In de kelder van Elinor
De hoog oprijzende boekenrekken buigen
door duizend slapende zielen.
Stilte, hoopvol –
Telkens wanneer ik een boek opensla
wordt een ziel gewekt.
– Xi Chuan, Books
Ik had mijn kelder comfortabeler moeten inrichten! dacht Elinor, terwijl ze toekeek hoe Darius het luchtbed voor haar oppompte dat hij achter een voorraadrek had gevonden. Aan de andere kant – had zij kunnen weten dat zij op een afgrijselijke dag in haar kelder zou moeten slapen, terwijl een gebrild Maangezicht met zijn kwijlende hond in haar prachtige bibliotheek zat en voor heer des huizes speelde? Dat ellendige hondenbeest had bijna de fee opgevreten die door de woorden van Orpheus tevoorschijn was gekomen. Een blauwe fee en een leeuwerik, panisch tegen de ruiten fladderend, dat was alles geweest wat er in de plaats was gekomen voor vier mensen! ‘Alsjeblieft!’ had Orpheus triomfantelijk geroepen. ‘Twee voor vier! Er komt steeds minder terug. Ooit lukt het me nog om helemaal niets eruit te laten glippen.’ Opgeblazen schoft! Alsof het iemand wat kon schelen wat eruit was gekomen. Resa en Mortimer waren weg! En Mortola en Basta…
Snel, Elinor, denk aan iets anders!
Als ze nou nog had kunnen hopen dat er binnenkort iemand aan haar huisdeur zou komen aankloppen aan wie ze iets had! Maar het was helaas erg onwaarschijnlijk dat zo’n bezoeker zich zou aandienen. Ze was nooit erg op sociale contacten geweest, al helemaal niet nadat Darius de zorg voor haar boeken had overgenomen en Mo, Resa en Meggie bij haar waren ingetrokken. Meer gezelschap had ze toch niet nodig?
Haar neus begon verdacht te kriebelen. Verkeerde gedachte, Elinor! waarschuwde zij zichzelf – alsof ze de laatste uren aan iets anders had gedacht. Het gaat goed met ze! Steeds weer zei ze dat tegen zichzelf. Je had het aangevoeld als er iets met hen was gebeurd. Was het niet zo in alle verhalen? Dat je het aanvoelde, als een steek in de borst, als iemand waar je van hield iets overkwam?
Darius glimlachte aarzelend, terwijl zijn voet onvermoeibaar op de pomp trapte. Het luchtbed zag er inmiddels uit als een rups, een enorme platgetrapte rups. Elinor vroeg zich af hoe ze op dat ding moest slapen. Ze zou ervan af rollen en op het koude cement belanden.
‘Darius!’ zei ze. ‘We moeten iets doen! We kunnen ons toch niet zomaar hier laten opsluiten, terwijl Mortola…’
O god, hoe had die oude heks Mortimer aangekeken. Niet aan denken, Elinor! Gewoon niet aan denken! Ook niet aan Basta met zijn geweer. Of aan Meggie, die helemaal alleen door het Woud zonder Wegen dwaalde. Ja, ze was vast en zeker alleen! De jongen heeft vermoedelijk allang een reus platgetrapt… Maar goed dat Darius niet wist hoe dwaas haar gedachten over elkaar heen tuimelden, waardoor de tranen voortdurend in haar ogen stonden…
‘Darius!’ Elinor fluisterde, want Kleerkast zou vast en zeker voor de deur op wacht staan. ‘Darius, het is aan jou! Jij moet ze teruglezen!’
Darius schudde zo heftig zijn hoofd dat zijn bril bijna van zijn neus gleed. ‘Nee!’ Zijn stem bibberde, als een blad in de wind, en zijn voet begon weer te pompen, alsof er niets dringender was dan het oppompen van dat stomme luchtbed. Toen hield hij plotseling op en verborg zijn gezicht in zijn handen. ‘Je weet wat er gebeurt!’ hoorde Elinor hem met afgeknepen stem zeggen. ‘Je weet wat er met hen gebeurt als ik bang ben.’
Elinor zuchtte.
Ja, dat wist ze. In elkaar gedrukte gezichten, stijve benen, verloren stemmen… en natuurlijk was hij bang. Vermoedelijk nog meer dan zij, want Darius kende Mortola en Basta aanzienlijk langer…
‘Ja, ja, het is al goed. Je hebt gelijk,’ mompelde ze en begon afwezig een paar conservenblikken recht te zetten – tomatensaus, ravioli (die eigenlijk niet te eten was), kidneybonen – Mortimer was dol op kidneybonen. Daar had je het weer, die kriebel in haar neus.
