De dochter van Tovertong

Was er toch maar één wereld die van andere werelden droomde?

– Philip Pullman, Het listige mes

Meggie had er een hekel aan om ruzie te maken met Mo. Alles in haar trilde naderhand en niets kon haar troosten; de omhelzingen van haar moeder niet, en ook de dropslakken niet die Elinor haar toestopte als ze hun harde stemmen tot in de bibliotheek had gehoord. En ook Darius niet, die in zulke gevallen in de heilzame werking van melk met honing geloofde.

Niets hielp.

Dit keer was het wel heel erg geweest, want Mo was eigenlijk alleen maar naar haar toe gekomen om gedag te zeggen. Een nieuwe opdracht lag op hem te wachten, een paar zieke boeken, te oud en te kostbaar om op te sturen. Vroeger zou Meggie zijn meegegaan, maar dit keer had ze besloten bij Elinor en haar moeder te blijven.

Waarom was hij ook uitgerekend haar kamer binnengekomen toen ze weer in de notitieboekjes aan het lezen was?

Om deze boekjes hadden ze de laatste tijd vaak ruzie gehad, hoewel Mo net zo’n hekel aan ruzie had als zij. Meestal verdween hij daarna in de werkplaats die Elinor voor hem achter haar huis had laten bouwen. En Meggie ging dan op een gegeven moment achter hem aan als ze het niet meer uithield om boos op hem te zijn. Hij keek nooit op als ze door de deur naar binnen glipte, en Meggie ging zonder iets te zeggen naast hem zitten, op de stoel die daar altijd op haar stond te wachten. Ze keek toe bij zijn werk, zoals ze al deed toen ze nog niet kon lezen. Ze hield ervan naar zijn handen te kijken, als die een boek van zijn versleten jas ontdeden, vlekkerige bladzijden losmaakten, de binddraden losmaakten die een beschadigd boekblok bij elkaar hielden of als ze oud, onbeschreven lompenpapier lieten weken om een aangevreten bladzijde te repareren. Het duurde nooit lang voordat Mo zich omdraaide en haar iets vroeg: of ze de kleur die hij voor het linnen omslag had gekozen mooi vond, of ze niet ook vond dat het papierpapje dat hij voor de reparatie had aangemaakt een beetje te donker was. Dat was Mo’s manier om sorry te zeggen: laten we geen ruzie meer maken, Meggie, laten we vergeten wat we gezegd hebben…

Maar vandaag ging dat niet. Omdat hij niet naar de werkplaats was vertrokken, maar was weggereden naar een verzamelaar, om het leven van diens gedrukte schatten te verlengen. Dit keer zou hij niet naar haar toe komen en haar als gebaar van verzoening een boek geven dat hij in een of ander antiquariaat had ontdekt. Of een boekenlegger, versierd met gaaienveren die hij in de tuin van Elinor had gevonden…

Waarom had ze nou niet in een ander boek zitten lezen toen hij haar kamer binnenkwam?

‘Mijn hemel, Meggie, je hebt nergens anders oog meer voor dan voor die notitieboekjes!’ was hij tegen haar uitgevallen, zoals iedere keer wanneer hij haar de laatste maanden zo in haar kamer aantrof – liggend op het kleed, doof en blind voor alles wat om haar heen gebeurde, haar ogen vastgeplakt aan de letters waarmee ze had vastgelegd wat Resa haar had verteld – over wat ze ‘ginds’ had meegemaakt, zoals Mo met bittere stem zei.

Ginds.

‘Wereld van inkt’ had Meggie de plaats genoemd waar Mo zo laatdunkend en haar moeder soms met weemoed over sprak – ‘Wereld van inkt’, naar het boek dat over die wereld ging: Hart van inkt. Het boek was weg, maar de herinneringen van haar moeder waren zo levendig alsof het geen dag geleden was dat zij erin rondliep – in die wereld van papier en drukinkt. In die wereld had je feeën en vorsten, nimfen en vuurelfen, en bomen die tot in de hemel leken te groeien.

