3

Wolken verduisterden de sterren toen Wehakna de hut van het bloed uit kwam waar Senohnim in lag.

'De geest van Shatehs tweede vrouw vecht nog steeds om in haar lichaam te blijven! Maar Senohnim is verzwakt door het baren. De machtige geest van Beer, die door een vrouw is onteerd, blijft haar roepen.'

Het rouwvuur laaide nog altijd hoog op. Er werd niet meer gedanst. Allen keken naar Wehakna, vervolgens naar hun opperhoofd. Die keek zwijgend terug. Shateh zag er verwilderd uit. Het duurde even voor hij Ha-xa tussen de vrouwen en meisjes ontdekte. 'Vooruit! Haal je wettenbrekende tweede dochter naar het vuur! Vrouw van Sjamaan moet voor Senohnim pleiten bij de geest van Loopt als een Mens. Wettenbreekster moet verantwoording afleggen aan hem die ze onteerd heeft. En mocht Beer vannacht in ruil daarvoor vrouwenvlees verlangen, dan zal dat het vlees van de Rode-Wereldvrouw zijn die...'

'Shateh...' De korte, beverige interruptie kwam van Ta-maya, die bij de vrouwen en de kinderen stond. Ze stapte naar voren en keek het opperhoofd aan. 'Mijn zuster had niet de bedoeling...' 'Zwijg, Dochter van de Rode Wereld! Ik wil niets van je horen!' De stem van het opperhoofd was even hard en compromisloos als zijn gelaatsuitdrukking. 'Ha-xa, doe wat je gezegd wordt!' Gehuld in haar mantel van jaguarbont stak Ha-xa haar kin naar voren. Vanaf het moment dat Cha-kwena geweigerd had de waarschuwing aan te horen die haar op de lippen had gebrand, was ze bang geweest. Maar dat zou ze aan niemand laten blijken. Onder het dansen waren haar ogen voortdurend afgedwaald naar de hut van de sjamaan, in de hoop het zachtgele lichtschijnsel in de eenzame kegel van huid te zien doven. Als de olielamp uit zichzelf uitging omdat hij niet werd bijgevuld, zou dat betekenen dat Cha-kwena en Mah-ree ervandoor waren gegaan. Maar nog steeds scheen er licht door de hut van de sjamaan en binnen zag ze een silhouet bewegen.

Ah, Tweede Dochter! Je was zo dapper de wetten van de voorouders te overtreden toen je Beer trotseerde! Waarom ben je niet zo dapper geweest om de geesten van de doden te trotseren en weg te lopen, de nacht in? Waarom heeft Cha-kwena niet gezorgd dat je wegliep? 'Ha-xa!' Shateh schreeuwde haar naam nu.

Onversaagd beantwoordde ze zijn strakke blik. Ze begreep zijn hachelijke positie. Hij was leider en sjamaan. Hij was vader en echtgenoot. Ha-xa kende zijn hart en bespeurde medelijden achter zijn harde blik. Ze stak haar kin nog verder naar voren. Zij had op haar beurt medelijden met hem. Ze had lang genoeg onder zijn volk geleefd om te weten dat Shateh een goed en eerlijk man was. Wat hij deed, was niet meer dan wat er van een leider werd verwacht. Haar dochter had de wet overtreden en nu voedde de geest van Loopt als een Mens zich met zijn volk. Hij moest wel aan de geest afstaan wat die verlangde: het vlees van degene die de wet van de voorouders had geschonden en de geest van Beer had onteerd. Tenzij... Tijdens de dans had het plan in Ha-xa postgevat en vorm gekregen. Terwijl ze over de brandstapel heen keek naar de plek waar Shateh met de andere mannen stond, onder de beeltenis van Beer, stond het haar in alle helderheid voor de geest. Haar hart jubelde. Ze spreidde haar armen en schreeuwde het uit naar de krachten der schepping en de geest van Loopt als een Mens: 'Ik ben Ha-xa! Ik ben de moeder van Mah-ree! Haar schande is mijn schande! Haar bloed is mijn bloed! Haar vlees is mijn vlees! Neem mijn vlees, Beer! Het is vrouwenvlees uit de Rode Wereld! Het is het vlees van de vrouw van een hoofdman, vlees van een die leven in haar buik heeft gedragen en daarom jouw grote geest waardiger is dan het vlees van de kleine met de onvruchtbare buik die je te schande heeft gezet! Kijk! Deze vrouw is niet bang! Dapper komt Ha-xa in de plaats van Mah-ree naar Loopt als een Mens!' 'Nee, Moeder! Nee!' gilde Ta-maya.

