Opdracht vervuld
‘We hebben hem helemaal niet te zoeken. We weten heus wel waar hij is.’
De kinderen keken hem stomverbaasd aan. Hoe kon dát nu?
‘Begrijpen jullie het niet?’ vroeg mijnheer Bever ongeduldig. ‘Hij is naar haar, naar de Witte Toverheks. Hij heeft ons allemaal verraden.’
– C. S. Lewis, De betoverde kleerkast (Narnia Kronieken)
Meggie had het gezicht van Capricorno al duizend keer in haar gedachten uitgetekend, vanaf het moment dat Stofvinger haar over hem had verteld. Tijdens de rit naar het huis van Elinor, toen Mo nog naast haar zat, in het reusachtige bed en tenslotte tijdens de reis hiernaartoe. Honderd, nee duizend keer had ze geprobeerd het gezicht voor zich te zien, waarbij ze de hulp inriep van alle schurken die ze in haar boeken was tegengekomen: de lange, magere Hook met zijn kromme neus, Long John Silver, die altijd een vals lachje om zijn mond had en Indiana Joe, met zijn mes en dat vette zwarte haar, die ze in zoveel nachtmerries was tegengekomen...
Maar Capricorno zag er heel anders uit.
Meggie was al snel gestopt met de deuren te tellen waar ze langs kwamen voordat Basta eindelijk bleef staan. Maar ze telde wel de in het zwart geklede mannen. Het waren er vier; met verveelde gezichten hingen ze in de gangen rond. Steeds stond er een geweer tegen de wit gestuukte muur. Ze zagen eruit als roeken met hun strakke zwarte pakken. Alleen Basta droeg een wit hemd, bloesemwit, zoals Stofvinger had gezegd, en bij de kraag van zijn jas stak een rode bloem, als een soort waarschuwing.
De ochtendjas van Capricorno was net zo rood. Hij zat in een fauteuil toen Basta met de drie nachtelijke bezoekers binnenkwam. Voor hem zat een vrouw op haar knieën zijn teennagels te knippen. De fauteuil leek te klein voor hem. Capricorno was een grote man, en mager alsof de huid te strak over zijn skelet getrokken was. Zijn huid was bleek als onbeschreven papier, het haar op zijn hoofd zo kort als een borstel. Meggie zou niet kunnen zeggen of het grijs of blond was.
Hij tilde zijn hoofd op toen Basta de deur opendeed. Zijn ogen waren bijna net zo bleek als de rest van zijn lichaam, kleurloos en licht als zilveren munten. Ook de vrouw die aan zijn voeten zat keek even op toen ze binnenkwamen, maar toen boog ze zich weer over haar werk.
‘Excuseer, maar het verwachte bezoek is er,’ zei Basta. ‘Ik dacht dat u hen misschien meteen wilde spreken.’
Capricorno leunde achterover in zijn fauteuil en keek even naar Stofvinger. Toen gingen zijn uitdrukkingsloze ogen naar Meggie. Onwillekeurig drukte zij de plastic tas met het boek nog steviger tegen zich aan. Capricorno staarde naar de tas alsof hij wist wat erin zat. Hij gaf de vrouw aan zijn voeten een teken. Zij kwam overeind, streek haar gitzwarte jurk glad en keek met een niet al te vriendelijke blik naar Elinor en Meggie. Ze zag eruit als een oude ekster, met haar streng achterovergetrokken grijze haar en haar scherpe neus, die eigenlijk niet goed bij haar kleine, gerimpelde gezicht paste. Met een knikje in de richting van Capricorno ging zij de kamer uit.
Het was een grote kamer. Veel meubels stonden er niet in, alleen een lange tafel met acht stoelen, een kast en een zware buffetkast. In de hele ruimte was geen lamp te bekennen, alleen kaarsen, tientallen kaarsen in zware zilveren kandelaars. Meggie had de indruk dat ze de kamer vulden met schaduwen in plaats van met licht.
‘Waar is het?’ vroeg Capricorno. Meggie deed automatisch een stap achteruit toen hij zijn stoel terugschoof. ‘Kom me niet vertellen dat jullie dit keer alleen het meisje hebben meegebracht.’ Zijn stem was indrukwekkender dan zijn gezicht, zwaar en donker. Meggie haatte de stem meteen, vanaf het eerste woord.
‘Zij heeft het meegenomen. Het zit in die tas!’ Stofvinger antwoordde voordat Meggie het kon doen. Zijn ogen schoten onrustig van de ene kaars naar de andere terwijl hij sprak. Alsof er behalve de dansende vlammen niets was wat hem interesseerde. ‘Haar vader wist inderdaad niet dat hij het verkeerde boek had. Deze zogenaamde vriendin van hem’ ... Stofvinger wees naar Elinor ... ‘heeft het omgeruild zonder dat hij er iets van wist! Ik denk dat ze met letters haar honger stilt. Haar hele huis staat vol boeken. Ze geeft duidelijk de voorkeur aan hun gezelschap boven dat van mensen.’ De woorden kwamen haastig over Stofvingers lippen, alsof hij ze kwijt wilde. ‘Ik kon haar meteen al niet uitstaan, maar u kent onze vriend Tovertong. Hij ziet altijd alleen maar het goede in mensen. Hij zou de duivel in eigen persoon nog vertrouwen als die hem vriendelijk toelachte.’