Ontelbare dagen en nachten had Meggie naast Resa gezeten en opgeschreven wat haar moeder met haar handen vertelde. Haar stem had Resa in die Wereld van inkt achtergelaten, en daarom vertelde ze haar dochter met papier en pen of met haar handen over die jaren – die ‘vreselijke wonderjaren’, zoals zij ze noemde. Soms tekende ze ook wat ze met haar ogen had gezien, maar met haar tong niet kon beschrijven: feeën, vogels, vreemde bloemen, met een paar strepen op papier gezet en toch zo echt dat Meggie bijna dacht dat ze ze zelf had gezien.

Eerst had Mo de notitieboekjes waarin Meggie de herinneringen van Resa opschreef zelf gebonden, het een nog mooier dan het ander. Maar op een gegeven moment had Meggie gemerkt hoe bezorgd hij naar haar keek als zij erin bladerde, helemaal verzonken in de tekeningen en de woorden. Natuurlijk begreep zij zijn onbehagen, tenslotte had hij zijn vrouw jarenlang aan die wereld van letters verloren. Hoe kon hij het dan prettig vinden dat zijn dochter nauwelijks nog aan iets anders dacht? Ja, Meggie begreep Mo heel goed, en toch kon ze niet doen wat hij van haar vroeg – de notitieboekjes opbergen en de Wereld van inkt een tijdje vergeten.

Misschien zou haar begeerte niet zo groot zijn geweest als al die feeën en kobolds er nog geweest waren, al die vreemde schepsels die ze hadden meegebracht uit het vervloekte dorp van Capricorno. Maar er leefde er niet één meer in de tuin van Elinor. De lege feeënnesten hingen nog steeds aan de bomen, ook de holen waren er nog die door de kobolds waren gegraven, maar de bewoners waren verdwenen. Eerst dacht Elinor dat ze waren weggelopen, gestolen, of wat dan ook – maar toen hadden ze de as gevonden. Fijn als stof bedekte de as het gras in de tuin, grijze as, net zo grijs als de Schaduw waaruit Elinors vreemde gasten ooit waren voortgekomen. En Meggie had begrepen dat er dus toch geen terugkeer uit de dood bestond, ook niet voor schepsels die alleen uit woorden waren geschapen.

Maar Elinor had zich in die gedachte niet kunnen schikken. Dwars en vertwijfeld was ze nog een keer teruggereden naar het dorp van Capricorno – om daar lege stegen aan te treffen, platgebrande huizen en niet één levend wezen. ‘Weet je, Elinor,’ had Mo gezegd toen ze met een betraand gezicht terugkwam, ‘ik was er al bang voor. Ik kon niet echt geloven dat er woorden bestaan die doden terughalen. En bovendien, wees eerlijk, ze zouden niet in deze wereld passen.’ ‘Dat doe ik ook niet!’ had Elinor daarop gezegd.

In de weken daarna had Meggie heel wat keren als ze ’s avonds nog een keer naar de bibliotheek sloop om een boek te halen, uit Elinors kamer gesnik gehoord. Maanden waren sindsdien verstreken, bijna een jaar woonden ze nu al bij elkaar in het grote huis, en Meggie had het gevoel dat Elinor het fijn vond dat ze niet meer alleen was met haar boeken. Ze had hun de mooiste kamers gegeven. (De collectie oude schoolboeken van Elinor en een paar schrijvers die bij haar in ongenade waren gevallen waren daarvoor naar de zolder verbannen.) Vanuit Meggies raam kon je de bergen met besneeuwde toppen zien en vanuit de slaapkamer van haar ouders zag je het meer, dat met zijn glinsterende water zo vaak de feeën had verleid om naar beneden te fladderen.