De stem van haar oudste dochter was niet het laatste wat Ha-xa hoorde toen ze naar de brandstapel snelde en zich in de omhelzing van de vlammen wierp.

'Ha-xa!'

Was het de kreet van Shateh of de stem van de geest van Beer? Ze had het niet kunnen zeggen. Ook anderen schreeuwden, riepen, maar hun stemmen klonken ver weg achter de krakende, sissende, alles omsingelende muur van loeiende hitte en licht. Ha-xa... Ha-xa... Ha-xa...

Het was de stem van vuur... die haar verwelkomde met pijn, die haar verschroeide, haar verslond, haar in zich opnam tot ze ondanks haar uiterste inspanning om zich te beheersen, gilde en krijste en...

Mah-ree bleef abrupt staan. 'Hoorde je dat, Cha-kwena?' Hij hield halt, draaide zich om en wierp haar door het donker een boze blik toe. Ze hadden al een flinke afstand afgelegd sinds hun vertrek uit het dorp, maar ze waren nog lang niet ver genoeg weg naar zijn zin. 'Hou op met achterom kijken, Mah-ree. Nog even en het gaat sneeuwen. De mammoets zijn vlakbij, ze lopen voor ons uit. Ik kan hun geur ruiken. We moeten ze aan de gang houden.' Mah-ree deed een poging haar angst weg te slikken, die als een prop in haar keel stak en haar een droge mond bezorgde. De wind blies koud en gestaag uit het noorden, met af en toe een grillige windvlaag uit het oosten, die de sterke, klierachtige geur van mammoet meevoerde. Het was een geur als geen ander, bedacht ze. Maar haar hart was te zwaar om zich nu met mammoets bezig te houden. 'Maar er gilde iemand, Cha-kwena, het leek wel de stem van mijn moeder!'

Hij kon het moeilijk ontkennen. 'De wind voert nog steeds de geluiden van het dorp aan. Ongetwijfeld heeft Shateh iemand opgedragen jou naar het vuur te ontbieden. Ha-xa gilde natuurlijk van angst omdat ze begrijpt wat hij met jou van plan is. Kom! Ze is nu stil. Ze zullen weldra achter ons aan komen!' 'Tijdens een nacht van rouw? Terwijl de geesten van de doden nog altijd...'

'Ze zullen ons volgen, Mah-ree. Om jou gevangen te nemen en de geesten van de doden tevreden te stellen!'

Ze wist dat hij gelijk had. Nog steeds met haar gezicht naar de wind hoorde ze de hoge jammerklachten van diepbedroefde vrouwen. Ze ving de geur op van geschroeid vlees, die nu sterker was dan eerst. 'Ik denk dat ze bezig zijn het vlees van Beer aan het vuur prijs te geven.' 'Misschien,' zei hij ontwijkend. Hij betwijfelde heel sterk of ze dat zouden doen voordat ze het vlees van de Rode-Wereldvrouw naar de geestenwereld hadden gezonden. De gedachte benauwde hem. Wat — of wie — waren ze dan aan het verbranden? 'Het is niets voor mijn moeder om zo te gillen. Ze is dapper, Cha-kwena, ze is de vrouw van een hoofdman!'

Toen begon het Cha-kwena ineens te dagen. Niet door een visioen; het was het plotselinge besef van een mogelijkheid waarover hij tegen Mah-ree maar beter kon zwijgen, maar waaraan hij veel eerder had moeten denken. Ineens voelde de nacht kouder, duisterder en dreigender aan dan tevoren. 'Je bent de dochter van een hoofdman en de vrouw van een sjamaan,' bracht hij haar in herinnering. 'Vooruit! Gehoorzaam je man! Kijk niet meer achterom!'

Bij het horen van het zachte, vrolijke geneurie van een vrouw hield Shateh halt voor de hut van de sjamaan. De andere mannen achter hem deden hetzelfde.

'Hoe kan ze zingen terwijl andere vrouwen rouwen omdat haar moeder verbrandt?' riep Teikan uit.

'Ze zal weldra een heel ander deuntje zingen, een dat meer als gekrijs zal klinken!' zwoer Lahontay.

