Verschillende doelen
Faber rook even aan het boek. ‘Weet u dat boeken geuren als nootmuskaat of een andere exotische specerij? Ik vond het heerlijk om aan ze te ruiken toen ik een jongen was.’
– Ray Bradbury, Fahrenheit 451
Farid ontdekte de auto het eerst.
Stofvinger lag onder de bomen toen het voertuig naar boven kwam rijden. Hij probeerde na te denken, maar sinds hij wist dat Capricorno terug was, kon hij tot geen enkele heldere gedachte komen. Capricorno was terug, en hij wist nog altijd niet waar hij naar het boek moest zoeken. De bladeren tekenden schaduwen op zijn gezicht, de zon stak met witte hete naalden door de takken en zijn voorhoofd voelde koortsig aan. Basta en Platneus waren er ook weer, natuurlijk, wat had hij anders verwacht? Dat ze voor eeuwig weg zouden blijven? ‘Wat maak je je druk, Stofvinger?’ fluisterde hij tegen de bladeren boven hem. ‘Je had niet terug moeten komen. Je wist dat het gevaarlijk zou worden.’ Hij hoorde voetstappen dichterbij komen, haastige voetstappen.
‘Een grijze auto!’ Farid hijgde toen hij naast hem in het gras knielde, zo hard had hij gelopen. ‘Ik geloof dat het Tovertong is!’
Stofvinger sprong op. De jongen wist waar hij het over had. Hij kon die stinkende blikken kevers echt uit elkaar houden. Hem was dat nooit gelukt.
Haastig volgde hij Farid naar de plaats van waaruit je de brug kon zien. Als een trage slang slingerde de weg vandaar naar het dorp van Capricorno. Er was niet veel tijd over als ze Tovertong de pas af wilden snijden. Haastig stormden ze de helling af. Farid bereikte als eerste het asfalt. Stofvinger was altijd trots geweest op zijn behendigheid, maar de jongen was nog een stuk rapper dan hij. Zo snel als een ree en met even dunne benen. Met vuur speelde hij inmiddels als met een jonge hond, hij ging er zo in op dat Stofvinger hem af en toe met een brandende lucifer eraan moest helpen herinneren hoe heet de tanden van die hond waren.
Tovertong remde hard toen hij Stofvinger en Farid op de weg zag staan. Hij zag er moe uit, alsof hij een paar nachten slecht had geslapen. Naast hem zat Elinor. Waar kwam die vandaan? Was zij niet naar huis gereden, terug naar haar graftombe vol boeken? En waar was Meggie?
Tovertong stapte uit de auto, en zijn gezicht versomberde meteen toen hij Stofvinger zag. ‘Natuurlijk!’ riep hij en liep naar hem toe. ‘Jíj hebt hun verteld waar we waren! Wie anders? Wat heeft Capricorno je dit keer beloofd?’
‘Wie heb ik wat verteld?’ Stofvinger deinsde terug. ‘Ik heb niemand wat dan ook verteld! Vraag het maar aan hem hier.’
Tovertong keek Farid niet eens aan. De boekenverslindster was ook uitgestapt. Met een grimmig gezicht stond ze naast de auto.
‘De enige die hier iets heeft verteld ben jij!’ riep Stofvinger uit. ‘Jij hebt die ouwe man over mij verteld, hoewel je me had beloofd om het niet te doen.’
Tovertong bleef staan. Het was zo gemakkelijk om hem een slecht geweten te bezorgen.
‘Jullie moeten de auto daar onder de bomen verstoppen.’ Stofvinger wees naar de rand van de weg. ‘Er kan ieder moment iemand van Capricorno langskomen, en vreemde auto’s zien ze hier helemaal niet graag.’
Tovertong draaide zich om en keek de weg af. ‘Dat geloof je toch niet?’ riep Elinor. ‘Natuurlijk heeft hij jullie verraden, wie anders? Die vent liegt zodra hij zijn mond opendoet.’
‘Basta heeft Meggie gehaald.’ Tovertong klonk mat, heel anders dan normaal, alsof hij met zijn dochter ook de klank van zijn stem was kwijtgeraakt. ‘Fenoglio hebben ze ook meegenomen, gistermorgen, toen ik Elinor van het vliegveld haalde. Sindsdien zijn we op zoek naar dat vervloekte dorp. Ik had immers geen idee hoeveel verlaten dorpen er in deze heuvels zijn. Pas toen we langs de wegversperring kwamen wist ik zeker dat we eindelijk op de juiste weg zaten.’