Nog nooit was Mo zomaar weggereden. Zonder een woord van afscheid. Zonder verzoening…

Misschien moet ik naar beneden gaan en Darius in de bibliotheek helpen, dacht Meggie, terwijl ze de tranen van haar gezicht veegde. Ze huilde nooit als ze ruzie maakte met Mo, de tranen kwamen altijd pas achteraf… En als hij dan haar betraande ogen te zien kreeg, keek hij altijd vreselijk schuldbewust.

Iedereen had vast en zeker weer gehoord dat ze ruzie hadden! Darius was vermoedelijk de melk met honing al aan het klaarmaken, en Elinor zou beginnen te mopperen zodra zij haar hoofd om de keukendeur stak, op Mo en op de mannen in het algemeen. Nee, het was beter dat ze op haar kamer bleef.

Ach, die Mo. Hij had het notitieboekje waar ze net in aan het lezen was uit haar hand getrokken en meegenomen. Uitgerekend het boekje waar ze ideeën voor eigen verhalen in had opgeschreven. Aanzetten waar nooit iets uitgekomen was, beginwoorden, doorgehaalde zinnen, alle vergeefse pogingen… Hoe kon hij dat gewoon maar afpakken? Ze wilde niet dat Mo erin las, dat hij zag hoe ze vergeefs probeerde de woorden aan elkaar te voegen die haar bij het lezen zo gemakkelijk en krachtig over de lippen kwamen. Ja, Meggie kon opschrijven wat haar moeder vertelde, ze kon bladzijde na bladzijde vullen met wat Resa voor haar beschreef. Maar zodra ze probeerde er iets nieuws van te weven, een verhaal met een eigen leven, viel haar gewoon niets in. De woorden leken uit haar hoofd te verdwijnen – als sneeuwvlokken, zodra je ze met je hand aanraakte, waar niets van overbleef dan een vochtige plek op de huid.

Er werd op haar deur geklopt.

‘Binnen!’ snifte ze, terwijl ze in haar broekzak zocht naar een van die ouderwetse zakdoeken die Elinor haar had gegeven. (‘Ze zijn van mijn zus geweest. Haar naam begon met een M, net als die van jou. Die is beneden in de hoek geborduurd, zie je wel? Ik dacht, jij kunt ze beter gebruiken dan dat de motten ze opvreten.’)

Haar moeder stak haar hoofd door de deuropening.

Meggie probeerde te glimlachen, maar die poging mislukte jammerlijk.

‘Kan ik binnenkomen?’ De vingers van Resa schreven de woorden sneller in de lucht dan Darius ze over zijn lippen kon krijgen. Meggie knikte. Ze beheerste de gebarentaal van haar moeder inmiddels bijna net zo goed als de letters van het alfabet. Beter dan Mo en Darius en veel beter dan Elinor, die vaak vertwijfeld om Meggie riep als Resa’s vingers te snel spraken.

Resa deed de deur achter zich dicht en ging naast Meggie op de vensterbank zitten. Meggie noemde haar moeder steeds bij haar voornaam, misschien wel omdat ze tien jaar lang geen moeder had gehad. Maar misschien ook wel om dezelfde ondoorgrondelijke reden als waarom haar vader altijd Mo voor haar was geweest.

Meggie herkende het notitieboekje dat Resa bij haar op schoot legde onmiddellijk. Het was het boekje dat Mo haar had afgepakt. ‘Het lag voor je deur,’ zeiden de handen van haar moeder.

Meggie wreef over de bonte kaft. Mo had het dus teruggebracht. Waarom was hij niet naar binnen gekomen? Omdat hij nog te woedend was, of omdat hij spijt had?

‘Hij wil dat ik de notitieboekjes naar zolder breng. Voor een tijdje tenminste.’ Meggie voelde zich plotseling zo klein. En tegelijkertijd zo oud. ‘Misschien moet ik mezelf in een glasmannetje veranderen,’ had hij gezegd, ‘of mijn huid blauw verven, want mijn vrouw en mijn dochter verlangen kennelijk meer naar feeën en glasmannetjes dan naar mij.’

