Naar huis

en zeilde terug, wel een jaar lang

week in, week uit,

en een hele dag door

en de nacht in van zijn eigen kamer

waar hij zijn avondeten vond

en het was nog warm.

– Maurice Sendak, Max en de Maximonsters

Toen Mo ’s ochtends merkte dat het boek weg was dacht Meggie eerst dat Basta het had weggehaald. Ze werd misselijk van het idee dat hij om hen heen had geslopen terwijl zij sliepen. Maar Mo had een andere verdenking.

‘Farid is ook weg, Meggie!’ zei hij. ‘Denk je dat hij met Basta meegegaan zou zijn?’

Nee, dat dacht ze niet. Farid zou maar met één iemand meegaan. Meggie kon zich goed voorstellen hoe Stofvinger uit de duisternis was opgedoken, net als toen, in die nacht toen alles begonnen was.

‘Maar Fenoglio!’ zei ze.

Mo zuchtte. ‘Ik weet niet of ik geprobeerd zou hebben om hem terug te halen, Meggie,’ zei hij. ‘Er is al te veel ongeluk uit dat boek gekomen, en ik ben geen schrijver, die voor zichzelf de woorden kan schrijven die hij wil voorlezen. Ik ben maar zoiets als een boekendokter. Ik kan ze een nieuwe jas geven, ze een beetje jonger maken, ze van de boekenwormen afhelpen en voorkomen dat ze na verloop van jaren hun bladzijden verliezen, zoals een man zijn haren verliest. Maar hun verhalen verder spinnen, nieuwe, lege bladzijden met de juiste woorden vullen, dat kan ik niet. Dat is een heel ander vak. Een beroemde schrijver zei ooit: Je kunt een schrijver op drie manieren zien: als een verhalenverteller, een leraar en een tovenaar... Maar de nadruk ligt op de tovenaar, de magiër. Ik heb altijd gevonden dat hij daar gelijk in had.’

Meggie wist niet wat ze daarop moest zeggen. Ze wist alleen maar dat ze het gezicht van Fenoglio miste. ‘En Tinkel Bel?’ vroeg ze. ‘Hoe zit het met haar? Moet zij nu ook hier blijven?’ Toen ze wakker werd had de elf naast haar in het gras gelegen. Nu zwermde ze met de andere elfen rond. Ze zagen eruit als een zwerm motten, als je niet al te goed keek. Meggie kon met de beste wil van de wereld niet begrijpen hoe ze aan Basta had kunnen ontsnappen. Hij had haar toch in een vaas willen stoppen?

‘Als ik mij goed herinner vergeet Peter Pan op een gegeven moment helemaal dat zij bestaat,’ zei Mo. ‘Klopt dat?’

Ja, dat herinnerde Meggie zich ook.

‘Maar toch!’ mompelde ze. ‘Arme Fenoglio!’

Op hetzelfde moment dat ze dat zei schudde haar moeder driftig met haar hoofd. Mo zocht in zijn zakken naar een stuk papier, maar alles wat hij vond was de rekening van een tankstation en een viltstift. Teresa pakte het met een glimlach uit zijn hand. Toen schreef ze, terwijl Meggie naast haar in het gras zat: Je hoeft geen medelijden met hem te hebben. Hij is niet in een slecht verhaal terechtgekomen.

‘Zit Capricorno nog in het verhaal? Heb je hem daar ontmoet?’ vroeg Meggie. Hoe vaak hadden Mo en zij zich dat niet afgevraagd... Hart van inkt vertelde tenslotte nog altijd over hem. Maar misschien zat er echt iets achter het gedrukte verhaal, een hele wereld, die met de dag veranderde, net als het verhaal hier.

Ik heb alleen maar over hem gehoord, schreef haar moeder. Er werd over hem gesproken alsof hij op reis was. Maar er waren anderen die net zo erg waren als hij. Het is een wereld vol gruwelen en schoonheid en – haar letters werden zo klein dat Meggie ze nauwelijks kon ontcijferen – ik kan Stofvingers heimwee goed begrijpen.

