Het plafond werd blauw. De man in de winkel had gezegd dat de kamer door de donkere kleur kleiner zou lijken. Hij had het mis. Het plafond leek zich te verheffen, het verdween bijna. Zo had ik het zelf graag willen hebben toen ik klein was: een nachtdonker gewelf met sterren en een smalle maansikkel vlak boven het raam. Toentertijd maakte oma voor mij de keuze. Oma en mama, een geel met witte jongenskamer.
Geluk is iets wat ik me slechts vaag kan herinneren, als een lichte aanraking te midden van vreemden, alweer weg voordat je je kunt omdraaien. Toen de kamer klaar was, twee dagen voordat hij eindelijk zou komen, was ik tevreden. Geluk is iets kinderlijks, en ik ben tenslotte haast vierendertig. Maar ik was natuurlijk blij. Ik verheugde me.
De kamer was klaar. Op de maan zat schrijlings een klein jongetje. Blond, met een vishengel in zijn hand, een bamboestok met snoer en dobber, en aan het haakje, een ster. Een druppel gele verf droop smal omlaag naar de vensterbank, alsof de hemel bijna smolt.
Mijn zoon zou eindelijk komen.