Resa glimlachte en haalde haar wijsvinger over Meggies neus.

‘Ja, ik weet het, natuurlijk denkt hij dat niet echt! Maar hij wordt altijd zo kwaad als hij mij met de notitieboekjes ziet…’

Resa keek door het open raam de tuin in. Elinors tuin was zo groot dat je het begin en het einde ervan niet kon zien. Je zag alleen hoge bomen en rododendrons die zo oud waren dat ze als een altijdgroen bos het huis van Elinor omringden. Direct onder het raam van Meggie was een gazon, begrensd door een smal grindpad. Aan de rand stond een bank. Meggie herinnerde zich nog goed de avond dat ze op die bank naar de vuurspuwende Stofvinger had zitten kijken.

Vanmiddag had de altijd norse tuinman van Elinor de bladeren nog van het gazon geveegd. In het midden was nog steeds de kale plek te zien waar de mannen van Capricorno Elinors mooiste boeken hadden verbrand. De tuinman probeerde steeds weer om Elinor over te halen om die plaats opnieuw aan te planten of in te zaaien met nieuw gras, maar Elinor schudde telkens heel heftig haar hoofd. ‘Sinds wanneer wordt er gras gezaaid op een graf?’ was ze tegen hem uitgevallen toen hij het haar de laatste keer vroeg. Ook moest hij het duizendblad laten staan dat na het vuur zo weelderig aan de rand van de zwartgeblakerde aarde groeide. Alsof de platte schermbloemen de nacht in herinnering wilden houden dat Elinors gedrukte kinderen door de vlammen werden verslonden.

De zon ging achter de nabijgelegen bergen onder, zo rood alsof ook die de herinnering wilde oproepen aan het sinds lang gedoofde vuur. Een koude wind die naar binnen blies liet Resa rillen.

Meggie sloot het raam. De wind blies een paar blaadjes van uitgebloeide rozen tegen de ruit, zachtgeel en doorschijnend. Ze bleven aan het glas kleven. ‘Ik wil helemaal geen ruzie met hem maken,’ fluisterde ze, ‘vroeger had ik nooit ruzie met Mo, nou ja, bijna nooit…’

‘Misschien heeft hij gelijk.’ Haar moeder streek haar haar naar achteren. Het was net zo lang als dat van Meggie, maar donkerder, alsof er een schaduw op gevallen was. Meestal stak Resa het met een speld op. Ook Meggie droeg haar haar inmiddels vaak zo, en soms, als ze zichzelf bekeek in de spiegel van haar kleerkast, leek het net alsof ze niet naar zichzelf stond te kijken, maar naar een jongere versie van haar moeder. ‘Eén jaar nog, dan groeit ze je boven het hoofd,’ zei Mo soms, als hij Resa wilde plagen. En Darius met zijn kippige ogen haalde Meggie en haar moeder nu al regelmatig door elkaar.

Resa ging met haar wijsvinger over de ruit, alsof ze de rozenblaadjes natekende die erop kleefden. Toen begonnen haar handen weer te spreken, aarzelend, zoals ook lippen soms doen: ‘Ik begrijp je vader, Meggie,’ zeiden ze. ‘Soms denk ik ook dat wij tweeën te veel over die andere wereld praten. Ik begrijp zelf niet waarom ik er steeds weer over begin. En voortdurend vertel ik jou over wat er mooi was, in plaats van over de andere dingen: het opgesloten zijn, de straffen van Mortola, hoe mijn knieën en handen zeer deden van het werk, zo erg dat ik niet kon slapen… al die gruwelijkheden die ik daar gezien heb… Heb ik je ooit over de meid verteld die van angst stierf, omdat een nachtmare zich in onze kamer had verschanst?’

