NAAM EN FUNCTIE |
RELATIE
|
HOE
|
WANNEER EN WAAR |
LAATSTE CONTACT |
Arts Fridtjof Salvesen, Bærum |
Lena Baardsen
|
Gynaecoloog
|
Oslo 1993-94
|
1994
|
Turid S. Oksøy |
Gynaecoloog
|
Bærum 1995 -heden |
22 maart j.l.
|
|
Fotograaf Helge Melvær, Rena |
Tønnes Selbu |
Familiefoto’s
|
Sandefjord 1997 |
1997
|
Lena Baardsen
|
Kennis
|
Sandefjord sinds 1995 |
Zomer ’99
|
|
Jongerenwerker Karsten Åsli, adres onbekend |
May Berit Benonisen
|
Minnaar
|
Oslo 1994-95
|
Voorjaar 1995
|
Lena Baardsen |
Ex-vriend
|
Oslo 1991
|
23 juli 1991
|
|
Loodgieter Cato Sylling, Lillestrøm |
Lasse Oksøy
|
Vroegere collega
|
Oslo 1993-95
|
Onzeker
|
Tønnes Selbu
|
Beroepsmatig contact in verb. met de vertaling van een roman |
Telefonisch en brieven, najaar 1999
|
Vermoedelijk november 1999
|
|
Verpleegkundige Sonja Værøy Johnsen, Elverum
|
Grete Harborg (vlg. echtgenoot Tønnes Selbu) |
Goede vriendin
|
Versch. plaatsen, 1975-99
|
1999 (drie dagen voor overlijden van Grete Harborg)
|
Turid S. Oksøy
|
Wijkzuster in verb. met geboorte tweeling |
1998
|
Onzeker
|
|
Frode Benonisen
|
Ex-verloofde van goede vriend |
Tromsø 1992
|
Onzeker
|
‘Dat werd tijd’, zei Yngvar. ‘Er moest toch een of ander verband tussen deze mensen zijn. Maar…’
De volgende minuten verdiepte hij zich nogmaals in de uitdraai.
‘Die Sonja Værøy Johnsen kunnen we wel vergeten’, zei hij uiteindelijk. ‘Die loodgieter lijkt me ook niet zo interessant. Waarom staat er “adres onbekend” bij Karsten Åsli? Is dat niet uit het bevolkingsregister te halen?’
‘Nee, maar dat is een van de meest voorkomende overtredingen waar wij Noren ons aan schuldig maken. Om het niet te melden als we verhuizen, bedoel ik. Eigenlijk moet dat binnen acht dagen gebeuren. Het is geen groot probleem. We hebben het alleen nog niet kunnen uitzoeken.’
Yngvar vouwde het papier op en stak het in zijn jaszak. ‘Doe dat dan. Ik hou dit overzicht tot ik er zelf eentje krijg, oké?’
Sigmund trok zijn schouders op.
‘Ik wil het adres van die Åsli hebben’, zei Yngvar. ‘En ik wil meer over die fotograaf weten. En over de gynaecoloog. Bovendien wil ik…’
Hij deed een trek aan zijn sigaar en stond op. Toen hij de deur achter zich op slot deed, gaf hij zijn collega een schouderklopje.
‘Ik wil zo veel mogelijk over die drie weten’, zei hij. ‘De jongerenwerker, de fotograaf en de gynaecoloog. Leeftijd, familiebetrekkingen, strafblad… Alles. En nog wat…’
Sigmund Berli had zijn hand al op de deurkruk van zijn eigen kamer.
‘Bedankt’, zei Yngvar. ‘Dankjewel. Goed werk.’
45
‘Je kunt goed met haar opschieten’, zei Inger Johanne zacht. ‘Ze vindt je aardig. Gewoonlijk negeert ze andere mensen. Behalve als ze hen wat langer kent, bedoel ik.’
‘Het is een heel bijzonder kind’, zei Yngvar, die Kristiane, Sulamit en de Koning van Amerika toedekte.
Inger Johanne verstijfde. Hij voegde eraan toe: ‘Een bijzonder en heerlijk kind. Ze is ongelooflijk slim!’
‘Dat is meestal niet het eerste wat mensen over haar zeggen. Maar je hebt gelijk. Voor haar doen is ze slim en snel. Het is alleen niet altijd zo gemakkelijk te zien.’