'Zwijg, oude man!' beval Kosar-eh. 'Ken jij geen medelijden? Ze zingt van angst en van wroeging!'

'Alsjeblieft, Shateh,' smeekte Gah-ti, 'Ha-xa heeft zichzelf aan Beer geschonken. Laat dat voldoende zijn!'

Het opperhoofd negeerde hen allen. Hij beefde van woede en teleurstelling. Ha-xa! Wat een trotse, moedige vrouw was ze geweest! Als ze een maakster van zonen was geweest in plaats van iemand die dochters op de wereld zette, zou hij haar al vele manen eerder hebben uitgenodigd om zijn beddenvachten met hem te delen. Hij zag weer voor zich hoe de vrouw in de vlammen sprong om de geest van Beer ervan te weerhouden zijn zelfvoldane, humeurige Senohnim te verslinden. De herinnering was onverdraaglijk! Met een woedend gebaar sloeg hij de deurhuid van de hut van de sjamaan opzij en keek dreigend naar binnen, op zoek naar de jonge vrouw die door haar gedrag de dood van haar eigen moeder had veroorzaakt. Ze verdiende het te sterven, net als haar dood en verderf zaaiende, machteloze 'sjamaan'. Met een schok

ontdekte hij echter dat geen van beiden aanwezig was. 'Ze zijn verdwenen!' deelde Kahm-ree tevreden gniffelend mee. 'Allang verdwenen. Foetsie!'

Shateh tuurde de hut in en zag de oude vrouw in haar eentje met opgetrokken knieën bij de stenen olielamp zitten. Ze had een afzichtelijke mantel van rode eekhoornvellen als een zachte tent over haar hoofd en schouders gedrapeerd en had haar in mocassins gestoken voeten preuts als een jong meisje over elkaar geslagen. Zachtjes neuriënd wiegde ze heen en weer. 'Wat voer je hier uit, oude vrouw?' vroeg hij gebiedend. Ze hield haar hoofd scheef. 'Hmm?'

Hij herhaalde zijn vraag op luide toon toen hij zich realiseerde dat Kahm-ree ongeveer even helder van gehoor was als een steen. 'Ah,' antwoordde ze. 'Ik heb me verstopt en wacht tot het dansen afgelopen is. Ik houd me warm en blijf uit de buurt van messen. De stenen lamp van de sjamaan is groter dan die van mij. Hij geeft mijn oude botten meer warmte op een koude nacht als deze.' Ze humde wat en gluurde toen omhoog naar het opperhoofd. 'Ze namen hun winterspullen mee, maar lieten deze voor me achter. Zulke attente kinderen!'

Shateh fronste. De vrouw wees op de mocassins. Zelfs in het matte licht van de olielamp herkende hij ze als die van Cha-kwena. Hij kon bloedvlekken aan de hielen zien. Hij knikte bedachtzaam. Tijdens de jacht had Cha-kwena zijn voeten langs elkaar gewreven en was hij nu en dan met een smoesje blijven staan. Snuivend van minachting gaf hij het laatste restje vertrouwen in de onoverwinnelijkheid van de jonge sjamaan op.

'En de olielamp hebben ze ook voor me achtergelaten,' babbelde de oude Kahm-ree verder. 'Ook zo vriendelijk van ze om licht te laten branden. Ik zag ze gaan. Jazeker. Ik wist gewoon dat ze wilden dat ik me bij hun lamp warm hield en...' 'Welke kant gingen ze op?' onderbrak Shateh. 'Het donker in.'

'Welke kant op, oude vrouw? En hoe lang geleden?' Kahm-ree fronste haar voorhoofd. Met één hand gebaarde ze naar buiten en toen omhoog. Met de andere maakte ze een draaiende beweging en haalde toen haar schouders op. Fluisterend voegde ze eraan toe: 'Ze zijn weggegaan om mijn Ban-ya te zoeken. Jazeker!

Ze zullen mijn geliefde kleindochter bij me terugbrengen. Shateh zal haar vergiffenis schenken. Hij zal mijn Ban-ya weer als vrouw nemen. Ze zal opnieuw haar zoontje Piku-neh zogen. Deze arme vrouw zal niet langer bang hoeven zijn dat ze oud moet worden met niemand anders dan een vier zomers oud achterkleinkind om voor haar te zorgen.'