‘Goed!’ zei ze, en ze draaide zich vastbesloten om. ‘Dan moet die Orpheus het maar doen.’ Wat klonk haar stem kalm en weloverwogen. Ja, ze was een begenadigd actrice. Dat had Elinor al een keer eerder gemerkt, in de kerk van Capricorno, toen ook alles verloren leek… Als ze zich goed herinnerde zag het er destijds nog een beetje somberder uit.
Darius keek haar niet-begrijpend aan.
‘Kijk me niet zo aan, in godsnaam!’ siste ze. ‘Ik weet ook nog niet hoe we hem zover moeten krijgen. Nog niet.’
Ze begon op en neer te lopen, op en neer, tussen de rekken, tussen conserven en glazen.
‘Hij is ijdel, Darius!’ fluisterde ze. ‘Heel ijdel. Heb je gezien hoe hij van kleur verschoot toen hij hoorde dat Meggie heeft klaargespeeld wat hij al jaren tevergeefs probeert? Hij zou haar vast en zeker graag een keer vragen…’ ze bleef abrupt staan en keek Darius aan, ‘…hoe zij dat voor elkaar heeft gekregen.’
Darius stopte met pompen. ‘Ja! Maar daarvoor zou Meggie hier moeten zijn.’
Ze keken elkaar aan.
‘Zo doen we het, Darius!’ fluisterde Elinor. ‘We zorgen dat we Orpheus zover krijgen dat hij Meggie terughaalt, en dan leest zij Mortimer en Resa terug, met dezelfde woorden die hij voor haar heeft gebruikt! Ja!’ Ze begon opnieuw heen en weer te lopen, op en neer, zoals de panter in het gedicht waar zij zo van hield… Alleen was haar blik niet langer wanhopig. Ze moest het handig aanpakken. Die Orpheus was slim. Jij bent ook slim, dacht ze bij zichzelf. Probeer het gewoon!
Ze kon het niet helpen, ze moest weer denken aan hoe Mortola Mortimer had aangekeken. Wat als het inmiddels te laat was, wat dan? Ach wat!
Elinor stak haar kin vooruit, trok haar schouders naar achteren – en marcheerde met vaste tred naar de kelderdeur. Met de vlakke hand sloeg ze tegen het witgelakte metaal. ‘Hé!’ riep ze. ‘Hé, Kleerkast! Doe open! Ik moet die Orpheus spreken! En wel meteen.’
Maar achter de deur roerde zich niets – en Elinor liet haar hand weer zakken. Een moment lang kwam de vreselijke gedachte in haar op dat die twee weg waren en hen hier opgesloten hadden achtergelaten… En hierbeneden is niet eens een blikopener! realiseerde ze zich. Wat een bespottelijke dood. Verhongeren tussen stapels conservenblikken. Ze tilde net allebei haar handen op om opnieuw tegen de deur te gaan hameren, toen ze buiten voetstappen hoorde. Het waren stappen die zich verwijderden, de trap op die van de kelder naar de hal leidde.
‘Hé!’ riep ze zo hard dat Darius achter haar ineendook. ‘Hé, wacht eens, Kleerkast! Doe open! Ik moet met Orpheus praten!’
Maar achter de deur bleef het stil. Elinor zakte voor de deur op haar knieën. Ze merkte dat Darius naast haar kwam staan en doodsbang een hand op haar schouder legde. ‘Hij komt terug,’ zei hij zachtjes. ‘Ze zijn er tenminste nog, nietwaar?’ Toen liep hij weer terug naar het luchtbed.
Maar Elinor zat met haar rug tegen de koude kelderdeur geleund. Ze luisterde naar de stilte. Niet eens de vogels hoorde je hierbeneden, nog niet het kleinste gesjirp van krekels. Meggie haalt ze terug, dacht ze. Meggie haalt ze terug! Maar als haar ouders inmiddels…
Niet aan denken, Elinor. Niet aan denken!
Ze deed haar ogen dicht en hoorde hoe Darius weer begon te pompen.
Ik zou het hebben gemerkt! dacht ze. Ja, dat zou ik zeker hebben gemerkt. Ik had het gevoeld als er iets met ze gebeurd was. In alle verhalen staat het zo, en het kunnen toch niet allemaal leugens zijn!