Yngvar droeg haar shirt. New England Patriots, blauw, met op de voor- en achterkant een grote 82, en op de rug vik in witte letters. Hij was rechtstreeks van zijn werk gekomen. Toen hij vroeg of hij bij haar mocht douchen, had hij haar niet aangekeken. In plaats van te antwoorden had ze een handdoek voor hem gehaald. En het footballshirt dat haar veel te groot was. Hij hield het omhoog en lachte.
‘Volgens Warren had ik een goede speler kunnen worden’, zei hij.
‘Warren zegt zoveel’, zei Inger Johanne. Ze zette de borden op tafel. ‘Het eten is over een kwartier klaar. Dus je moet je een beetje haasten.’
De uitdraai was een beetje smoezelig geworden en stond vol onleesbare aantekeningen. Toch had ze geen moeite de inhoud van de tabellen te lezen. Hij zat naast haar op de bank en boog zich over het papier dat op haar knie lag, de knie die het dichtst bij Yngvar was en die zijn dij soms aanraakte. Ze hielden allebei een dampende beker in hun handen.
‘Valt je iets bijzonders op?’ vroeg hij.
‘Niet veel. Behalve dat ik het met je eens ben, dat die verpleegster niet interessant lijkt.’
‘Omdat ze een vrouw is?’
‘Misschien. Ja. En de loodgieter ook. Behalve dat…’
Er ging een koude rilling langs haar rug en ze greep naar haar nek. De loodgieter woonde in Lillestrøm.
Stel je niet aan, dacht ze. Het is natuurlijk puur toeval. Er wonen heel veel mensen in Lillestrøm. Het ligt vlak bij Oslo. Die loodgieter heeft niets met Aksel Seier te maken. Hou je hoofd koel!
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Niets’, mompelde ze. ‘Ik onderzoek momenteel een andere zaak, een oude rechtszaak uit… Laat maar. Het heeft hier echt niets mee te maken. Ik denk dat je die loodgieter ook kunt vergeten.’
‘Dat dacht ik ook’, knikte hij. ‘Daar zijn we het dan over eens. Waarom eigenlijk?’
‘Dat weet ik niet precies.’
Hij liet zijn vinger nog eens over het vel gaan. Bij de rubriek ‘Relatie’ stopten ze.
‘Misschien omdat hij contact had met de vaders. Hij is de enige van deze mensen die uitsluitend contact heeft gehad met vaders. Tønnes Selbu, Emilies vader. Lasse Oksøy, de vader van Kim. Om de een of andere reden heb ik het idee dat het hier om de moeders gaat. Of… ik weet het niet… Kijk hier eens. Hij heeft Tønnes Selbu geholpen met de vertaling van een roman en ze hebben elkaar niet eens ontmoet. Een nogal vage relatie.’
‘Grappig, om met een loodgieter over een roman te praten’, zei Yngvar in zijn beker.
‘Misschien was een van de hoofdpersonen een loodgieter’, zei ze droog. ‘Wie weet. Maar kijk hier eens! 23 juli 1991!’
‘Wat dan? Waar?’
‘Lena Baardsen heeft opgegeven dat ze in 1991 een relatie heeft gehad met Karsten Åsli. Die verhouding moet een behoorlijke indruk op haar hebben gemaakt. Ze weet nog precies op welke dag ze hem voor het laatst heeft gezien, terwijl dat bijna tien jaar geleden is! 23 juli 1991! Zou jij je zoiets herinneren?’
Hij zat te dicht bij haar. Ze voelde zijn adem tegen haar gezicht, koffieadem met warme melk. Ze ging rechtop zitten.
‘Ik heb in feite geen andere relaties gehad dan met mijn vrouw’, zei hij. ‘We waren op het gymnasium al samen. Dus…’ Hij glimlachte en Inger Johanne hield het niet langer uit op de bank. ‘…daar kan ik niet over meepraten’, ging hij verder, terwijl zijn ogen haar volgden toen ze naar de keuken liep. ‘Maar vrouwen kunnen zich dergelijke details altijd beter herinneren. Denk ik.’
Toen ze terugkwam, zonder iets gehaald te hebben, nam ze plaats in de stoel aan de andere kant van het glazen tafeltje. Zijn gezichtsuitdrukking verried niets.
