De boodschap van Wolkendanser

Ja, mijn liefste,

Onze wereld bloedt

Door meer smart dan alleen die van de liefde.

– Faiz Ahmed Faiz, The Love I Gave you Once

Er was geen ergere stank op de wereld dan de walm die uit de tonnen van de ververs opsteeg. Stofvinger kreeg de bijtende lucht al in zijn neus toen hij nog door de steeg van de smeden liep. Ketelsmeden, hoefsmeden, en daar, aan de andere kant, de wapensmeden, die meer in aanzien stonden dan hun collega’s en er daarom een behoorlijke eigendunk op na hielden. Het kabaal van alle hamers waarmee ze op gloeiend ijzer insloegen was bijna net zo erg als de stank die uit de ververssteeg optrok. De armetierige huisjes lagen in de verste uithoek van Ombra. Geen enkele stad duldde hun stinkende tonnen in de buurt van de betere wijken. Maar net toen Stofvinger op de poort af liep die hun steeg van de rest van de stad scheidde, botste een man tegen hem op die uit de werkplaats van een wapensmid kwam.

De Fluiter. Hij was gemakkelijk te herkennen aan zijn zilveren neus, ook al herinnerde Stofvinger zich nog de tijd dat er op die plek een neus van vlees en bloed zat. Wat heb jij weer een geluk, Stofvinger! dacht hij bij zichzelf, terwijl hij zijn hoofd afwendde en probeerde om pijlsnel langs de speelman van Capricorno heen te schieten. Van alle mannen op de wereld moet uitgerekend deze bloedhond je pad kruisen. Hij hoopte al bijna dat Fluiter niet gemerkt had tegen wie hij op gelopen was, maar net toen hij dacht langs hem te zijn, greep Zilverneus zijn arm vast en draaide hem om.

‘Stofvinger!’ zei hij met zijn geknepen stem, die vroeger zo anders had geklonken. Stofvinger had altijd aan te zoete koek moeten denken. Capricorno luisterde naar geen enkele stem zo graag als naar die van Zilverneus, en dat gold ook voor de liederen die hij zong. De Fluiter schreef geweldige liederen over brandstichting en moord, zulke geweldige liederen dat je bijna geloofde dat er geen nobeler bezigheid bestond dan het doorsnijden van kelen. Zou hij voor Adderkop dezelfde liederen zingen? Of waren ze te grof voor de verzilverde hallen van de Nachtburcht?

‘Nou moet je toch eens kijken. Ik geloof bijna dat tegenwoordig iedereen uit de doden opstaat,’ zei Fluiter, terwijl de twee Pantsermannen die hij bij zich had verlekkerd naar de wapens stonden te kijken die voor de werkplaatsen van de smeden waren uitgestald. ‘Ik dacht eigenlijk dat Basta jou jaren geleden onder de zoden had gekregen, nadat hij je eerst in schijfjes had gesneden. Weet je dat hij ook terug is? Hij en dat ouwe mens, Mortola, je herinnert je haar vast en zeker. Adderkop heeft ze met genoegen bij zich opgenomen. Nou ja, weet je, hij heeft hun dodelijke kookkunsten altijd al zeer gewaardeerd.’

Stofvinger verstopte de angst die zich in zijn hart uitbreidde achter een glimlach. ‘Kijk eens aan, de Fluiter,’ zei hij. ‘Die nieuwe neus staat je goed, veel beter dan de oude. Hij vertelt iedereen wie je nieuwe heer is en dat ze bij een speelman hoort die je met zilver kunt kopen.’

De ogen van de Fluiter waren niet veranderd. Ze waren dofgrijs, als de hemel op een regenachtige dag, en namen hem net zo star op als die van een vogel. Van Roxane wist Stofvinger hoe hij zijn neus was kwijtgeraakt. Een man had hem afgesneden nadat de Fluiter zijn dochter had verleid met zijn sinistere liederen.

‘Je hebt nog altijd een gevaarlijk scherpe tong, Stofvinger,’ zei hij. ‘Het wordt tijd dat iemand hem eens afsnijdt. Heeft iemand het wel eens geprobeerd en ben je er alleen maar aan ontsnapt omdat de Zwarte Prins en zijn beer je beschermden? Beschermen die twee je soms nog steeds? Ik zie ze nergens.’ Zoekend keek hij om zich heen.