Meggie draaide zich om naar Elinor. Ze stond erbij alsof ze haar tong had ingeslikt. Het slechte geweten stond duidelijk op haar voorhoofd geschreven.
Capricorno had niet meer dan een knikje met zijn hoofd over voor de toelichting van Stofvinger. Hij trok de ceintuur van zijn ochtendjas wat vaster, kruiste zijn armen op zijn rug en kwam langzaam op Meggie af lopen. Ze deed alle moeite om niet terug te deinzen, strak en onbevreesd in de kleurloze ogen te kijken, maar de angst kneep haar keel dicht.
Wat een lafaard was ze toch! Ze probeerde zich een held te herinneren uit een van haar boeken, in wiens huid ze kon kruipen om zich sterker, groter en onbevreesd te voelen. Waarom schoten haar alleen verhalen over angst te binnen, terwijl Capricorno haar stond te bekijken? Het was anders toch nooit een probleem voor haar om naar andere oorden te verdwijnen, in dieren en mensen te kruipen die alleen op papier bestonden? Waarom dan nu niet? Omdat ze bang was. ‘Omdat angst alles doodt,’ had Mo een keer tegen haar gezegd, ‘het verstand, het hart, en de fantasie al helemaal.’
Mo... waar was hij? Meggie beet op haar lippen zodat ze niet zouden trillen, maar ze wist dat de angst in haar ogen zat en dat Capricorno die daar zag zitten. Een hart van ijs wenste ze zich en lachende lippen, in plaats van de knikkende knieën van een kind van wie de vader ontvoerd is.
Capricorno stond nu heel dicht voor haar. Hij monsterde haar. Nog nooit had iemand haar zo aangekeken. Ze voelde zich als een vlieg die al aan de vliegenstrip plakt en alleen nog maar op het definitieve einde wacht.
‘Hoe oud is ze?’ Capricorno keek om naar Stofvinger, alsof hij er niet op vertrouwde dat Meggie het antwoord zelf wist.
‘Twaalf!’ zei ze nogal hard. Het was niet gemakkelijk om met trillende lippen te praten. ‘Ik ben twaalf. En ik wil nu weten waar mijn vader is.’
Capricorno deed alsof hij de laatste zin niet had gehoord. ‘Twaalf?’ herhaalde hij met zijn donkere stem, die zwaar op Meggies oren leunde. ‘Nog een jaar of twee, drie en ze is een bruikbaar, knap ding. Al zou ze wel wat meer te eten moeten krijgen.’ Hij legde zijn lange vingers om haar arm. Hij had gouden ringen om zijn vingers, wel drie aan elke hand. Meggie probeerde zich los te rukken, maar Capricorno hield haar vast, terwijl hij haar met zijn fletse ogen monsterde. Als een vis. Een arme, spartelende vis.
‘Laat dat meisje los!’ Voor het eerst was Meggie blij dat de stem van Elinor zo bars kon klinken. En Capricorno liet daadwerkelijk haar arm los.
Om haar te beschermen ging Elinor achter haar staan en legde haar handen op Meggies schouders. ‘Ik weet niet wat hier aan de hand is!’ viel ze tegen Capricorno uit. ‘Ik weet niet wie u bent en wat u met uw geweerdragers in dit godvergeten dorp uitvoert en het interesseert me ook niet. Ik ben hier omdat ik wil dat dit meisje haar vader terugkrijgt. We zullen u het boek waaraan u zoveel gelegen is geven, ook al doet het mijn hart pijn, maar u krijgt het, zodra Meggies vader in mijn auto zit. En mocht hij om welke reden dan ook hier willen blijven, dan willen we dat graag uit zijn eigen mond horen.’
Capricorno keerde haar zonder een woord te zeggen zijn rug toe. ‘Waarom heb je die vrouw meegenomen?’ vroeg hij aan Stofvinger. ‘Het meisje en het boek, zei ik toch? Wat moet ik met dat mens beginnen?’
Meggie keek Stofvinger aan.
Het meisje en het boek. De woorden echoden in haar hoofd, steeds weer. Het meisje en het boek, zei ik. Meggie probeerde Stofvinger in de ogen te kijken, maar hij ontweek haar blik alsof hij er zich aan zou kunnen branden. Het was pijnlijk om je zo te voelen. Zo vreselijk, ontstellend dom.
Stofvinger zat op de rand van de tafel en drukte een van de kaarsen uit, heel rustig en langzaam, alsof hij op de pijn wachtte, de kleine beet van de vlam. ‘Ik heb het Basta al uitgelegd: die lieve Elinor wilde mee, het was haar niet uit het hoofd te praten,’ zei hij. ‘Ze wilde het meisje niet alleen met mij mee laten gaan, en het boek stond ze ook met de grootst mogelijke tegenzin af.’