De laatste zin verontrustte Meggie, maar toen ze bezorgd naar haar moeder keek, lachte die en pakte haar hand. Naar jullie had ik meer heimwee, veel meer, schreef ze in de handpalm van Meggie, die haar hand daarop dichtkneep alsof ze de woorden op die manier kon vasthouden. Tijdens de lange rit naar het huis van Elinor las ze ze nog vaak, en het duurde dagen voordat ze verbleekten.

Elinor had zich er niet bij willen neerleggen dat ze zich nog een keer lopend een weg door de doornige heuvels vol slangen moest banen. ‘Ben ik soms gek?’ mopperde ze. ‘Mijn voeten doen al pijn bij de gedachte.’ En zo gingen zij en Meggie nog een keer op zoek naar een telefoon. Het was een vreemd gevoel om door het nu volkomen verlaten dorp te lopen, langs het zwartgeblakerde huis van Capricorno en het half verkoolde kerkportaal. Op het kerkplein stond water. De blauwe hemel weerspiegelde zich erin en liet het plein er bijna uitzien alsof hier in de nacht een meer was ontstaan. De brandslangen waarmee de mannen van Capricorno het huis van hun meester hadden gered leken zich er als reusachtige reptielen in te kronkelen. Het vuur had feitelijk alleen de begane grond verwoest, maar Meggie durfde desondanks niet naar binnen. Nadat ze in meer dan tien andere huizen tevergeefs hadden gezocht, verdween Elinor tenslotte alleen door de verbrande deur. Meggie legde haar uit waar ze de kamer van de Ekster kon vinden, en Elinor nam een geweer mee – voor het geval dat de oude vrouw teruggekomen was om ten minste een paar van haar schatten en die van haar roofzuchtige zoon te redden. Maar de Ekster was verdwenen, net als Basta. Elinor kwam met een triomfantelijk lachje en een mobieltje terug.

Ze belde een taxi. Het was nog een hele toer om de chauffeur duidelijk te maken dat hij de afzetting die hij tegen zou komen gewoon moest negeren. Maar gelukkig geloofde hij tenminste niet in de duivelse verhalen die over het dorp werden verteld. Mo en Elinor wachtten hem al langs de kant van de weg op, zodat hij de elfen en de kobolds niet te zien kreeg. Terwijl Meggie met haar moeder in het dorp bleef, lieten de twee zich naar het dichtstbijzijnde grotere plaatsje brengen, om een paar uur later met twee gehuurde busjes terug te komen. Elinor had besloten om alle eigenaardige wezens die naar deze wereld waren geslingerd een thuis aan te bieden. ‘Asiel,’ noemde zij het. ‘Helaas is er in onze wereld weinig geduld en ook geen begrip voor mensen die anders zijn. Als je dan ook nog blauw bent en kunt vliegen houdt het helemaal op.’

Het duurde een tijdje voordat ze het aanbod van Elinor allemaal begrepen hadden. Natuurlijk gold het ook voor de mensen, maar de meesten van hen besloten om in het dorp van Capricorno te blijven. Kennelijk herinnerde dat hen aan een thuis dat de dood hun bijna had doen vergeten. Meggie vertelde de kinderen over de schatten die nog altijd in de kelder van Capricorno zouden moeten liggen. Vermoedelijk hadden alle nieuwe bewoners van het dorp van Capricorno daar voor de rest van hun leven genoeg aan. De vogels, honden en katten die aan de Schaduw waren ontsnapt waren niet gebleven, maar allang in de omliggende heuvels verdwenen. Een paar elfen en twee glazen mensjes besloten ook in het ooit vervloekte dorp te blijven. Ze waren bedwelmd door de brem, de rozemarijn en de nauwe straatjes, waar de stenen oude verhalen fluisterden.

Toch zwermden tenslotte drieënveertig blauwe elfen met libellenvleugels door de busjes, en gingen op de grijze leuningen zitten. Kennelijk had Capricorno net zo achteloos elfen doodgeslagen als anderen met muggen doen. Tinkel Bel hoorde bij de elfen die niet meegingen. Meggie was er niet echt rouwig om, want ze had gemerkt dat de elf van Peter Pan erg eigenwijs was. Bovendien werkte haar getinkel echt op je zenuwen, en Tinkel Bel tinkelde bijna onophoudelijk, vooral als ze haar zin niet kreeg.

