'En geen vijanden!' Al terwijl hij dat zei, betreurde Cha-kwena zijn overmoedige, snelle antwoord. Hij betrapte zich erop dat hij wachtte, innerlijk afwachtte, alsof hij elk moment een geest zou horen die hem waarschuwde dat er toch vijanden konden komen. Maar hij bespeurde geen geest en er klonk geen innerlijke waarschuwing. Cha-kwena's stemming verbeterde toen hij Ta-maya blij hoorde lachen met Kiu-neh en Ka-neh, die met de honden bezig waren de ganzen te vergaren die door haar slinger waren gedood. Het leven was eindelijk goed voor zijn stam. Na de lange winter en welhaast eindeloze regen had hij schoon genoeg van schaduw en somberheid. De zon scheen warm en aangenaam op zijn gezicht. De warmte riep een diepe, alles doordringende loomheid in hem op. Tevreden geeuwend rekte hij zich uit. Hij voelde zich aangenaam ontspannen en verbazend slaperig voor iemand die een aantal nachten van gezonde slaap achter de rug had. Maar wat een prettig gevoel na alle manen van rusteloosheid en vermoeidheid!
'Komt hij niet achter je aan?' U-wa, die bij de baby's van de ochtendzon zat te genieten, keek verrast op naar Mah-ree. Verderop scharrelde de oude Kahm-ree rond, een eindje van de kinderen vandaan. Ze hield een oogje op hen terwijl ze bij de bosrand ronddarden, kleine strikken uitzetten, met steentjes gooiden en zich al met al vrolijk kibbelend met elkaar vermaakten.
'Nee, hij komt niet,' gaf Mah-ree met tegenzin toe. 'Even dacht ik van wel, maar zoals altijd is hij me weer compleet vergeten!' Ze liet de ganzen voor de voeten van de oudere vrouw op de grond vallen. 'Deze zijn voor jou.' U-wa keek stralend naar het geschenk.
Mah-ree ging op haar knieën zitten en vertrouwde haar met zachte stem toe: 'Ons geheime plan werkt niet, Moeder van Mijn Man! Ik heb de wortels en paddestoelen die je me hebt gegeven fijngestampt, door elkaar gemengd en ze in het vlees van mijn sjamaan gestopt om hem slaperig te maken en zijn boze dromen weg te nemen. Maar ze hebben er nog steeds niet voor gezorgd dat hij zich 's nachts naar me toe keert of me overdag met een geïnteresseerd mannenoog bekijkt.'
'Een beetje geduld,' ried U-wa aan, terwijl ze de ganzen bewonderend betastte. 'De geesten in mijn medicijn hebben soms een tijdje nodig om hun magie uit te oefenen. Maar ik verzeker je dat ze afkomstig zijn van groeiende dingen die als ze rijp zijn groot of hard worden, dingen met sporen, melkachtige sappen en heel veel zaad.