Stofvinger wierp een korte blik op de twee Pantsermannen. Ze waren allebei minstens een kop groter dan hij. Wat zou Farid zeggen als hij me zo zou zien? dacht hij. Dat ik hem beter bij me had kunnen houden, zodat hij zijn eed zou kunnen nakomen? Fluiter droeg een zwaard, natuurlijk. Zijn hand lag al op het heft. Kennelijk hield hij zich net zomin als de Zwarte Prins aan het wettelijke verbod voor speelmannen om wapens te dragen. Wat goed dat de smeden zo hard met hun hamers tekeergaan! dacht Stofvinger. Anders was voor iedereen te horen hoe hard mijn bange hart klopt.

‘Ik moet verder,’ zei hij zo onverschillig mogelijk. ‘Doe Basta de groeten van mij, als je hem ziet, en dat onder de zoden krijgen kan altijd nog.’ Hij draaide zich om, het was het proberen waard, maar de Fluiter hield zijn arm vast.

‘Natuurlijk, daar is ook die marter van je!’ siste hij.

Stofvinger voelde de vochtige snuit van Sluiper bij zijn oor. Het is de verkeerde marter, probeerde hij zijn tierende hart te kalmeren. De verkeerde. Maar had Fenoglio de naam van Gwen eigenlijk wel genoemd toen hij zijn dood beschreef? Hij kon het zich met de beste wil van de wereld niet herinneren. Ik zal Basta moeten vragen om mij het boek nog een keer te geven, zodat ik het kan nakijken, dacht hij cynisch. Met een handgebaar joeg hij Sluiper terug de rugzak in. Daar kon hij beter maar niet over nadenken.

Fluiter hield hem nog steeds bij zijn arm beet. Hij droeg handschoenen van lichtgekleurd leer, fijn gestikt, als die van een vrouw. ‘Adderkop zal zo meteen hier zijn,’ zei hij tegen Stofvinger. ‘Het bericht van zijn schoonzoon die op wonderbaarlijke wijze weer tot leven is gewekt beviel hem helemaal niet. Hij denkt dat het allemaal een grote poppenkast is, om zijn kleinzoon van de troon af te houden.’

Er kwamen vier wachters aanlopen door de steeg. Ze droegen de kleuren van de Spekvorst. De kleuren van Cosimo. Nog nooit was Stofvinger zo blij geweest met de komst van gewapende mannen.

Fluiter liet zijn arm los. ‘We zien elkaar weer,’ siste hij met zijn neusloze stem.

‘Waarschijnlijk wel,’ antwoordde Stofvinger. Toen begaf hij zich snel tussen een stel haveloze jongens die met grote ogen naar een zwaard stonden te staren, wrong zich langs een vrouw die een ketel met gaten erin aan een van de smeden liet zien, en verdween door de poort van de ververs.

Niemand kwam hem achterna. Niemand greep hem nog een keer vast en trok hem terug. Stofvinger, je hebt te veel vijanden! dacht hij, en hij ging pas langzamer lopen toen hij bij de kuipen kwam waar de looidampen uit opstegen. De dampen hingen ook boven de beek, die de stinkende smurrie onder de stadsmuur door naar de rivier vervoerde. Geen wonder dat er alleen waternimfen te vinden waren stroomopwaarts van waar de beek in de rivier uitmondde.

In het tweede huis waar Stofvinger aanklopte wisten ze hem te vertellen waar hij de Netel kon vinden. De vrouw waar ze hem naartoe stuurden had betraande ogen en hield een klein kind op haar arm. Zwijgend wenkte ze hem naar binnen, haar huis in, voor zover het die naam verdiende. De Netel stond gebogen boven een meisje met rode wangen en glazige ogen. Toen ze Stofvinger zag, ging ze met een stuurs gezicht rechtop staan.

‘Roxane heeft me gevraagd je dit hier te brengen!’

Ze wierp een korte blik op de wortel, perste haar smalle lippen op elkaar en knikte.

‘Wat heeft het meisje?’ vroeg hij. De moeder was weer bij het bed gaan zitten.

De Netel haalde haar schouders op. Ze leek hetzelfde mosgroene gewaad te dragen als tien jaar geleden – en kennelijk vond ze hem net zomin aardig als toen.

‘Ernstige koorts, maar ze zal het overleven,’ antwoordde ze. ‘Het is niet half zo erg als de koorts waar je dochter aan gestorven is… terwijl haar vader de wijde wereld in getrokken was!’ Ze keek naar zijn gezicht terwijl ze dat zei, alsof ze zich ervan wilde vergewissen dat haar pijnigende woorden effect hadden; maar Stofvinger wist hoe je pijn moest verbergen. Hij was er bijna net zo goed in als in het spelen met vuur.

‘De wortel is gevaarlijk,’ zei hij.

‘Dat hoef je mij niet uit te leggen.’ De oude vrouw keek hem aan alsof hij iets ongepasts tegen haar had gezegd. ‘De wond van de man die moet genezen is dat ook. Hij is sterk, anders was hij allang dood geweest.’