Verder stapten nog vier kobolds in en dertien mannetjes en vrouwtjes van glas. En Darius, de oude, stotterende voorlezer. Er was niets meer dat hem aan het verlaten en nu toch weer bewoonde dorp bond. Voor hem waren daar te veel pijnlijke herinneringen. Hij bood Elinor aan haar te helpen met het opnieuw opbouwen van haar bibliotheek, en Elinor nam het aanbod aan (Meggie had het stille vermoeden dat ze stiekem met de gedachte speelde om Darius misschien toch nog een keer te laten voorlezen, nu de dreigende aanwezigheid van Capricorno niet langer zijn tong liet struikelen).

Meggie keek nog lang om toen ze het dorp van Capricorno achter zich lieten. Ze wist dat ze deze aanblik nooit zou vergeten, net zomin als je sommige verhalen vergeet, hoewel ze je angst aanjagen, of misschien juist daarom.

Mo had voor vertrek nog een keer bezorgd gevraagd of zij het goed vond dat ze eerst naar het huis van Elinor zouden gaan. Meggie vond het uitstekend. Vreemd genoeg had ze meer heimwee naar het huis van Elinor dan naar de boerderij waar zij en Mo de laatste jaren hadden gewoond.

Op het gazon achter het huis was op de plaats waar de mannen van Capricorno de boeken hadden opgestapeld nog altijd een brandvlek te zien, maar de as had Elinor laten weghalen, nadat ze een jampotje met het fijne grijze stof had gevuld. Het stond op het nachtkastje naast haar bed.

Van de boeken die de mannen van Capricorno van de planken hadden gerukt, stonden er een hoop weer op hun plaats; andere lagen op de werktafel van Mo te wachten tot ze opnieuw werden gebonden. Maar de planken in de bibliotheek waren nog altijd leeg, en Meggie zag de tranen in de ogen van Elinor, toen ze er met z’n tweeën voor stonden, ook al veegde Elinor die tranen snel weg.

In de weken daarna deed Elinor inkopen. Boeken. Ze reisde ervoor dwars door Europa. Darius ging steeds met haar mee, Mo soms ook. Meggie bleef met haar moeder in het grote huis. Ze gingen samen bij een van de ramen zitten en keken de tuin in, waar de elfen nesten bouwden, bolle bouwwerken, die als ballen aan de takken van de bomen hingen. De glazen mensjes nestelden zich op Elinors zolder en de kobolds groeven holen tussen de grote oude bomen, waarvan er heel wat stonden in de grote tuin. Ze prentte hun alleen in dat ze het landgoed beter niet konden verlaten. Ze waarschuwde nadrukkelijk voor de gevaren van de buitenwereld, maar al spoedig zwermden de elfen ’s nachts naar het meer. De kobolds slopen de slapende dorpen aan de oevers binnen en de glazen mensjes verdwenen in het hoge gras op de hellingen van de aangrenzende bergen.

‘Maak je niet zoveel zorgen,’ zei Mo, toen Elinor weer eens klaagde over zoveel gebrek aan verstand. ‘De wereld waar ze vandaan komen was tenslotte ook niet zonder gevaren.’

‘Maar die was anders!’ riep Elinor. ‘Er waren geen auto’s. De elfen kunnen hier tegen een autoruit vliegen. En er waren ook geen jagers met geweren, die puur voor hun plezier op alles schieten wat beweegt.’

Elinor wist intussen alles over de wereld van Hart van inkt. De moeder van Meggie had veel papier gebruikt om haar herinneringen op te schrijven. Iedere avond vroeg Meggie of ze haar nog meer wilde vertellen, en dan zaten ze bij elkaar. Teresa schreef en Meggie las voor. Soms probeerde ze te tekenen wat haar moeder had geschreven.