Shateh schudde zijn hoofd. Hij vond Kahm-ree maar een zielig geval, met haar verlangen naar haar verraderlijke, lang geleden gestorven kleindochter. Zijn mond verstrakte bij de gedachte aan Ban-ya. Wat een pronte, zonenbarende vrouw was zij geweest! Wat een heerlijke grote borsten had ze gehad! Wat een genot had ze hem geschonken! Maar ze was ook zo dodelijk geweest als een adder. Hij had haar de eer bewezen zijn slaapvachten met haar te delen, samen met zijn andere vrouwen. Alles wat hij van haar verlangd had op zijn hoge leeftijd, was een zoon die zijn naam kreeg. Maar ze had hem geen zoon geschonken. In plaats daarvan had ze tegen hem samengezworen en hem met een man van de Rode Wereld bedrogen. En toen Atonashkeh, Shatehs enig overgebleven zoon, haar ware aard had doorzien, had ze wolfsaas in zijn vlees gestopt en hem een verschrikkelijke, langzame dood in gejaagd. En nu had Shateh helemaal geen zonen meer.

Het opperhoofd balde grommend zijn vuisten. Als Ban-ya weer in zijn leven zou komen, zou hij haar alleen verwelkomen om het genoegen te smaken haar langzaam te wurgen. Maar dat zou nooit gebeuren. Op zijn bevel was ze uit de stam verstoten. Alleen gelaten in het dal der doden, zonder wapens, gereedschap of de benodigdheden om vuur te maken, had ze de afgelopen winter nooit kunnen overleven. En toch hield de oude Kahm-ree vast aan haar geloof dat die vervloekte Ban-ya nog in leven was. Ze durfde zelfs te hopen dat Shateh haar op een dag terug zou nemen. Kahm-ree had vele manen geleden haar verstand verloren. Haar uitvragen over Cha-kwena en Mah-ree was even zinloos als tegen een hond praten en antwoord verwachten.

Walgend van zichzelf omdat hij zijn tijd bij het oude wijf had verspild - en al evenzeer omdat hij na had gelaten een wachtpost bij de hut te plaatsen om te voorkomen dat Cha-kwena met zijn vrouw zou ontvluchten - draaide Shateh zich om en liep stampend de nacht in.

Het was gaan sneeuwen. Er huilden weer wolven met de wind mee. De anderen stonden hem buiten op te wachten. Het opperhoofd staarde hen aan. Ondanks het donker kon hij genoeg van hun gezichten onderscheiden om te beseffen dat ze elk woord hadden afgeluisterd.

'We gaan achter ze aan!' verklaarde de jager Rek fanatiek. 'We zullen de Rode-Wereldvrouw naar het dorp terugbrengen. Als we het leven van Shatehs tweede vrouw willen redden, dan moeten we de geest van Beer gunstig stemmen en de wettenbrekende hagediseetster aan het vuur prijsgeven!'

'Zo is het!' bevestigde Teikan. 'We zullen de heilige steen van de hagediseter afpakken! We zullen hem om de hals van een echte, waardige sjamaan hangen! Hij zal voor Shateh zijn, zoals van het begin af aan de bedoeling is geweest. Kom! Laten we meteen op weg gaan!' 'Nee! Onmogelijk!' De mededeling van Lahontay was een hartverscheurende jammerklacht. 'Luister niet naar Teikan! Hij heeft mijn zoon niet kunnen beschermen tegen de vloek die Cha-kwena over het dorp afriep! Hoe kan hij ons dan nu vertellen wat ons te doen staat? Zie je niet wat Totemdoder heeft aangericht? Ben je de andere namen vergeten die hij draagt? Hij is Gele Wolf, de geestesbroeder van Prairiewolf! Hij is Bedrieger! Ik zeg je, ooit stond hij ons bij in de oorlog tegen onze vijanden, maar nu is hij Vijand! Vandaag is zijn opzet om ons over de rand van de wereld de dood in te lokken mislukt! Daarom hoopt hij ons er nu, door er met de heilige steen vandoor te gaan, toe te brengen dit dorp te verlaten voordat de rouwtijd voorbij is. Als we dat doen, zullen we de wetten van de Ouden hebben versmaad en zullen de geesten van onze doden zich met ons voeden! Zeg het ze, Shateh! Zeg ze dat ik gelijk heb!' De razernij die het opperhoofd van het schouwspel van Ha-xa's vuurdood had weggevoerd, was voorbij. Hij voelde zich murw en verdoofd, zowel door de felle woorden van de oude jager als door de vlijmende wind op zijn opengehaalde huid. Hij stond stil te luisteren naar het gehuil van de wolven en het jammeren van de vrouwen. Toen hij de geur van de brandstapel inademde, voelde hij een verschrikkelijke vermoeidheid over zich heen komen. Hoeveel zonen, krijgers en vrouwen had hij al te betreuren gehad? Hoeveel wolven had hij in de val laten lopen en gedood? Hoeveel stormen en vijanden had hij overleefd? Een zucht van wanhopige berusting ontsnapte hem. Te veel, dacht hij. Veel te veel. En nu was de opstekende wind van een naderende sneeuwstorm wederom de drager van dood, verdriet en verraad.