‘Ken ik hem?’

‘Je kent zijn vrouw.’

Waar had de oude vrouw het over? Stofvinger keek naar het zieke kind. Het gezicht was rood door de koorts.

‘Ik heb gehoord dat Roxane je weer in haar bed heeft toegelaten,’ zei de Netel. ‘Zeg haar maar dat ze dommer is dan ik dacht. Wolkendanser is achter het huis. Ga naar hem toe, hij kan je meer over die vrouw vertellen. Ze heeft hem een boodschap voor je meegegeven.’

Wolkendanser stond naast een vergroeide oleanderboom, die tussen de hutten van de ververs stond.

‘Het arme kind, heb je haar gezien?’ vroeg hij toen Stofvinger naar hem toe kwam. ‘Ik kan het gewoon niet aanzien als ze ziek zijn. En de moeders… je denkt dat ze gek worden van verdriet. Ik herinner me nog hoe Roxane…’ Hij brak abrupt zijn zin af. ‘Neem me niet kwalijk,’ mompelde hij, en hij stak zijn hand onder zijn vuile kiel. ‘Ik was helemaal vergeten dat het ook jouw kind was. Hier, dit is voor jou.’ Hij haalde een papiertje tevoorschijn, van heel fijn, leliewit papier, zoals Stofvinger het in deze wereld nog nooit had gezien. ‘Dat heeft een vrouw me voor je gegeven. De Netel heeft haar en haar man in het bos gevonden, bij de oude vesting van Capricorno, en ze naar het Geheime Kamp gebracht. De man is gewond, behoorlijk ernstig.’

Aarzelend vouwde Stofvinger het papiertje open. Hij herkende het handschrift onmiddellijk.

‘Ze zegt dat ze jou kent. Ik heb haar verteld dat jij niet kunt lezen, maar…’

‘Ik kan lezen,’ onderbrak Stofvinger haar. ‘Zij heeft het me geleerd.’

Hoe kwam ze hier? Dat was het enige wat hij kon denken, terwijl de letters van Resa voor zijn ogen dansten. Het papier was zo gekreukeld dat hij de letters maar met moeite kon ontcijferen. Niet dat het lezen hem ooit gemakkelijk was gevallen…

‘Ja, dat zei ze ook: “Ik heb het hem geleerd.” ’ Wolkendanser keek hem nieuwsgierig aan. ‘Waar ken je die vrouw van?’

‘Dat is een lang verhaal.’ Hij schoof het briefje in zijn rugzak. ‘Ik moet ervandoor,’ zei hij.

‘We gaan vandaag nog terug, de Netel en ik!’ riep Wolkendanser hem na. ‘Moet ik iets tegen de vrouw zeggen?’

‘Ja, zeg maar tegen haar dat ik haar dochter naar haar toe zal brengen.’

In de steeg van de smeden hingen nog altijd de soldaten van Cosimo rond. Ze stonden een zwaard te bewonderen, onbetaalbaar voor een gewone soldaat. Van Fluiter was niets te zien. Uit de ramen hingen bonte stroken stof – Ombra vierde de terugkeer van zijn dode vorst – maar Stofvinger was niet in de stemming om te feesten. De woorden in zijn rugzak wogen zwaar. Ook al moest hij toegeven dat het hem met een bitter soort voldoening vervulde dat Tovertong in deze wereld kennelijk nog minder geluk had dan in de zijne. Zou hij nu weten hoe het voelt om in het verkeerde verhaal te zitten? Of had hij helemaal geen tijd gehad iets te voelen, voordat Mortola op hem had geschoten?

In de steeg die naar de burcht liep dromden de mensen samen als op een marktdag. Stofvinger keek omhoog naar de torens, waaraan nog steeds zwarte vlaggen hingen. Wat zou zijn dochter ervan vinden dat de man van haar meesteres was teruggekeerd? Zelfs als je het haar zou vragen zou ze het niet zeggen! dacht hij, terwijl hij zich weer naar de poort toe keerde. Het werd tijd om te vertrekken. Voordat de Fluiter nog een keer zijn pad zou kruisen. Of zelfs zijn heer…

Meggie stond al met Farid te wachten onder de lege galgen. De jongen fluisterde iets tegen haar en zij lachte. Vuur en as! dacht Stofvinger. Kijk nou toch, hoe gelukkig die twee eruitzien, en jij mag weer eens optreden als brenger van het slechte nieuws. Waarom altijd jij? Heel eenvoudig, gaf hij zelf het antwoord. Omdat dat beter bij jouw gezicht past dan goed nieuws.

 

   

Web van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html