Stofvinger keek zwijgend naar de hemel. Een paar vogels trokken naar het zuiden, zo zwart als de mannen van Capricorno. Hij had niet gezien dat ze het meisje hadden gebracht, maar hij had natuurlijk niet de hele dag naar de parkeerplaats zitten turen.
‘Basta was een paar dagen weg, ik dacht al dat hij naar jullie op zoek was,’ zei hij. ‘Je hebt geluk dat hij jou niet ook nog te pakken heeft gekregen.’
‘Geluk?’ Elinor stond nog altijd naast de auto. ‘Zeg tegen hem dat hij uit de weg moet gaan!’ riep ze tegen Tovertong. ‘Of ik rij hem eigenhandig overhoop! Hij heeft van begin af aan met die ellendige brandstichters onder één hoedje gespeeld.’
Tovertong monsterde Stofvinger nog steeds, alsof hij niet kon beslissen of hij hem moest geloven of niet. ‘De mannen van Capricorno hebben in het huis van Elinor ingebroken,’ zei hij tenslotte. ‘Ze hebben alle boeken die in haar bibliotheek stonden in de tuin verbrand.’
Stofvinger moest toegeven dat hij heel even iets van genoegdoening voelde. Wat had die boekengek dan gedacht? Dat Capricorno haar gewoon zou vergeten? Hij haalde zijn schouders op en bekeek Elinor met een uitdrukkingsloos gezicht. ‘Dat was te verwachten,’ zei hij.
‘Dat was te verwachten?’ De stem van Elinor sloeg bijna over. Strijdlustig als een bulterriër stapte zij op hem af. Farid versperde haar de weg, maar ze duwde hem zo ruw opzij dat hij op het hete asfalt viel. ‘Die jongen kun je misschien om je vinger winden met je vuurspuwerij en je kleurige jongleerballen, Lucifervreter!’ ging ze tegen Stofvinger tekeer. ‘Maar bij mij werkt dat niet! Van de boeken uit mijn bibliotheek is niets over behalve een container vol as! De politie was vol bewondering over dit hoogstandje van brandstichterij. ‘Gelukkig hebben ze uw huis niet aangestoken, mevrouw Loredan! Zelfs uw tuin is niet beschadigd, op de brandplek in het gazon na.’ Wat interesseert mij het huis? Wat interesseert mij dat vervloekte gazon? Ze hebben mijn kostbaarste boeken verbrand!’
Stofvinger zag de tranen in haar ogen, ook al draaide ze haar gezicht snel weg, en plotseling kwam er toch zoiets als medelijden in hem op. Misschien leek ze meer op hem dan hij dacht. Ook haar wereld had uit papier en drukinkt bestaan, net als die van hem. Waarschijnlijk voelde zij zich in de echte wereld net zo vreemd als hij. Maar hij liet haar zijn medelijden niet zien, hij verstopte het achter spot en onverschilligheid, zoals zij haar wanhoop achter woede verstopte. ‘Wat had u dan gedacht? Capricorno wist waar u woont. Het was te verwachten dat hij zijn mannen eropuit stuurde, nadat u er gewoon vandoor was gegaan. Hij was altijd al heel haatdragend.’
‘Ach ja, en van wie wist hij dan waar ik woon? Van jou!’ Elinor haalde uit met haar gebalde vuist, maar Farid hield haar arm tegen. ‘Hij heeft niets verraden!’ riep hij. ‘Helemaal niets. Hij is alleen maar hier om iets te stelen.’
Elinor liet haar arm zakken.
‘Dus toch!’ Tovertong ging naast haar staan. ‘Jij bent hier om dat boek te halen. Dat is gestoord!’
‘Nou, en jij dan? Wat ben jij van plan?’ Stofvinger keek hem vol verachting aan. ‘Wil jij gewoon de kerk van Capricorno binnenwandelen en hem vragen of hij je dochter terug wil geven?’
Tovertong zweeg.
‘Hij zal je haar nooit geven en dat weet je!’ ging Stofvinger verder. ‘Zij is alleen maar het lokaas, en zodra jij hebt toegehapt zijn jullie twee de gevangenen van Capricorno, vermoedelijk tot het einde van jullie leven.’