Ze kreeg geen hoogte van hem. Aan de ene kant legde hij een bijna opdringerige interesse aan den dag die niet alleen maar beroepsmatig kon zijn. Zoals hij had aangedrongen: eerst door haar bijna met geweld naar het bureau te laren halen, later door haar in de vs op te sporen, en ten slotte door haar nota bene bij de supermarkt op te pikken. Hij was in haar geïnteresseerd. Maar omdat hij nooit iets ondernam, alleen maar kwam, haar opzocht, praatte, voelde zij zich…
…stom, dacht ze. Ik krijg geen hoogte van je. Ik vraag je te eten. Je loopt in mijn shirt met mijn naam erop door mijn woning, je dekt mijn kind toe. Mijn kind accepteert je, Yngvar. Waarom doe je niets?
‘Ik vind het merkwaardig’, zei ze zacht, ‘om je zo’n datum te herinneren.’
De lijst lag tussen hen in.
‘Ik wantrouw fotografen’, zei Yngvar glimlachend. ‘Ze verdraaien de werkelijkheid en noemen het dan echt.’
‘En ik wantrouw gynaecologen’, zei ze, zonder hem aan te kijken. ‘Het ontbreekt hun vaak aan de meest elementaire vorm van medemenselijk begrip. De mannen zijn het ergst.’
‘Dat klinkt tamelijk bevooroordeeld uit jouw mond. En wat vind je van jongerenwerkers?’
Ze moesten allebei een beetje lachen. Het was goed dat ze apart zat. Hij maakte er geen punt van. Maakte het zich alleen nog wat gemakkelijker, alsof hij het eigenlijk wel prettig vond om de hele bank voor hem alleen te hebben.
‘Heeft het onderzoek naar de doodsoorzaak van Kim en Sarah al iets nieuws opgeleverd?’
‘Nee.’ Hij dronk zijn beker leeg.
‘Als we ervan uitgaan dat er een doodsoorzaak is,’ zei Inger Johanne, ‘dan…’
‘Natuurlijk is er een doodsoorzaak! We hebben het over twee sterke, gezonde kinderen!’
Als hij zijn voorhoofd fronste, zag hij er ouder uit. Veel ouder. Dan zij.
‘Zouden ze… van schrik gestorven kunnen zijn, of zoiets?’
‘Nee. Niet dat ik weet. Geloof jij dat dat überhaupt mogelijk is? Dat iemand die kerngezond is zich letterlijk doodschrikt?’
‘Geen idee. Maar als onze man een manier van doden heeft gevonden die geen enkel spoor nalaat…’ Ze kreeg weer kippenvel. Ze tilde haar haren uit haar nek en ging met haar vingers door haar pony. ‘Dan betekent dat dat hij de ultieme controle heeft. Zo gezien past het bij zijn profiel.’
‘Welk profiel?
‘Wacht.’ Ze staarde naar het papier. Het lag met de tekst naar Yngvar toe, het schrift was zo klein dat ze het niet op zijn kop kon lezen. Ze stak een vinger omhoog, alsof ze absolute stilte nodig had om haar gedachtegang af te maken. ‘Deze man is een… wreker’, zei ze gespannen. ‘Hij heeft een ernstige antisociale persoonlijkheidsstructuur of hij is een psychopaat. Hij doet dit omdat hij denkt dat het juist is. Of rechtvaardig. Hij meent ergens recht op te hebben. Iets wat hij nooit heeft gekregen. Of wat hem is afgenomen. Iets wat van hem is. Hij neemt terug… wat van hem is!’
Haar vinger stond als een uitroepteken tussen hen in. Yngvar vertrok geen spier.
‘Kan hij… is de moordenaar misschien de verwekker van deze kinderen?’ Haar stem trilde, ze hoorde het zelf en schraapte haar keel.
Yngvar zag bleek. ‘Nee’, zei hij uiteindelijk. ‘Nee, dat is hij niet.’
Inger Johanne liet haar vinger langzaam zakken. ‘Dat hebben jullie al gecheckt’, zei ze vlak. ‘Of ze bij hun biologische vader wonen.’
‘Ja.’
‘Het zou prettig geweest zijn om dat te weten’, zei ze. ‘Als je wilt dat ik je help.’
‘Ik was er nog niet aan toegekomen. We weten dat Tønnes Selbu niet Emilies echte vader is. Ik geloof niet dat hij dat zelf weet. De vaders van de andere kinderen…’ Hij liet zich langzaam achterover zakken en spreidde zijn armen. ‘Alles wijst erop dat er niets aan de hand is met hun vaderschap.’