‘Ja, dat heb je verteld!’ Meggie ging heel dichtbij haar zitten, maar de handen van haar moeder zwegen. Ze waren nog altijd ruw van al die jaren dat ze als dienstmeid had gewerkt, eerst voor Mortola en toen voor Capricorno. ‘Je hebt me alles verteld,’ zei Meggie, ‘ook de erge dingen, maar Mo wil dat niet geloven!’

‘Omdat hij voelt dat wij desondanks altijd alleen maar dromen over het wonderbaarlijke. Alsof ik daar zoveel van heb.’ Resa schudde haar hoofd. En weer zwegen haar vingers een hele tijd voordat ze ze verder liet spreken. ‘Ik moest de tijd bij elkaar stelen, seconden, minuten, soms een heel kostbaar uur als we naar het bos mochten om voor Mortola de planten te verzamelen die ze voor haar zwarte drankjes nodig had.’

‘Maar er waren ook jaren dat je vrij was! De jaren dat je je verkleedde en als schrijver op de markten werkte.’ Verkleed als man… Meggie had zich dat beeld vaker voor ogen gehaald dan wat dan ook: haar moeder met kortgeknipte haren, in de donkere kiel van een schrijver, met inkt aan haar vingers en het mooiste handschrift dat in de Wereld van inkt te vinden was. Zo had Resa het haar verteld. Zo had ze de kost verdiend, in een wereld waarin dat vrouwen niet gemakkelijk werd gemaakt. Meggie zou het verhaal graag meteen nog een keer hebben gehoord, ook al had het een droevig einde, want daarna waren de slechte jaren begonnen. Maar waren er toen niet ook nog prachtige dingen gebeurd? Zoals het grote feest op de burcht van de Spekvorst, waar Mortola ook haar meiden mee naartoe had genomen. Het feest waarop Resa de Spekvorst had gezien, de Zwarte Prins met zijn beer en de artiest op het koord, Wolkendanser…

Maar Resa was niet gekomen om haar dat allemaal opnieuw te vertellen. Ze zweeg. En toen haar vingers toch weer begonnen te spreken, deden ze dat langzamer dan normaal. ‘Vergeet de Wereld van inkt, Meggie,’ zeiden ze. ‘Laten we die samen vergeten, tenminste voor een tijdje. Voor je vader… en voor jezelf. Anders ben je op een gegeven moment blind voor de schoonheid die je hier omringt.’ En weer keek ze naar buiten, naar de invallende schemering. ‘Ik heb je toch al alles verteld,’ zeiden haar handen. ‘Alles waar je naar vroeg.’

Ja, dat had ze. En Meggie had haar veel vragen gesteld, duizend en nog eens duizend. Heb je ooit een van de reuzen gezien? Welke kleren droeg je? Hoe zag de vesting in het bos eruit waar Mortola je naartoe bracht? En die vorst over wie je het had, de Spekvorst, was zijn burcht groot en prachtig, zoals de Nachtburcht? Vertel me over zijn zoon, Cosimo de Schone, en over Adderkop en zijn Pantsermannen. Was in zijn burcht echt alles van zilver? Hoe groot is de beer die de Zwarte Prins altijd bij zich heeft, en de bomen, kunnen die echt praten? Hoe zit het met de oude vrouw die door iedereen de Netel wordt genoemd? Kan zij echt vliegen?

Resa had al die vragen beantwoord, zo goed als ze kon, maar zelfs duizend antwoorden kun je niet tot tien jaren aan elkaar smeden. En sommige vragen had Meggie nooit gesteld. Naar Stofvinger bijvoorbeeld had ze nooit gevraagd. Maar Resa had toch over hem verteld: dat iedereen in de Wereld van inkt zijn naam kende, ook nog vele jaren nadat hij verdwenen was, dat hij de Vuurdanser werd genoemd en dat Resa hem daarom meteen herkende toen ze hem in deze wereld voor het eerst ontmoette…

Er was nog een vraag die Meggie niet stelde, hoewel hij vaak door haar hoofd ging, want Resa zou hem niet hebben kunnen beantwoorden. Hoe ging het met Fenoglio, de schrijver van het boek dat eerst haar moeder en tenslotte ook zijn schepper tussen zijn bladzijden had opgeslokt?