‘En? Zei ik het niet?’ De stem van Elinor klonk zo hard dat Meggie in elkaar dook. ‘Moet je hem horen, Meggie, die lucifervreter met zijn gespleten tong! Ik had de politie moeten bellen toen hij weer opdook. Hij kwam alleen voor het boek terug, alleen daarvoor.’
En voor mij, dacht Meggie. Het meisje en het boek.
Stofvinger deed net alsof hij het druk had met een losse draad aan de mouw van zijn jas, die hij ervan af wilde trekken. Maar zijn behendige handen trilden nu.
‘En u!’ Elinor stak haar wijsvinger uit naar de borst van Capricorno.
Basta deed een stap naar voren, maar Capricorno maakte een sussend gebaar.
‘Ik heb echt al veel meegemaakt als het om boeken gaat. Er zijn al heel wat boeken van mij gestolen en ik durf anderzijds ook niet te beweren dat alle boeken in mijn kasten daar langs legale weg gekomen zijn. Misschien kent u het citaat ‘alle boekenverzamelaars zijn gieren en jagers’. Maar u schijnt de meest gestoorde van allemaal te zijn. Het verbaast me dat ik nog nooit van u heb gehoord. Waar is uw verzameling?’ Zoekend keek ze de grote kamer rond. ‘Ik zie niet één enkel boek.’
Capricorno stak zijn handen in de zakken van zijn ochtendjas en gaf Basta een teken.
Voordat Meggie wist wat er gebeurde had hij de plastic tas uit haar handen gerukt. Hij deed hem open, gluurde wantrouwend naar binnen, alsof hij vermoedde dat er een slang of iets anders bijtgraags in zat, en haalde toen het boek eruit.
Capricorno pakte het aan. Meggie kon op zijn gezicht niets van de vertedering ontdekken waarmee Elinor en Mo een boek bekeken. Nee, op het gezicht van Capricorno was niets dan afschuw te zien ... en opluchting.
‘Die twee weten van niets?’ Capricorno sloeg het boek open, bladerde er wat in en sloeg het weer dicht. Het was het goede boek. Meggie zag het aan zijn gezicht. Het was precies het boek dat hij zocht.
‘Nee, ze weten van niets. Ook het meisje niet.’ Stofvinger keek ingespannen uit het raam, alsof daar meer te zien was dan de pikzwarte nacht. ‘Haar vader heeft haar niets verteld. Waarom zou ik het dan doen?’
Capricorno knikte.
‘Breng ze naar achteren!’ beval hij Basta, die altijd nog met de lege tas in zijn hand naast hem stond.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ begon Elinor, maar toen trok Basta haar en Meggie al mee.
‘Dat heeft te betekenen dat ik jullie beiden voor de nacht in een van onze kooien opsluit, mooie duifjes,’ zei Basta, terwijl hij zijn geweer allesbehalve zachtjes in hun rug duwde.
‘Waar is mijn vader?’ gilde Meggie. Haar eigen stem klonk schel in haar oren. ‘U hebt het boek nu toch! Wat wilt u nog van hem?’
Capricorno liep langzaam naar de kaars die Stofvinger had uitgedrukt, ging met zijn wijsvinger over de pit en bestudeerde het roet op zijn vinger. ‘Wat ik van je vader wil?’ zei hij, zonder zich naar Meggie om te draaien. ‘Ik wil hem hier houden, wat anders? Je schijnt niet te weten over wat voor uitzonderlijk talent hij beschikt. Tot nu toe wilde Tovertong dat talent niet in mijn dienst stellen, hoezeer Basta ook geprobeerd heeft hem over te halen. Maar nu, nadat Stofvinger jou hiernaartoe heeft gebracht, zal hij doen wat ik van hem verwacht. Dat weet ik zeker.’
Meggie probeerde de hand van Basta weg te duwen, maar hij greep haar vast als een kip die hij de nek wilde omdraaien. Toen Elinor haar te hulp wilde komen, richtte hij de geweerloop nonchalant op haar borst en duwde Meggie in de richting van de deur.
Toen ze zich nog een keer omdraaide zag ze dat Stofvinger nog altijd tegen de grote tafel geleund stond. Hij keek haar aan, maar dit keer glimlachte hij niet. Vergeef me! leken zijn ogen te zeggen. Ik moest het doen. Ik kan het allemaal uitleggen.
Maar Meggie wilde niets begrijpen. En van vergeven kon al helemaal geen sprake zijn. ‘Ik hoop dat je doodvalt!’ schreeuwde ze toen Basta haar de kamer uit sleurde. ‘Ik hoop dat je verbrandt! Ik hoop dat je stikt in je eigen vuur!’
Basta lachte toen hij de deur dichttrok. ‘Moet je dat kleine katje horen!’ zei hij. ‘Ik geloof dat ik voor je moet oppassen!’