Inger Johannes ogen lieten het papier niet los. De Koning van Amerika piepte aan de andere kant van de gesloten deur van Kristianes kamertje. Inger Johanne bleef zitten. Het gepiep werd luider.
‘Zal ik…’ begon Yngvar.
‘Ik had hier gisteren een soort meidenfeestje’, viel ze hem in de rede. ‘We waren op het laatst allemaal een beetje teut.’
Jack begon te janken.
‘Ik laat hem eruit’, zei Yngvar. ‘Hij moet waarschijnlijk plassen.’
‘Hij is nog niet zindelijk’, zei ze mat. ‘Hij wil gewoon aandacht. Nu wordt Kristiane wakker. Nu is het gebeurd.’
Niettemin bleef ze zitten. Yngvar liet de hond uit de kinderkamer. Hij pieste op de vloer. Yngvar haalde emmer en dweil. Toen hij terugging naar de badkamer en met de hond op zijn arm weer binnenkwam, rook de hele kamer naar Ajax.
‘Een feestje’, zei hij gemaakt opgewekt. ‘Op een woensdag.’
‘Het is eigenlijk een soort leesgroepje. We hebben alleen zelden tijd om te lezen. In ieder geval niet hetzelfde boek. Maar we komen al sinds we op het gymnasium zaten bij elkaar. Eén keer in de maand. En zoals gezegd werden we…’ Ze bloosde. Niet omdat ze de avond tevoren te veel gedronken had. Het ging Yngvar niets aan wat zij deed. Hij deed alsof hij thuis was in haar huis, hij zat met haar hond op schoot, op haar bank. Zijn handen waren nog nat van haar water en haar schoonmaakmiddel.
‘In de loop van de avond wilde een van de meiden per se weten met hoeveel mannen de anderen…’
Yngvar had nooit iemand anders gehad dan zijn vrouw. Inger Johanne had niet gedacht ooit zoiets van een man te horen.
Spreek je de waarheid, dacht ze, of is dit ook een manier om indruk te maken? Om jezelf anders te maken?
‘…naar bed waren geweest’, maakte ze haar zin af.
‘Nu kan ik je niet…’
‘…helemaal volgen?’
Ze had meteen spijt.
‘Ik vertel dit niet zomaar’, zei ze snel. ‘We hebben natuurlijk veel gelachen en gegeind. Het is een gezelschapsspelletje waar je als goede vriendinnen soms erg veel lol mee kunt hebben. Net zoiets als wanneer jongens de vijf beste rockalbums aller tijden moeten opnoemen. Of de tien beste voetballers. Zoiets.’
Yngvar had een brede schoot. Tussen zijn stevige dijen was ruimte voor de hele Koning van Amerika. De hond lag met open bek en halfgesloten ogen, hij had het naar zijn zin.
‘We hebben allemaal een beetje gelogen. Het punt is…’
‘Ja, ik moet zeggen dat ik nu toch wel een beetje nieuwsgierig word!’
De woorden waren sarcastisch. Zijn stem vriendelijk. Ze wist niet wat ze ervan moest denken.
‘We tellen niet iedereen mee’, zei ze. ‘We hebben allemaal wel iemand die we niet willen toegeven.’
Hij nam zijn blik van de hond en keek haar recht aan.
‘Ja, niet iedereen, natuurlijk.’ Ze wees naar de eettafel, alsof ze duidelijk wilde maken wie ze bedoelde. ‘Maar wij. Wij hier, gisteren. We telden niet iedereen mee. In de loop van de jaren hebben we allemaal wel eens iets gehad met iemand van wie we al snel wisten dat we hem niet aardig vonden, of van wie we het ronduit onprettig vinden om te moeten bedenken dat we… iets met hem hebben gehad. Naarmate de tijd verstrijkt, vergeet je zo iemand. Bewust of onbewust. Ook al liggen er soms een paar namen achter in je hersenstam op de loer, dan noemen we ze niet. Niet eens tegen goede vriendinnen.’
Voorzichtig zette hij de hond op de grond. Het beest piepte en wilde meteen weer op zijn schoot klimmen. Yngvar duwde hem beslist weg en trok de computeruitdraai naar zich toe. De hond drentelde naar een hoek en liet zich daar met een plof vallen.
‘Er staat maar één minnaar op de lijst’, zei hij. ‘Karsten Åsli. En hij is door nog iemand anders opgegeven als vriend, of eigenlijk ex-vriend. Denk jij dat deze Åsli met meer moeders iets heeft gehad?’