'De geesten van de doden zullen Shateh en zijn jagers heus niet opeten! Ze zullen begrip hebben en ons naar de wettenbrekers leiden! En zo niet, dan krijgen ze het met ons aan de stok!' Shateh schrok, zowel van het geschreeuw als van degene van wie het afkomstig was. Met een frons zag hij hoe de kleine Warakan zich met zijn ellebogen een weg naar hem toe baande door de rijen mannen en jongens.

'Als Shateh op de wettenbrekende vrouw van Bedrieger jaagt, zal deze jongen niet bang zijn om met zijn vader de geesten van de doden te weerstaan!' verklaarde de jongen, klein, trots en vol bravoure. 'Ik ook! Ik ben niet bang!' riep Namaray, de oudste van Teikans agressieve groep forse, stoere jongens.

Shateh wees de beide jongens met een dreigende blik terecht. Hij was onder de indruk van hun stoutmoedigheid, maar ook boos. 'Sinds wanneer spreken onervaren jongens als mannen tegen hun opperhoofd? En sinds wanneer menen ze het recht te hebben Shateh of welke andere man dan ook te vertellen wat hij doen moet? Verdwijn uit mijn ogen!'

Onder de indruk van de heftig uitgesproken berisping trokken Warakan en Namaray zich gehoorzaam terug tussen de rijen andere jongens.

'De jongens zijn onbeleefd, maar ze hebben gelijk, Shateh,' zei Teikan. 'We moeten de wettenbreekster opsporen. Ze moet Loopt als een Mens verantwoording afleggen over wat ze gedaan heeft. Hoe moeten we de geest van de onteerde Beer tot rust brengen als ze dat niet doet?'

'Hoe weet je dat hij niet tot rust gekomen is?' vroeg Kosar-eh met een grimmige toespeling op het offer dat Ha-xa gebracht had. 'De vrouw van een hoofdman is vannacht voor hem het vuur in gegaan.'

'De Rode-Wereldvrouw van een hagedisetende leider?' De uitroep van Teikan was een en al minachting. 'Zij heeft Loopt als een Mens toch niet te schande gezet? Het is hem niet om haar vlees te doen! Zij was oud!'

Shateh voelde zich steeds vermoeider worden. Oud? Het woord schokte hem. Ha-xa was niet oud geweest. Haar gezicht was maar een klein beetje gerimpeld geweest en grijze haren had ze ook nauwelijks gehad. Ze had van haar jongste dochter gehouden en zonder klagen haar volle aandeel in het vrouwenwerk verricht. Ze was regelmatig vanwege haar maanbloed naar de vrouwenhut gegaan. De keren dat hij zijn recht als opperhoofd had opgeëist om genot te zoeken bij een weduwe, was de paring goed geweest, simpel een wederzijds schenken en ontvangen van genot, niet meer en niet minder. Hij zou Ha-xa missen. Nooit zou hij aan haar denken als aan iemand die oud was. Want als zij oud was geweest, wat was hij dan zelf? De vraag bracht hem van zijn stuk.

'Ik zeg je, Shateh,' drong Teikan nog altijd ernstig aan, 'we moeten nu, voordat de sneeuw hun sporen uitwist, achter de wettenbrekers aan gaan! We moeten ze naar het dorp en naar het vuur terughalen!' Shateh had genoeg van Teikans ongevraagde adviezen. 'Het lijkt erop dat Cha-kwena niet de enige is die vergeet dat Shateh de leider is!' Zijn toon bevatte een duidelijke waarschuwing en een bevel om te zwijgen en te gehoorzamen.

