Eén leugen maar

Hij had de deken over zich heen, maar het was vooral de jongen die hem met zijn omhelzing omsloot en verwarmde.

– Jerry Spinelli, East End, West End und dazwischen Maniac Magee

Farid merkte al snel dat Fenoglio gelijk had gehad. Het was dom om middenin de nacht op pad te gaan, al was hij dan nog niet door een rover besprongen. Er kruiste zelfs geen vos zijn pad toen hij de door de maan verlichte heuvel op liep waarover de speelmannen hem hadden verteld. Maar hoe wist hij nu welke van de armoedige boerderijen tussen de pikzwarte bomen hij moest hebben? Ze zagen er allemaal hetzelfde uit – een huis van grijze stenen, niet veel groter dan een hut, met eromheen olijfbomen en een waterput. Soms was een stuk grond afgerasterd voor het vee, en hier en daar werden op een paar stroken grond gewassen verbouwd. Nergens een teken van leven. De bewoners sliepen, uitgeput van het werken, en na iedere muur en ieder hek waar Farid langs was geslopen had hij minder hoop. Plotseling voelde hij zich verloren in deze onbekende wereld, voor het eerst. Hij wilde net onder een boom gaan liggen om te slapen, toen hij vuur zag.

Hoog boven de helling lichtte het rood op, als een hibiscusbloem die opengaat en tijdens het opbloeien alweer verwelkt. Farid versnelde zijn pas, de helling op, zijn blik strak gericht op de plaats waar hij de vuurbloem had gezien. Stofvinger! Weer lichtte het op tussen de bomen, dit keer zwavelgeel, stralend als het zonlicht. Hij moest het zijn! Wie anders zou ’s nachts het vuur zo laten dansen?

Farid versnelde zijn pas, hij liep zo hard dat hij al snel buiten adem was. Hij kwam bij een weg die langs de helling omhoog slingerde, langs de stronken van pas gevelde bomen. De weg was stenig en vochtig van de dauw, maar zijn blote voeten vonden het aangenaam om even niet over de prikkende tijm te hoeven lopen. Daar was weer zo’n rode bloem in het donker. Boven hem dook een huis op uit de nacht, halverwege de helling. Daarachter liep de heuvel verder omhoog, velden liepen er als trappen langs, met randen van opgestapelde keien. Het huis zelf was net zo armoedig en zonder opsmuk als de andere. De weg hield op bij een eenvoudig hek en een muur van gladde stenen, zo hoog als Farids borst. Toen hij voor het hek bleef staan kwam er een gans op hem af, klapwiekend en blazend, maar Farid sloeg er geen acht op. Hij had gevonden naar wie hij op zoek was.

Stofvinger stond op het erf en liet vuurbloemen in de lucht ontluiken. Ze gingen open zodra hij met zijn vingers knipte, spreidden hun bladeren van vuur uit, verwelkten, lieten stengels van vurig goud uitlopen en bloeiden weer opnieuw. Het vuur leek uit het niets te komen, Stofvinger riep het met zijn handen of zijn stem op, liet het met zijn adem oplaaien. Geen fakkels, geen fles om zijn mond mee te vullen – Farid zag niets van de hulpmiddelen die hij in de andere wereld had gebruikt. Hij stond daar gewoon en stak de nacht in brand. Steeds wervelden nieuwe bloemen om hem heen in een wilde dans, ze spuugden vonken voor zijn voeten als gouden zaadjes, totdat hij in het vloeibare goud stond.

Farid had vaak genoeg de vredige uitstraling op Stofvingers gezicht gezien als hij met het vuur speelde, maar hij had hem nog nooit zo gelukkig gezien. Gewoon heel gelukkig… De gans snaterde nog steeds, maar Stofvinger leek het niet te horen. Pas toen Farid de poort opendeed ging ze zo tekeer dat hij zich omdraaide – en de vuurbloemen doofden, alsof de nacht ze met haar zwarte vingers had uitgedrukt, net als het geluk op het gezicht van Stofvinger.

Voor de deur van het huis kwam een vrouw overeind. Ze had waarschijnlijk op de drempel gezeten. Er was ook nog een jongen, Farid zag hem nu pas. Zijn blik volgde hem toen Farid over het erf kwam aanlopen. Maar Stofvinger was nog niet van zijn plek gekomen. Hij keek hem alleen maar aan, terwijl aan zijn voeten de vonken doofden, tot er niet meer dan een rode gloed overbleef.

Farid zocht naar een teken van verwelkoming in het hem zo vertrouwde gezicht, naar een spoor van een glimlach, maar zag niets anders dan verbijstering. Tenslotte zakte de moed Farid in de schoenen en bleef hij staan, terwijl zijn hart in zijn borstkas rilde alsof het vroor.

‘Farid?’