‘Het hoeft niet. Het kan ook om heel iemand anders gaan. Om iemand die door geen van allen is genoemd. Omdat ze de man compleet verdrongen hebben, of omdat ze niet willen toegeven dat ze…’
‘Maar deze moeders zien de ernst hiervan toch wel in’, onderbrak hij haar. ‘Ze weten hoe belangrijk het is dat ze de waarheid vertellen, dat de lijsten waar wij om vragen moeten kloppen.’
‘Ja’, zei ze en ze knikte. ‘Ze liegen niet. Ze verdringen het. Wil je iets drinken? Een whisky? Gin-tonic?’
Toen hij op zijn horloge keek, leek dat een automatisme, alsof hij het aanbod om iets te drinken niet kon aannemen zonder eerst te checken hoe laat het was. Misschien had Inger Johanne gelijk gehad, misschien dronk Yngvar helemaal niet.
‘Ik ben met de auto’, zei hij aarzelend. ‘Dus nee, bedankt. Hoewel het verleidelijk klinkt.’
‘Je kunt je auto laten staan’, zei ze luchtig en ze voegde er snel aan toe: ‘Ik wil je niets opdringen. Ik weet toch ook niet of deze vrouwen dezelfde minnaar gehad kunnen hebben. Het is maar een gedachte. Het heeft iets met de woede in de misdaden van deze man te maken. De bitterheid. De gemeenheid! Je kunt je voorstellen dat zoiets eerder het gevolg is van het feit dat hij is afgewezen door een vrouw, verschillende vrouwen, misschien alle vrouwen, dan dat hij boos zou zijn op… de belastingdienst bijvoorbeeld.’
‘Zeg dat niet’, zei Yngvar. ‘In de vs…’
‘In de vs heb je mensen die iemand vermoorden omdat ze een lauwe Big Mac hebben gekregen’, zei Inger Johanne. ‘Ik denk dat we ons beter bij de omstandigheden hier in Noorwegen kunnen houden.’
‘Wat is er eigenlijk tussen jou en Warren voorgevallen?’
Inger Johanne verbaasde zich erover dat ze niet heftiger reageerde. Sinds het moment dat Yngvar haar had verteld dat hij Warren kende, had ze op deze vraag gewacht. Toen die niet kwam, was ze ervan uitgegaan dat het hem niet interesseerde. Wat haar teleurstelde en tegelijkertijd opluchtte. Ze wilde niet over Warren praten. Maar dat Yngvar het tot nog toe niet had gevraagd, kon op een onverschilligheid duiden die haar toch niet beviel.
‘Ik wil niet over Warren praten’, zei ze rustig.
‘Goed. Als ik je beledigd heb, dan spijt me dat. Dat was echt mijn bedoeling niet.’
‘Je hebt me niet beledigd’, zei ze met een geforceerd glimlachje.
‘Ik denk dat ik dat drankje toch maar aanneem.’
‘En hoe ga je dan naar huis?’
‘Met een taxi. Gin-tonic, als je hebt.’
‘Dat zei ik toch.’
De ijsklontjes rinkelden luid toen ze met twee glazen gin-tonic uit de keuken kwam.
‘Ik heb helaas geen citroen’, zei ze. ‘Warren heeft mij lelijk in de steek gelaten. Zowel professioneel als gevoelsmatig. En omdat ik nog zo jong was, hechtte ik destijds het meeste belang aan dat laatste. Tegenwoordig ben ik vooral kwaad om het eerste.’
Ze had te veel gin in de tonic gedaan. Ze trok een vies gezicht en vervolgde: ‘Voorzover ik er überhaupt nog aan denk. Het is een eeuwigheid geleden. En zoals ik al zei: ik wil er niet over praten.’
‘Proost! Een andere keer dan misschien.’ Hij hief zijn glas en nam een slok.
‘Nee’, zei ze. ‘Ik wil er niet over praten. Nu niet en later ook niet. Ik ben klaar met Warren.’