Alleen Gah-ti ontging dat signaal. 'Laat het offer van Ha-xa genoeg zijn! Mah-ree waagde haar leven om de tweede vrouw van het opperhoofd te redden! Shateh kan toch niet op een vrouw met zo'n moedig hart gaan jagen en de bedoeling hebben haar geest via het vuur aan Beer te offeren?'

Shateh was verbluft toen de eenarmige jongeman brutaal vanuit de rijen der Rode-Wereldjagers toesnelde en zich tegenover hem opstelde, zo dichtbij dat hun neuzen elkaar hadden geraakt als ze even lang waren geweest. Ontsteld door Gah-ti's ongehoorde minachting voor zijn rang deed het opperhoofd een stap achteruit... om te ontdekken dat dat niet kon. Hij stond al met zijn hielen tegen de hut van de sjamaan.

'Je had haar moeten zien, Shateh!' Terwijl hij naar het opperhoofd opkeek, bleef Gah-ti onverstoorbaar doorgaan met zijn vurige pleidooi. 'Je kunt Mah-ree niet aan vuur of aan de geest van Beer schenken! Beide zijn haar niet waardig! Toen Loopt als een Mens op Senohnim afkwam, was er geen vrouw van het Land van gras zo moedig als Mah-ree, Medicijnvrouw uit de Rode Wereld. Als het de speren van Teikan niet lukt om de...'

'Jij bent niet waardig het woord te voeren onder mannen en zeker niet wanneer het rouwvuur hoog oplaait en de geesten van de doden in mijn dorp rondwaren!' onderbrak Shateh hem. In een opwelling van drift haalde hij hard uit met zijn rechtervuist, waardoor de eenarmige jonge man ter plekke neerviel, voordat hij de geesten van vuur en Beer of Teikan en hemzelf verder kon beledigen. Terwijl hij op de overtreder neerkeek, masseerde Shateh doodsbleek de gekneusde knokkels van zijn rechterhand. De adem van Gah-ti had zijn gezicht beroerd en was zijn neusgaten binnengedrongen. Hij kon die nog steeds ruiken. Vol walging vroeg hij zich af hoe een verminkte, eenarmige zich zo'n intimiteit had durven veroorloven. Adem was geest! Adem was het onzichtbare bloed des levens! Adem werd alleen bij wederzijds goedvinden uitgewisseld, als een uitdrukking van respect onder gelijken of van genegenheid tussen geliefden, jachtbroeders, hartsvriendinnen, en tussen ouders en kinderen. Gah-ti viel hier niet onder bij Shateh! Zelfs in het donker kon het opperhoofd het armstompje en de littekens op het hoofd van de jonge man zien toen Gah-ti zich met zijn linkerarm omhoogwerkte en worstelde om overeind te komen.

Shatehs roerige emoties maakten dat hij zichzelf nauwelijks in de hand had. Het scheelde niet veel of hij had de jongen opnieuw neergeslagen. Wat had de stam aan iemand als Gah-ti? Voor de jacht was hij van geen nut. Geen vrouw wilde hem hebben. Kinderen bespotten hem. De gezichten van de mannen en jongens betrokken als ze hem zagen. In hun angst dat ook hen zoiets zou kunnen overkomen, hadden ze soms dromen die hun moed dreigden te ondermijnen tijdens de jacht. In het Land van gras zou een man die zo'n gebrek opliep een snelle dood hebben gevonden. Hem te laten leven zou als een gevaar voor de stam beschouwd zijn, als een belediging van de krachten der schepping en van de man zelf. Toch had het Rode-Wereldvolk deze verminkte zoon niet gedood. Ze hielden hem in leven, net als zijn blinde zusje Doh-teyah en de warhoofdige, dove Kahm-ree. Waarom? Met een boze blik naar de geschokte Gah-ti besefte Shateh dat hij het Rode-Wereldvolk niet begreep. Evenmin begreep hij wat hem bezield had om een verminkte jongen, een blind kind en de dove, oude grootmoeder van een moordenares een plaats in zijn stam te gunnen toen hij erin had toegestemd zijn krachten met Cha-kwena te bundelen. Cha-kwena. De naam van de weggelopen sjamaan gaf het opperhoofd een wrange smaak in de mond. Cha-kwena beheerste je. Cha-kwena liet je in zijn macht geloven. Maar nu de totem dood is en de oorlog voorbij, bezit Cha-kwena niet meer macht dan de steen die hij draagt. Toch volg je hem nog steeds. Je hebt toegegeven aan de tradities van de Rode Wereld. Je hebt het land en de gewoonten van je voorouders de rug toegekeerd. Waarom zouden de krachten der schepping jou dan niet straffen? Je bent de waarheid vergeten die je in je jeugd ertoe aanzette leider te worden: dat mensen in veranderende tijden nieuwe gewoonten moeten leren of moeten sterven, en dat echte macht niet in stenen talismans, in het vlees en bloed van totemdieren huist, nee, zelfs niet in de magie van de wijste sjamanen, maar in de kracht en de moed van de man die niet bang is om voor het welzijn van zijn volk op te treden, ongeacht de prijs!