Stofvinger kwam naar hem toe. De vrouw kwam achter hem aan, ze was heel mooi, maar Farid lette niet op haar. Stofvinger droeg de kleren die hij in de andere wereld weliswaar steeds bij zich had, maar nooit droeg. Zwart en rood… Farid durfde hem niet aan te kijken, toen hij op een stap afstand bleef staan. Met gebogen hoofd stond hij naar zijn tenen te kijken. Misschien was Stofvinger helemaal niet van plan geweest om hem mee te nemen. Misschien had hij met de Kaaskop afgesproken dat die de laatste zinnen niet zou voorlezen, en nu was hij woedend dat de jongen hem toch nog achternagekomen was. Achterna van de ene wereld naar de andere… Zou hij hem slaan? Hij had hem nog nooit geslagen (nou ja, één keer bijna, toen hij, Farid, de staart van Gwen per ongeluk had aangestoken).

‘Hoe kon ik ook denken dat iets jou ervan zou kunnen weerhouden om mij achterna te komen?’ Stofvinger pakte de jongen bij zijn kin. Toen Farid naar hem opkeek ontdekte hij in de ogen van de ander eindelijk datgene waar hij op had gehoopt: vreugde. ‘Waar zat je? Ik heb je meer dan tien keer geroepen, heb je gezocht… de vuurelfen moeten me voor gek hebben versleten!’ Stofvinger bestudeerde het gezicht van Farid alsof hij twijfelde of er iets aan was veranderd. Het deed de jongen goed dat Stofvinger blijkbaar bezorgd was. Farid had wel kunnen dansen van geluk, zoals het vuur daarnet voor Stofvinger had gedaan.

‘Nou ja, je ziet er hetzelfde uit als altijd, lijkt het!’ constateerde hij tenslotte. ‘Een bruin mager galgenaas. Maar wacht eens even, je zegt helemaal niets! Ben je je stem soms verloren?’

Farid glimlachte. ‘Nee hoor, alles is oké!’ zei hij, met een korte blik naar de vrouw die nog steeds achter Stofvinger stond. ‘Maar het was niet de Kaaskop die me hiernaartoe heeft gelezen. Die hield gewoon op met lezen zodra jij weg was! Meggie heeft mij hierheen gebracht, met de woorden van Orpheus!’

‘Meggie? De dochter van Tovertong?’

‘Ja! Maar hoe is het met jou? Jij bent ook in orde, toch?’

Stofvinger vertrok zijn mond tot het spottende lachje dat Farid zo goed kende. ‘Nou, de littekens zitten er nog, zoals je ziet. Maar er is geen verdere schade ontstaan, als je dat soms bedoelt.’ Hij draaide zich om en keek de vrouw aan op een manier die Farid helemaal niet beviel.

Ze had zwart haar, en haar ogen waren bijna net zo donker als die van hem. Ze was echt beeldschoon, ook al was ze dan al oud, dat wil zeggen, een stuk ouder dan hij – maar Farid mocht haar niet. En de jongen mocht hij evenmin. Tenslotte was hij Stofvinger niet naar een andere wereld gevolgd om hem met anderen te delen.

De vrouw ging naast Stofvinger staan en legde haar hand op zijn schouder. ‘Wie is dat?’ vroeg ze, en ze bekeek Farid net zo geringschattend als hij haar had bekeken. ‘Een van je talrijke geheimen? Een zoon van wie ik niets af weet?’

Farid voelde hoe het bloed naar zijn gezicht steeg. De zoon van Stofvinger. Die gedachte beviel hem wel. Onopvallend keek hij naar de onbekende jongen. Wie was zijn vader?

‘Mijn zoon?’ Stofvinger streelde teder over het gezicht van de vrouw. ‘Wat een ideeën heb jij. Nee, Farid is een vuurspuwer. Hij is een poosje bij mij in de leer geweest en sinds die tijd denkt hij dat ik me zonder hem niet kan redden. Hij is daar zo van overtuigd dat hij me overal naartoe volgt, hoe ver de weg ook is.’

‘Ach wat!’ De stem van Farid klonk geïrriteerder dan zijn bedoeling was. ‘Ik ben hiernaartoe gekomen om je te waarschuwen! Maar ik kan ook wel weer weggaan als je wil.’

‘Het is al goed, rustig maar!’ Stofvinger hield zijn arm vast toen de jongen zich omdraaide. ‘Hemel, ik was helemaal vergeten wat voor lange tenen jij hebt. Mij waarschuwen? Waarvoor?’

‘Voor Basta.’

De vrouw sloeg een hand voor haar mond toen ze de naam hoorde – en Farid begon te vertellen. Hij vertelde alles wat er gebeurd was nadat Stofvinger verdwenen was, verdwenen van de eenzame weg in de bergen, alsof hij nooit had bestaan. Toen hij klaar was vroeg Stofvinger alleen: ‘Dus Basta heeft het boek?’