De stilte die ontstond was om de een of andere reden niet pijnlijk. In de tuin renden een paar grote kinderen achter een verdwaalde voetbal aan. Het zomerse geluid deed hen beiden glimlachen, hoewel niet naar elkaar. Het was halftien. Inger Johanne voelde de gin regelrecht naar haar hoofd stijgen. Een lichte en prettige duizeligheid al na de eerste slok. Ze zette haar glas neer. Ze ontspande. Toen zei ze: ‘Als we de mogelijkheid overwegen dat we op een vroegere minnaar jagen, of iemand die misschien graag de minnaar van een van deze moeders had willen zijn, dan klopt dat briefje heel goed. “Dit is je verdiende loon”. Je kunt een vrouw niet harder treffen dan door haar een kind af te nemen.’
‘Een man ook niet.’
Inger Johanne keek hem afwezig aan. Toen begreep ze het.
‘O… het spijt me. Sorry, Yngvar, ik had niet…’
‘Geeft niets. De meeste mensen lijken het te zijn vergeten. Waarschijnlijk omdat het zo’n… achterlijk ongeluk was. Een collega van me heeft vorig jaar een zoon verloren in een auto-ongeluk. Iedereen praat er met hem over. Een auto-ongeluk is iets waar we mee om kunnen gaan. Van een ladder vallen en in die val zowel jezelf als je moeder doden is meer…’ Hij glimlachte stram en nipte van zijn drankje. ‘…iets voor een roman van John Irving. Daarom zwijgen ze allemaal. Wat eigenlijk ook prima is. je wilde iets zeggen.’
Ze wilde niet verdergaan. Iets in zijn blik dwong haar echter te zeggen: ‘Laten we aannemen dat we het over een op het oog normaal persoon hebben. Hij ziet er misschien goed uit. Aantrekkelijk. Kan best charmant zijn en hij maakt gemakkelijk contact met vrouwen. Omdat hij goed kan manipuleren, blijven ze een tijdje bij hem. Maar niet lang. Hij heeft iets kwaadaardigs, iets onvolwassens en egoïstisch. Dat gecombineerd met een paranoia die al snel komt bovendrijven jaagt vrouwen op de vlucht. Nederlaag op nederlaag. Hij denkt dat het niet aan hem ligt. Hij doet niets fout. Het zijn de vrouwen die hem in de steek laten. Zij zijn sluw en berekenend. Ze zijn niet te vertrouwen. En dan gebeurt er iets.’
‘Wat?’
Hij leegde zijn glas. Inger Johanne wist niet of ze hem er nog eentje moest aanbieden. In plaats daarvan zei ze: ‘Ik weet het niet. Misschien loopt hij nog een blauwtje? Waarschijnlijk iets ernstigers. Iets waardoor hij volkomen door het lint gaat. Is er al iets meer bekend over de man die in Tromsø is gezien?’
‘Nee. Niemand heeft zich gemeld. Dat kan betekenen dat het onze man was. Maar het kan ook betekenen dat het heel iemand anders was. Iemand die hier helemaal niets mee te maken heeft, maar die daar met een andere reden was, een reden die hij de politie liever niet aan de neus wil hangen. Het kan om zoiets onschuldigs gaan als een bezoekje aan een minnares. Dus in feite zijn we nog even ver.’
‘Emilie stuurt alles in de war’, zei ze. ‘Wil je er nog eentje?’
Hij pakte het glas vast en bestudeerde het uitvoerig. De ijsklontjes waren gesmolten. Plotseling dronk hij het glas leeg en zei: ‘Nee, dank je. Ja. Emilie is een raadsel. Waar is ze? Omdat haar moeder al bijna een jaar dood is, kan de ontvoering toch nauwelijks tegen haar gericht zijn. Daar valt je theorie in het water.’
‘Ja…’ Ze aarzelde. ‘Ze is niet teruggebracht, zoals de andere kinderen. In ieder geval niet bij haar vader. Maar hebben jullie…’ Hun blikken kruisten elkaar.
‘Het kerkhof’, zei ze zacht, bijna fluisterend. ‘Hij kan haar bij haar moeder hebben gebracht.’
‘Ja. Nee!’
Inger Johanne trok haar mouwen over haar handen. Ze had het koud en schreeuwde bijna: ‘Het is zowat vier weken geleden dat ze is verdwenen! Dat zou toch ontdekt zijn! In die tijd moeten er toch heel veel mensen op een kerkhof in Asker zijn geweest.’
‘Ik weet niet eens of Grete Harborg daar ligt’, zei hij ademloos. ‘Verdomme. Waarom hebben we daar niet aan gedacht?’
Hij stond abrupt op. Hij knikte vragend naar Inger Johannes werkkamer.