Shatehs ogen werden streepjes. Hij was niet razend meer. Hij was nu kalm en niet langer vermoeid. Terwijl koude wind hagelkorrels aanvoerde die zijn huid striemden, en de stank van de brandstapel in zijn neusgaten drong, overstemde het lied van de wolven het gejammer van de vrouwen. Hij kende hun lied: het was het hoge geluid waarmee de wintertroep verzameld werd, een oproep naar broeders en zusters om zich rond de leider te scharen, om voor de sneeuwstorm uit te rennen, op zoek naar vlees voor de winterholen. Hij sloeg zijn ogen neer en luisterde. Hij voelde zich sterker, weer zeker van zichzelf. Hij herinnerde zich de jacht in de winter en de samenkomsten van zijn eigen volk. Jullie lijken zo op mensen, mijn broeders, dacht hij, en hij besefte wat hem te doen stond: hij moest zijn positie als leider van zijn eigen troep opnieuw bevestigen en de macht die hij ten onrechte uit handen had gegeven weer oppakken. 'De wolven waarschuwen ons dat grote witte winter vroeg komt en lang zal blijven in dit verre land waar Cha-kwena ons naartoe bracht,' zei Shateh met krachtige, afgemeten stem die ten volle zijn hervonden gevoel van macht en betrokkenheid uitdrukte. 'Het sneeuwt en het wild rent in deze barre landen weg voor de speren van onze jagers. In het land van onze voorouders komt de Maan van het droge gras op. De vele stammen van ons volk komen samen om de bizons welkom te heten die uit het hoogland afdalen. De huiden zullen prima geschikt zijn om hutten van te maken. De rugbulten van de dieren zullen dik van het vet zijn. Het is te lang geleden dat mijn volk zulk vlees heeft geproefd! Te lang hebben we geluisterd naar de Rode-Wereldsjamaan, die tegen ons heeft gelogen over zijn macht en ons uit het land van ons volk heeft geleid, zodat zijn kleine stam van hagediseters veilig zou zijn binnen Shatehs grotere jachtkring!'

Kosar-eh, die tussen de mannen van de Rode Wereld stond, had geen aanstalten gemaakt om te protesteren toen Shateh zijn zoon had geslagen. Nu verstijfde hij echter en maakte zich langer. 'Het is de grotere jachtkring van Shateh die besloot Cha-kwena over de rand van de wereld te volgen.'

'We zullen hem niet meer volgen!' Shateh keek de Rode-Wereldkrijger scherp aan, zelfs toen hij er verzoenend aan toevoegde: 'Je hebt jezelf in de strijd en tijdens de jacht vele malen bewezen, Man die in het Gezicht van Vijanden Spuwt. Jij, je jongste zonen en je Rode-Wereldvrouwen zijn welkom bij mijn volk. Dat zeg ik ook tegen de andere dappere vechters uit het Land van hagediseters. Ik nodig jullie uit met jullie vrouwen van het Land van gras naar het land van Shatehs voorouders terug te keren. Het volk zal één zijn, maar niet hier, niet aan de rand van de wereld. Over vier dagen, na onze rouw om onze doden, zullen we dit vervloekte gebied verlaten en naar het land van onze grootvaders terugkeren... allen, behalve Eenarm, Blinde Dochter en de oude vrouw Kahm-ree. Zij zullen achterblijven.' 'Ik kan mijn zoon en dochter niet in de steek laten!' Kosar-ehs stem en zijn brede, door de jacht getekende gezicht waren verwrongen van emotie.

