en niet…’

‘…sterft?’ Meggie deed de deur open. ‘Ik zal het tegen hem zeggen, maar ik geloof dat hij er voor eens en voor altijd genoeg van heeft om in een van jouw verhalen te zitten.’

‘Maar hij zit er nu eenmaal in. Hij is zelfs vrijwillig teruggekeerd naar mijn verhaal!’ riep Fenoglio haar na, toen ze de trap af rende. ‘We zitten er allemaal in, Meggie, tot over onze oren! Wanneer kom je terug? Ik wil je aan Cosimo voorstellen!’

Maar Meggie gaf geen antwoord. Hoe kon zij nu weten wanneer ze terugkwam?

‘Noem je dat opschieten?’ vroeg Stofvinger, toen ze helemaal buiten adem weer voor hem stond en het perkament van Fenoglio in haar tas stopte. ‘Waar is dat perkament voor? Heeft hij je een van zijn liederen als versnapering voor onderweg meegegeven?’

‘Zoiets,’ antwoordde Meggie.

‘Nou, zolang mijn naam er maar niet in voorkomt,’ zei Stofvinger, en hij liep de straat op.

‘Is het ver?’ riep Meggie, terwijl ze achter hem en Farid aan holde.

‘Vanavond zijn we er,’ zei Stofvinger over zijn schouder.

 

   

Web van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html