‘Ja, bel maar’, zei ze. ‘Maar is het niet een beetje laat om dit nu nog te onderzoeken?’
‘Veel te laat’, zei hij, terwijl hij de deur achter zich dichttrok.
Op zijn voorstel waren ze naar het terras verhuisd. Het was na middernacht. De buren hadden eindelijk hun kinderen binnengeroepen. Uit het oosten kwam de vage geur van een nasmeulende barbecue. De windrichting was gunstig, het geluid van de auto’s op de ringweg was een zacht geruis in de verte. Toen Inger Johanne na elven voor zichzelf een deken had gehaald, had ze hem een slaapzak aangeboden. Hij had bedankt, maar uiteindelijk wel een plaid over zijn schouders geaccepteerd. Ze kon zien dat hij het koud had. Zijn dijen trilden ritmisch en af en toe blies hij in zijn handen.
‘Een fascinerend verhaal’, zei hij, terwijl hij voor de vierde keer controleerde of zijn mobieltje wel aanstond. ‘Ik heb ze gevraagd dit nummer te bellen, zodat…’
Hij knikte naar achteren. Kristiane sliep diep.
Inger Johanne had hem over Aksel Seier verteld. Het verbaasde haar eigenlijk dat ze dat nog niet eerder had gedaan. In minder dan een week tijd waren Yngvar en zij een hele dag, een lange avond en een doorwaakte nacht bij elkaar geweest. Een paar keer had ze overwogen het verhaal met hem te delen. Iets had haar daarvan weerhouden, misschien de eeuwige wens om werk en privé gescheiden te houden. Ze wist niet meer tot welk van beide ze Yngvar moest rekenen. Hij droeg nog steeds haar shirt. Hij had belangstellend geluisterd. De weinige, korte vragen die hij stelde waren zinnig. Getuigden van inzicht. Ze had het eerder moeten doen. Om de een of andere reden had ze Asbjørn Revheim en Anders Mohaug niet genoemd. Ook haar tochtje naar Lillestrøm had ze weggelaten. Dat wilde ze schijnbaar eerst nog eens rustig overdenken.
‘Denk jij’, zei ze peinzend, ‘dat het Noorse om in bepaalde gevallen misschien…’ Ze durfde het woord bijna niet te noemen.
‘Corrupt kan zijn?’ hielp hij haar. ‘Nee. Als je onder corruptie verstaat dat iemand van het om geld zou aannemen om in een zaak een bepaald resultaat te bewerkstelligen, dan denk ik dat dat zo goed als uitgesloten is.’
‘Dat is een hele geruststelling’, zei ze droog.
Op een teakhouten bijzettafeltje tussen hen in stond een thermoskan thee met honing. De dop piepte doordringend en ze probeerde hem er goed op te draaien.
‘Maar er bestaan veel varianten van menselijke onvolmaaktheid’, voegde hij eraan toe, terwijl hij zijn handen aan zijn mok warmde. ‘Corruptie is in dit land bijna ondenkbaar. Om veel redenen. In de eerste plaats is het hier geen traditie. Dat klinkt misschien vreemd, maar corruptie veronderstelt een soort nationale traditie. In veel Afrikaanse landen bijvoorbeeld…’
‘Nu moet je oppassen!’
Ze lachten allebei een beetje.
‘We hebben de laatste jaren ook in Europa voorbeelden meegemaakt van corruptie op zeer hoog niveau’, zei Inger Johanne. ‘België. Frankrijk! Zo ondenkbaar is dat dus niet. Je hoeft er niet helemaal voor naar Afrika te gaan.’
‘Dat is waar’, gaf Yngvar toe. ‘Maar Noorwegen is maar een klein land. Heel overzichtelijk. Corruptie is hier niet het probleem.’
‘Wat dan?’
‘Incompetentie en prestige.’
‘Goh.’
Ze gaf haar pogingen met de thermoskan op. Die jammerde nog steeds, een hoog, klagend geluid. Yngvar draaide de kan helemaal open en schonk het restje thee in zijn eigen kop. Daarna legde hij de dop voorzichtig op het tafeltje en vroeg: ‘Waar doel je eigenlijk op?’
‘Ik… Zou het in principe denkbaar zijn dat Aksel Seier destijds is veroordeeld ondanks dat iemand binnen het justitiële apparaat wist dat hij onschuldig was?’