Farid drukte zijn tenen in de harde bodem en knikte. ‘Ja!’ mompelde hij bedremmeld. ‘Hij zette zijn mes op mijn keel, wat kon ik doen?’

‘Basta?’ De vrouw pakte Stofvingers hand vast. ‘Die leeft dus ook nog?’

Stofvinger knikte alleen maar. Toen keek hij Farid weer aan. ‘Denk je dat hij al hier is? Heeft Orpheus hem hiernaartoe gelezen?’

Farid trok radeloos zijn schouders op. ‘Ik weet het niet! Toen ik ontsnapte, riep hij me na dat hij ook wraak wilde nemen op Tovertong. Maar Tovertong gelooft dat niet, hij zegt dat Basta alleen maar kwaad was…’

Stofvinger keek naar de poort, die nog altijd openstond. ‘Ja, Basta zegt veel als hij kwaad is,’ mompelde hij. Toen zuchtte hij en trapte een paar vonken uit die nog altijd voor hem op de aarde lagen te gloeien.

‘Slecht nieuws,’ zei hij. ‘Enkel slecht nieuws. Nu ontbreekt het er alleen nog aan dat je Gwen hebt meegenomen.’

Wat een geluk dat het donker was. In het donker herken je leugens maar half zo gemakkelijk als bij daglicht. Farid deed alle moeite zo verbaasd mogelijk te klinken. ‘Gwen? Nee, nee, die heb ik niet meegenomen. Je hebt toch gezegd dat hij in de andere wereld moest blijven? Bovendien heeft Meggie het me verboden.’

‘Wat een slim meisje!’ Stofvinger zuchtte van opluchting, een zucht die Farid in zijn hart trof.

‘Heb je de marter achtergelaten?’ De vrouw schudde ongelovig haar hoofd. ‘Ik dacht altijd dat jij gekker was op dat kleine monster dan op welk ander levend wezen ook.’

‘Je weet toch wat een harteloze figuur ik ben,’ antwoordde Stofvinger, maar de zorgeloosheid in zijn stem kon zelfs Farid niet overtuigen. ‘Heb je honger?’ vroeg Stofvinger. ‘Hoe lang ben je al hier?’

Farid schraapte zijn keel. De leugen over Gwen zat als een splinter in zijn keel. ‘Sinds vier dagen,’ zei hij. ‘De speelmannen hebben ons wat te eten gegeven, maar ik heb nog steeds honger…’

‘Ons?’ De stem van Stofvinger klonk ineens wantrouwend.

‘Meggie. De dochter van Tovertong. Ze is met me meegekomen!’

‘Is zij hier?’ Stofvinger keek hem verbijsterd aan. Toen zuchtte hij diep en duwde zijn haar naar achteren. ‘Nou, dat zal haar vader leuk vinden. En haar moeder helemaal. Heb je misschien nog iemand meegenomen?’

Farid schudde zijn hoofd.

‘Waar is ze nu?’

‘Bij de oude man!’ Farid wees met zijn hoofd in de richting waar hij vandaan was gekomen. ‘Hij woont bij de burcht. We hebben hem in het kamp van het speelvolk ontmoet. Meggie was ontzettend blij, ze wilde hem toch al gaan zoeken, zodat hij haar terug kon brengen. Ik geloof dat ze heimwee heeft…’

‘De oude man? Over wie heb je het nou weer, alle duivels nog aan toe?’

‘Nou, de schrijver! Die met dat schildpaddengezicht, je weet wel, die kerel waar jij voor wegliep, toen die keer in…’

‘Ja, ja, ik weet het al!’ Stofvinger drukte zijn hand op de mond van Farid, alsof hij zijn woorden wilde smoren. Hij staarde de duisternis in, in de richting waar ergens de muren van Ombra moesten zijn. ‘Mijn hemel, het moet niet gekker worden…’ mompelde hij.

‘Is dat… ook alweer slecht nieuws?’ Farid durfde het nauwelijks te vragen.

Stofvinger wendde zijn gezicht af, maar Farid had zijn glimlach wel gezien. ‘Nou en of,’ zei hij. ‘Vermoedelijk is er nog nooit een jongen geweest die zoveel slecht nieuws in één keer heeft overgebracht. En dat ook nog middenin de nacht. Wat doen we met zulke onheilsprofeten, Roxane?’

Roxane. Zo heette ze dus. Even dacht Farid dat ze zou voorstellen om hem weg te sturen. Maar toen haalde ze haar schouders op. ‘Je geeft ze wat te eten, wat anders?’ zei ze. ‘Ook al ziet dit exemplaar er niet erg uitgehongerd uit.’

 

   

Web van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html