Meer dan een jaar was er nu voorbij sinds Meggies stem Fenoglio in zijn eigen woorden had gewikkeld – totdat hij ertussen was verdwenen, alsof ze hem hadden opgegeten. Soms zag Meggie zijn gerimpelde gezicht in een droom, maar ze wist nooit of het blij of droevig stond. Dat was vroeger ook al moeilijk te zien geweest, met dat schildpaddengezicht van hem. Op een nacht, toen ze uit een van haar dromen wakker schrok en niet meer kon inslapen, was ze begonnen een verhaal op papier te zetten waarin Fenoglio probeerde zichzelf weer naar huis te schrijven, naar zijn kleinkinderen in het dorp waar Meggie hem de eerste keer had ontmoet. Maar ze was niet verder gekomen dan de eerste drie zinnen, zoals bij alle verhalen waar ze aan begonnen was.

Meggie bladerde in het notitieboekje dat Mo van haar had afgepakt – en sloeg het weer dicht.

Resa legde een hand onder Meggies kin en keek haar aan.

‘Wees niet boos op hem.’

‘Ik ben nooit lang boos op hem! En dat weet hij. Hoe lang blijft hij weg?’

‘Tien dagen, misschien langer.’

Tien dagen. Meggie keek naar de plank naast haar bed. Daar stonden ze, netjes op een rijtje: de Boze Boeken, zoals zij ze inmiddels stiekem had gedoopt. Ze waren gevuld met de verhalen van Resa over glasmannetjes en nimfen, vuurelfen, nachtmaren, Witte Vrouwen en al die andere rare wezens waar haar moeder over had verteld.

‘Nou, goed dan. Ik bel hem wel. Ik zal tegen hem zeggen dat hij er een kist voor moet maken als hij terug is. Maar de sleutel, die hou ik.’

Resa gaf Meggie een kus op haar voorhoofd. Toen wreef ze behoedzaam met haar vlakke hand over het notitieboekje op Meggies schoot. ‘Bestaat er iemand die boeken mooier inbindt dan je vader?’ vroegen haar vingers.

Met een glimlach schudde Meggie haar hoofd. ‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Niet in deze en ook niet in een andere wereld.’

Toen Resa weer naar beneden ging om Darius en Elinor te helpen met het avondbrood, bleef Meggie bij het raam zitten om te kijken hoe de tuin van Elinor zich met schaduw vulde. Toen een eekhoorn, zijn borstelige staart gestrekt, over het gras schoot, moest ze aan Gwen denken, de tamme marter van Stofvinger. Wat vreemd dat ze het heimwee dat ze zo vaak op het getekende gezicht van zijn baasje had gezien, inmiddels begreep.

Ja, vermoedelijk had Mo echt gelijk. Ze dacht te veel aan de wereld van Stofvinger, veel te veel. Had ze niet een van Resa’s verhalen al een paar keer hardop gelezen, hoewel ze wist tot wat voor gevaarlijke samenwerking het tussen haar stem en de letters kon komen? Had ze niet – als ze heel eerlijk was, zo eerlijk als je maar zelden bent – in het geheim de hoop gekoesterd dat de woorden haar het verhaal zouden laten binnenglippen? Wat zou Mo hebben gedaan als hij van die pogingen had gehoord? Zou hij de notitieboekjes in de tuin hebben begraven of in het meer hebben gegooid, zoals hij af en toe met de zwerfkatten dreigde te doen als ze zijn werkplaats waren binnengeslopen?