‘Hij is door een jury veroordeeld’, zei Yngvar. ‘Een jury bestaat uit tien leden. Ik kan me haast niet voorstellen dat tien mensen kunnen besluiten om een dergelijk onrecht te dulden zonder dat het ooit uitkomt. In al die jaren, bedoel ik.’
‘Ja. Maar de bewijzen werden door het om voorgelegd.’
‘Dat is waar. Bedoel je dat…’
‘Ik bedoel helemaal niets. Ik vraag je alleen of je het voor mogelijk houdt dat de politie en het om Aksel Seier in 1956 hebben laten veroordelen voor iets waarvan ze wisten dat hij het niet had gedaan.’
‘Weet je wie de openbare aanklager destijds was?’
‘Astor Kongsbakken.’
Yngvar liet lachend zijn beker zakken.
‘Naar de krantenberichten te oordelen was hij op zijn zachtst gezegd zeer betrokken bij de zaak’, ging Inger Johanne verder.
‘Dat kan ik me voorstellen! Ik ben te jong…’ Hij glimlachte nu breed en keek haar recht aan.
Ze bekeek een theevlek op haar dekbed en trok dat toen dichter om zich heen.
‘…om hem in de rechtbank te hebben meegemaakt’, vervolgde hij. ‘Maar hij was legendarisch. Een echte mediaster, kun je wel zeggen. Geëngageerd en zeer bekwaam. In tegenstelling tot veel andere grote advocaten had Kongsbakken het benul om op tijd te stoppen. Ik weet niet precies wat er daarna van hem geworden is.’
‘Hij moet al lang dood zijn’, zei ze zacht.
‘Ja, dood of stokoud. En ik denk dat ik je één ding met zekerheid kan zeggen: procureur-generaal Kongsbakken zou nooit hebben meegewerkt aan de veroordeling van iemand die onschuldig was.’
‘Maar in 1965… toen Aksel zonder meer werd vrijgelaten en niets…’
De mobiele telefoon liet een digitale versie van Für Elise horen. Yngvar legde het toestel tegen zijn oor. Het gesprek duurde nog geen minuut en het enige wat hij zei was ja en nee en bedankt.
‘Niets’, zei hij luid, terwijl hij het toestel uitschakelde. ‘Grete Harborg ligt hier in Oslo op de Oosterbegraafplaats, naast haar grootouders. Drie patrouilles hebben de omgeving van het graf uitgekamd. Niets. Geen verdachte pakketten, geen briefjes. Morgen, als het licht wordt, zoeken ze verder, maar ze zijn er vrij zeker van dat er niets te vinden is.’
‘Godzijdank’, fluisterde Inger Johanne, ze voelde een fysieke opluchting. ‘Gelukkig. Maar…’
Hij keek haar aan. In het nachtlicht leken zijn ogen donker, bijna zwart. Hij had zich moeten scheren. De plaid was van zijn schouders gegleden. Toen hij zich omdraaide om hem op te pakken, zag ze op zijn brede rug haar eigen naam staan. Ze slikte en wilde niet op de klok kijken.
‘…dat betekent ook dat we nog steeds niet helemaal zeker weten of Emilie door dezelfde persoon is ontvoerd als de andere kinderen’, zei ze. ‘Het kan ook heel iemand anders zijn.’
‘Ja’, zei hij en hij knikte. ‘Maar dat geloof ik niet. Jij gelooft het niet. En ik hoop in gódsnaam maar dat dat níét zo is.’
De intensiteit in zijn woorden verraste haar.
‘Waarom… wat bedoel je…’
‘Emilie leeft. Ze kan nog in leven zijn. Als onze man haar heeft, dan heeft hij een reden om haar in leven te houden. Daarom hoop ik dat hij het is. We moeten hem alleen…’
‘…vinden.’
‘Ik moet gaan’, zei Yngvar.
‘Ja’, zei Inger Johanne met een zucht. ‘Ik zal een taxi bellen.’
Yngvar was een grote man en het was drie uur geleden dat hij een gin-tonic had gedronken. Hij kon waarschijnlijk best wel rijden en dat wisten ze allebei.
‘Ik kom morgen de auto halen’, zei hij. ‘Dan breng ik ook je shirt mee. Als je het goedvindt dat ik het niet eerst was.’
Bij de voordeur aaide hij Jack nog eens.
Toen hief hij zijn hand naar zijn voorhoofd, glimlachte, en liep naar de gereedstaande taxi toe.