‘Ik wilde de politie meenemen!’ Elinor bevrijdde haar arm geïrriteerd uit de bruine handen van Farid. ‘Maar Mortimer was ertegen.’
‘Slim van hem! Capricorno zou Meggie de bergen in hebben laten brengen, en jullie hadden haar nooit weer gezien.’
Tovertong keek naar de bergen die zich donker achter de heuvels aftekenden.
‘Wacht totdat ik het boek heb gestolen!’ zei Stofvinger.
‘Ik sluip vannacht weer het dorp in! Ik kan je dochter niet bevrijden, zoals de laatste keer, want Capricorno heeft de wachtposten verdriedubbeld en het hele dorp is ’s nachts feller verlicht dan de etalage van een juwelierszaak. Maar misschien kom ik erachter waar ze gevangen gehouden wordt. Met die informatie kun jij dan doen wat je wil. En als dank voor mijn inspanningen probeer je voor die tijd nog een keer om me terug te lezen. Wat vind je ervan?’
Hij vond zijn voorstel heel verstandig, maar Tovertong dacht even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Nee!’ zei hij. ‘Nee, het spijt me, ik kan niet langer wachten. Meggie zal zich hoe dan ook al afvragen waar ik blijf. Ze heeft me nodig.’ En toen draaide hij zich om en liep terug naar zijn auto.
Voordat hij kon instappen versperde Stofvinger hem de weg. ‘Het spijt mij ook,’ zei hij, terwijl hij het mes van Basta uitklapte. ‘Je weet dat ik niets van die dingen moet hebben, maar soms moet je de mensen tegen hun eigen domheid beschermen. Ik zal niet toestaan dat jij in dat dorp rond gaat dolen, als een konijn dat recht op de val afgaat, zodat Capricorno jou met je wonderstem opsluit. Daar is je dochter niet mee geholpen en ik al helemaal niet.’
Farid had op het teken van Stofvinger ook zijn mes getrokken, dat Stofvinger in het kustplaatsje voor hem had gekocht. Het was een belachelijk klein ding, maar Farid zette het zo ferm in de zij van Elinor dat haar gezicht helemaal vertrok. ‘Mijn hemel, wil je me opensnijden, kleine rotzak?’ riep ze tegen hem.
De jongen deed een stap terug, maar het mes liet hij niet zakken.
‘Rij de auto van de weg af, Tovertong!’ beval Stofvinger. ‘En haal je geen stommiteiten in je hoofd: de jongen houdt je boekenminnende vriendin met zijn mes in bedwang totdat je terug bent.’
Tovertong deed wat hem was opgedragen. Natuurlijk. Wat had hij anders moeten doen? Ze bonden Mo en Elinor aan de bomen vast die vlak achter het platgebrande huis stonden, op een paar stappen afstand van hun geïmproviseerde bivak. Elinor foeterde nog harder dan Gwen als die bij zijn staart uit de rugzak werd gehaald.
‘Hou daarmee op!’ riep Stofvinger tegen haar. ‘Niemand schiet er iets mee op als de mannen van Capricorno ons hier vinden.’
Dat hielp. Ze zweeg onmiddellijk. Tovertong liet zijn hoofd tegen de boomstam rusten en had zijn ogen dichtgedaan.
Farid controleerde zorgvuldig nog een keer alle knopen, totdat Stofvinger hem wenkte. ‘Jij bewaakt die twee als ik vannacht naar het dorp sluip,’ fluisterde hij. ‘En kom niet weer met die geesten aanzetten. Dit keer ben je tenslotte niet alleen.’
De jongen keek hem gepijnigd aan, alsof Stofvinger zijn hand in het vuur had gehouden. ‘Maar ze zijn geboeid!’ protesteerde hij. ‘Wat valt daaraan op te passen? Mijn knopen heeft nog nooit iemand losgekregen, erewoord! Alsjeblieft. Ik wil met jou mee! Ik kan op wacht staan of de wachtposten afleiden. Ik kan zelfs het huis van Capricorno binnensluipen! Ik ben geruislozer dan Gwen.’
Maar Stofvinger schudde zijn hoofd. ‘Nee!’ zei hij nors. ‘Vandaag ga ik alleen. En als ik iemand nodig heb die mij op de voet volgt, dan neem ik een hond.’
Toen liet hij de jongen staan.
Het was een warme dag. De hemel boven de heuvels was blauw, en er was geen wolk te zien. Er zouden nog uren verstrijken voordat het donker werd.