Ja, ik zal ze opbergen! dacht Meggie, terwijl buiten de eerste sterren verschenen. Zodra Mo een nieuwe kist heeft gemaakt. De kist die Mo voor haar lievelingsboeken had gemaakt was inmiddels tot aan de rand gevuld. Die was rood, klaprozenrood. Mo had hem van een nieuwe verflaag voorzien. De kist voor haar notitieboekjes moest een andere kleur krijgen, het liefst groen, zoals het Woud zonder Wegen, dat Resa zo vaak had beschreven. Hadden de wachters van de Spekburcht ook geen groene capes om?

Een mot fladderde tegen het raam en deed Meggie denken aan de blauwe feeën en aan het mooiste verhaal dat Resa haar over feeën had verteld: hoe ze het gezicht van Stofvinger hadden genezen nadat Basta het met zijn mes had opengehaald. Dat was hun dank voor het feit dat hij hun zusters zo vaak had bevrijd uit de kooien waar de handelaren ze in opsloten om ze op de markt als geluksbrengers te verkopen. Diep in het Woud zonder Wegen was hij daarom… Stop!

Meggie leunde met haar voorhoofd tegen de koude ruit.

Stop.

Ik zal ze allemaal naar de werkkamer van Mo brengen, dacht ze, nu meteen. En als hij terug is, vraag ik hem of hij een nieuw notitieboekje voor me wil binden, voor verhalen over déze wereld. Aan een paar was ze al begonnen: over de tuin van Elinor en haar bibliotheek, over de burcht beneden bij het meer. Daar hadden ooit rovers gezeten. Elinor had haar daarover verteld op de manier zoals zij altijd verhalen vertelde, doorspekt met zulke bloedige details dat Darius er het sorteren van de boeken door vergat en zijn ogen achter zijn dikke brillenglazen wijd opensperde van ontzetting.

‘Meggie, kom je eten!’

De stem van Elinor schalde door het trappenhuis. Ze had een heel krachtige stem. Harder dan de misthoorn van de Titanic, zei Mo altijd.

Meggie gleed van de vensterbank. ‘Ik kom zo!’ riep ze door de gang.

Toen liep ze terug naar haar kamer, pakte de notitieboekjes van de plank, het een na het ander, totdat haar armen de stapel nauwelijks meer konden houden. Ze schuifelde door de gang naar de kamer die Mo als kantoor gebruikte. Ooit was dit Meggies slaapkamer geweest. Hier had ze geslapen toen ze met Mo en Stofvinger bij Elinor had gelogeerd. Maar vanuit het raam hier zag je alleen het pleintje met het grind voor het huis, de dennen, een grote kastanjeboom en de grijze bestelwagen van Elinor, die bij alle weersomstandigheden hier stond, omdat Elinor vond dat auto’s die je met garages verwende alleen maar sneller gingen roesten. Maar toen ze hadden besloten definitief bij Elinor in te trekken, had Meggie besloten dat ze een raam aan de tuinkant wilde. En zo kwam het dat Mo nu hier zijn papierwerk afhandelde, tussen de oude reisgidsen van Elinor, op de plaats waar Meggie ooit had geslapen. Dat was lang geleden, toen ze nog niet in het dorp van Capricorno was geweest, toen ze nog geen moeder had en toen ze bijna nooit ruzie had met Mo…

‘Meggie, waar blijf je nou?’ De stem van Elinor klonk ongeduldig. De laatste tijd had ze vaak last van haar gewrichten, maar ze wilde niet naar de dokter. (‘Wat moet ik daar?’ zei ze steeds. ‘Hebben ze soms een pil tegen ouderdom uitgevonden?’)

‘Ik kom eraan!’ riep Meggie, terwijl ze de notitieboekjes voorzichtig op het bureau van Mo legde. Twee gleden er van de stapel en stootten bijna de vaas met herfstbloemen om die haar moeder voor het raam had gezet. Meggie kon hem nog net tegenhouden voordat het water over de rekeningen en de benzinebonnen liep. Ze stond nog met de vaas in haar hand, haar vingers kleverig van het stuifmeel, toen ze de gedaante tussen de bomen zag staan, op de plek waar het pad vanaf de weg naar boven liep. Haar hart begon zo hevig te bonzen dat de vaas voor de tweede keer bijna viel.