De dagen verstreken en de boekenrekken van Elinor vulden zich met nieuwe, prachtige boeken. Sommige verkeerden in een betreurenswaardige staat en Darius, die begonnen was een catalogus samen te stellen van de gedrukte schatten van Elinor, onderbrak telkens weer zijn werk om Mo bij zijn werk te observeren. Met grote ogen zat hij te kijken als Mo een stukgelezen boek van zijn versleten band ontdeed, losse bladzijden opnieuw vasthechtte, ruggen plakte en deed wat verder nog nodig was om de boeken weer voor een groot aantal jaren te behouden.

Meggie kon naderhand niet meer zeggen wanneer ze hadden besloten om voor altijd bij Elinor te blijven. Misschien was het pas na vele weken, misschien wisten ze het ook al vanaf de eerste dag. Meggie kreeg de kamer met het veel te grote bed, waar nog steeds haar boekenkist stond. Ze zou haar moeder maar wat graag uit haar lievelingsboeken hebben voorgelezen, maar ze begreep inmiddels waarom Mo het ook nu nog maar heel zelden deed. En op een nacht, toen ze weer eens niet kon slapen, omdat ze dacht het gezicht van Basta buiten in het donker te zien, ging ze aan de tafel voor het raam zitten en begon ze te schrijven, terwijl de elfen in de tuin van Elinor oplichtten en de kobolds in de bosjes ritselden.

Want dat was het plan van Meggie. Ze wilde verhalen leren spinnen, zoals Fenoglio het kon. Ze wilde leren zelf naar woorden te vissen, zodat ze haar moeder kon voorlezen, zonder zich zorgen te hoeven maken over wie er tevoorschijn kwam en haar met weemoedige ogen aankeek. Alleen woorden konden hen terugsturen, al degenen die van louter letters waren gemaakt, en daarom besloot Meggie dat woorden haar vak moesten worden. Waar kon je dat beter leren dan in een huis waar elfen hun nesten in de tuin maakten en boeken ’s nachts op de planken stonden te fluisteren?

Zoals Mo al had gezegd: het schrijven van verhalen heeft zeker ook met tovenarij te maken.

Hart Van Inkt
x97890451080701.xhtml
x97890451080702.xhtml
x97890451080703.xhtml
x97890451080704.xhtml
x97890451080705.xhtml
x97890451080706.xhtml
x97890451080707.xhtml
x97890451080708.xhtml
x97890451080709.xhtml
x978904510807010.xhtml
x978904510807011.xhtml
x978904510807012.xhtml
x978904510807013.xhtml
x978904510807014.xhtml
x978904510807015.xhtml
x978904510807016.xhtml
x978904510807017.xhtml
x978904510807018.xhtml
x978904510807019.xhtml
x978904510807020.xhtml
x978904510807021.xhtml
x978904510807022.xhtml
x978904510807023.xhtml
x978904510807024.xhtml
x978904510807025.xhtml
x978904510807026.xhtml
x978904510807027.xhtml
x978904510807028.xhtml
x978904510807029.xhtml
x978904510807030.xhtml
x978904510807031.xhtml
x978904510807032.xhtml
x978904510807033.xhtml
x978904510807034.xhtml
x978904510807035.xhtml
x978904510807036.xhtml
x978904510807037.xhtml
x978904510807038.xhtml
x978904510807039.xhtml
x978904510807040.xhtml
x978904510807041.xhtml
x978904510807042.xhtml
x978904510807043.xhtml
x978904510807044.xhtml
x978904510807045.xhtml
x978904510807046.xhtml
x978904510807047.xhtml
x978904510807048.xhtml
x978904510807049.xhtml
x978904510807050.xhtml
x978904510807051.xhtml
x978904510807052.xhtml
x978904510807053.xhtml
x978904510807054.xhtml
x978904510807055.xhtml
x978904510807056.xhtml
x978904510807057.xhtml
x978904510807058.xhtml
x978904510807059.xhtml
x978904510807060.xhtml
x978904510807061.xhtml
x978904510807062.xhtml
x978904510807063.xhtml
x978904510807064.xhtml
x978904510807065.xhtml