1
Ze was op weg van school naar huis. Het was bijna 17 mei. Het zou haar eerste nationale feestdag zonder mama worden. Haar feestjurk was te kort. Mama had de zoom al twee keer uitgelegd.
Emilie was vannacht wakker geworden van een nare droom. Papa sliep, ze kon hem door de muur zacht horen snurken. Ze hield de jurk voor haar lichaam. De rode zoom was opgekropen tot haar knieën. Ze groeide te snel. Papa zei het vaak: ‘Je groeit als een paddestoel, kleine troel.’ Emilie streek over de wollen stof, ze zakte door haar knieën en boog haar hoofd. Oma zei altijd: ‘Grete was een bonenstaak, geen wonder dat die kleine meid zo snel groeit.’
Emilie kreeg pijn in haar schouders en dijen van de kromme houding. Het was mama’s schuld dat ze zo lang was. De rode zoom kwam niet lager dan haar knieën.
Misschien kon ze een nieuwe jurk vragen.
Haar rugzak was zwaar. Ze had klein hoefblad geplukt. Het boeket was zo groot dat papa er thuis zeker een vaasje voor zou opzoeken. De stelen waren lang, niet zoals toen ze nog klein was en alleen de kopjes eraf plukte, die dan in een eierdopje moesten ronddrijven.
Ze vond het niet leuk om alleen te moeten lopen. Marte en Silje waren opgehaald. Ze hadden niet gezegd wat ze gingen doen, maar ze hadden door de achterruit van de auto van Martes moeder naar haar gezwaaid.
De bloemen moesten water hebben. Een paar ervan hingen al slap over haar vingers. Emilie probeerde niet te hard in het boeketje te knijpen. Een van de bloemen viel op de grond, ze bukte om hem op te pakken.
‘Heet jij Emilie?’
De man glimlachte. Emilie keek om zich heen. Net hier, op het pad tussen twee drukke straten, een smal paadje dat de weg naar huis ruim tien minuten korter maakte, was verder niemand te zien. Ze mompelde iets onduidelijks en deinsde achteruit.
‘Emilie Selbu? Dat ben jij toch?’
Nooit met vreemde mannen praten. Nooit met onbekenden meegaan. Beleefd zijn tegen volwassenen.
‘Ja’, fluisterde ze, terwijl ze langs hem probeerde te glippen.
Haar schoen, de nieuwe sportschoen met roze strepen, zakte weg in de modder en de dode bladeren. Emilie verloor bijna haar evenwicht. De man pakte haar bij haar arm. Toen duwde hij iets tegen haar gezicht.
Anderhalf uur later werd Emilie Selbu bij de politie als vermist opgegeven.
2
‘Ik heb die zaak nooit van me af kunnen zetten. Een slecht geweten misschien. Aan de andere kant was ik net afgestudeerd jurist, in een tijd dat moeders van kleine kinderen eigenlijk thuis moesten zitten. Ik had niet veel in te brengen.’
In haar glimlach lag een wens om alleen gelaten te worden. Het gesprek had bijna twee uur geduurd. De vrouw in het bed hapte naar adem en had duidelijk last van het felle zonlicht. Haar vingers kromden zich om het dekbed.
‘Ik ben nog maar zeventig’, hijgde ze. ‘Maar ik voel me net een bejaarde. Sorry hoor.’
Inger Johanne Vik stond op en trok de gordijnen dicht. Ze aarzelde, en ze draaide zich niet om.
‘Zo beter?’ vroeg ze uiteindelijk.
De oude vrouw sloot haar ogen.
‘Ik heb alles opgeschreven’, zei ze. ‘Drie jaar geleden. Toen ik met pensioen ging en dacht dat ik…’ Ze hief een smalle hand op. ‘…tijd genoeg zou hebben.’
Inger Johanne Vik staarde naar de map die naast een stapel boeken op het nachtkastje lag. De oude vrouw knikte zwak.
‘Neem die maar mee. Ik kan er nu niet veel meer mee doen. Ik weet niet eens of de man nog leeft. In dat geval zou hij… vijfenzestig zijn. Of daaromtrent.’
Ze sloot haar ogen. Haar hoofd gleed langzaam opzij. Haar mond zakte een beetje open en toen Inger Johanne Vik dichterbij kwam om de rode map te pakken, rook ze de geur van zieke adem. Stilletjes stak ze de papieren in haar tas en sloop de deur uit.
‘Eén ding nog, tot slot.’
Ze schrok en keerde zich om naar de oude vrouw.
‘Men heeft me gevraagd hoe ik zo zeker van mijn zaak kan zijn. Sommige mensen denken kennelijk dat het allemaal een idee-fixe is van een oude dame die niemand meer van nut is. Ik heb immers al die jaren niets ondernomen… Als je alles gelezen hebt, wil ik graag weten…’ Ze hoestte zacht. Haar ogen gleden weer dicht. Het werd stil.
‘Wat wilt u weten?’ Inger Johanne Vik fluisterde, ze wist niet zeker of de vrouw in slaap was gevallen.
‘Ik weet dat hij onschuldig was. Het zou prettig zijn te horen of jij het met me eens bent.’
‘Maar dat is niet wat ik wil…’
De oude dame sloeg zacht met haar hand tegen de zijkant van het bed. ‘Ik wéét wat jij wilt. Jij bent niet geïnteresseerd in schuld of onschuld. Maar ík wel. In deze zaak wel. Hopelijk jij straks ook. Als je alles gelezen hebt. Wil je me dat beloven? Dat je terugkomt?’
Inger Johanne Vik glimlachte even. Eigenlijk was het niet meer dan een vrijblijvende grimas.