Dat was het bewijs: Mo had gelijk. ‘Meggie, zit niet steeds met je neus in die boekjes, of je zult binnenkort het verschil niet meer zien tussen je fantasie en de werkelijkheid!’ Hoe vaak had hij dat niet tegen haar gezegd, en nu gebeurde het. Had ze niet net nog aan Stofvinger gedacht – en nu zag ze iemand buiten in het donker staan, net als toen, toen hij voor hun huis had staan wachten, even roerloos als de gedaante daarbuiten…

‘Meggie, verdorie nog aan toe, hoe vaak moet ik je nou nog roepen?’ Elinor hijgde van de vele trappen. ‘Wat sta je daar nu als aan de grond genageld? Heb je me niet… verdraaid, wie is dat nou?’

‘Zie jij hem ook?’ Meggie was zo opgelucht dat ze Elinor wel om de hals had kunnen vallen.

‘Natuurlijk.’

De gedaante bewoog. Haastig liep hij over het lichte grind naar het huis toe, op blote voeten.

‘Dat is toch die jongen!’ De stem van Elinor was vol ongeloof. ‘Dat joch dat Stofvinger heeft geholpen om het boek van je vader te stelen. Nou, die heeft lef, om zich hier te vertonen. Hij ziet er tamelijk afgepeigerd uit. Denkt hij soms dat ik hem binnenlaat? Misschien is die Lucifervreter er ook nog bij.’

Met een bezorgd gezicht liep Elinor dichter naar het raam toe, maar Meggie was al door de deur de gang op. Met grote sprongen ging ze over de trappen naar beneden en rende door de hal naar de voordeur. Haar moeder kwam vanuit de gang bij de keuken aanlopen.

‘Resa!’ riep Meggie haar toe. ‘Farid is hier. Farid!’

Web van inkt
titlepage.xhtml
text_part0000.html
text_part0001.html
text_part0002.html
text_part0003.html
text_part0004.html
text_part0005.html
text_part0006.html
text_part0007.html
text_part0008.html
text_part0009.html
text_part0010.html
text_part0011.html
text_part0012.html
text_part0013.html
text_part0014.html
text_part0015.html
text_part0016.html
text_part0017.html
text_part0018.html
text_part0019.html
text_part0020.html
text_part0021.html
text_part0022.html
text_part0023.html
text_part0024.html
text_part0025.html
text_part0026.html
text_part0027.html
text_part0028.html
text_part0029.html
text_part0030.html
text_part0031.html
text_part0032.html
text_part0033.html
text_part0034.html
text_part0035.html
text_part0036.html
text_part0037.html
text_part0038.html
text_part0039.html
text_part0040.html
text_part0041.html
text_part0042.html
text_part0043.html
text_part0044.html
text_part0045.html
text_part0046.html
text_part0047.html
text_part0048.html
text_part0049.html
text_part0050.html
text_part0051.html
text_part0052.html
text_part0053.html
text_part0054.html
text_part0055.html
text_part0056.html
text_part0057.html
text_part0058.html
text_part0059.html
text_part0060.html
text_part0061.html
text_part0062.html
text_part0063.html
text_part0064.html
text_part0065.html
text_part0066.html
text_part0067.html
text_part0068.html
text_part0069.html
text_part0070.html
text_part0071.html
text_part0072.html
text_part0073.html
text_part0074.html
text_part0075.html
text_part0076.html
text_part0077.html
text_part0078.html
text_part0079.html
text_part0080.html
text_part0081.html
text_part0082.html
text_part0083.html
text_part0084.html
text_part0085.html