'Je hebt nog meer zonen! Je kunt nog meer dochters maken!' Shateh was onvermurwbaar. 'Op de dag dat jij de naam Leeuwendoder verdiende, had je je eenarmige zoon moeten laten sterven! En toen de koortsgeesten het meisje Doh-teyah van haar gezichtsvermogen beroofden, had je het kind aan de geesten moeten geven. Dat is de traditie van het volk van het Land van gras. Op deze avond waarop de lichamen van mijn pasgeboren zoon, van Ishkai en van Ha-xa uit de Rode Wereld in het vuur branden, zeg ik, Shateh, dat ik niet langer zal tolereren dat die onvolwaardigen onder mijn volk blijven leven! Alleen als we hen verstoten hebben en tot de tradities van onze Ouden zijn teruggekeerd, zullen de krachten der schepping ons weer gunstig gezind zijn. Allen gaan nu naar het rouwvuur terug. Behalve Eenarm. Het is hem verboden naar het dorp terug te keren. Hij zal met de oude vrouw de nacht in gaan. Nu meteen. Als ik of iemand anders van mijn volk zijn gezicht weer onder ogen krijg, zal ik hem ter plekke doden! Vooruit, we moeten ons gereedmaken om de wettenbrekers op te sporen. En Kosar-eh moet doen wat hij lang geleden met zijn blinde kind had moeten doen. Shateh zweeg en wachtte met een strakke blik op Kosar-eh of er meer protesten kwamen. De grote man verroerde zich niet. Wat zijn gevoelens ook mochten zijn, zijn gezicht stond strak, uitdrukkingsloos. Shateh knikte voldaan. De grote krijger uit de Rode Wereld was een waardevolle aanwinst voor zijn stam. Hij wilde hem niet verliezen vanwege een eenarmige jongen en een blind kind. De anderen - allen behalve de jonge Warakan, de verbijsterde Gah-ti en de oude Lahontay - wendden zich af om aan het bevel van hun opperhoofd te gehoorzamen.

'Wees op je hoede,' waarschuwde de oude jager. 'De geesten van de doden dolen vannacht rond door de wind. De vijand zal proberen Shateh door list zover te krijgen dat hij hem over de rand van de wereld volgt!'

'Laat het hem maar proberen! Dat lukt hem niet!' snoof Warakan, blakend van zelfvertrouwen.

Shateh keek minzaam. 'Ik zal voorzichtig zijn, beste vriend,' verzekerde hij Lahontay. Ergens in het oosten trompetterde een mammoet. 'Luister,' drong hij aan. Het viel hem op dat het gehuil van de wolven nu met tussenpozen klonk en nog altijd uit dezelfde richting kwam. 'Je vergeet dat ik ook sjamaan ben, Lahontay. Cha-kwena zal met zijn vrouw oostwaarts trekken en proberen zijn totemdieren voor zich uit te drijven, buiten het bereik van onze speren.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik zeg je, Lahontay, sinds de dood van de grote witte mammoettotem bezit de Rode-Wereldsjamaan geen macht. Laat hem rennen waarheen hij wil. Weldra zullen hem andere wolven op de hielen zitten dan hem nu achtervolgen. Aan de wolven van Shateh zullen hij en de mammoets niet kunnen ontsnappen.'

'Hij zal beseffen dat jullie hem achtervolgen!' schreeuwde Gah-ti. 'Hij zal...'

'De doden spreken niet!' onderbrak Shateh hem, en voor de tweede keer die nacht sloeg hij de jonge man neer. Vervolgens keerde het opperhoofd met Lahontay en Warakan fier naar het dorp terug.

Het kostte Gah-ti een poosje om overeind te komen. Hij bleef staan, alleen, en bewoog zijn kaak. Tot zijn verbazing was die niet gebroken. Op de een of andere manier maakte het hem niets uit. Kosar-eh was zonder om te kijken met de anderen doorgelopen. Achter Gah-ti, in de hut van de sjamaan, was de oude Kahm-ree aan het zingen over lang vervlogen dagen, gelukkige dagen, over de heilige steen en de grote witte mammoettotem, over de legendarische macht van een jonge sjamaan die zijn volk steeds verder naar het oosten leidde, de opkomende zon tegemoet. Gah-ti wendde zich af van het geluid. De totem was dood! De heilige steen was verdwenen! De sjamaan bezat geen macht! De arme Kahm-ree had geen benul wat haar te wachten stond, anders zou ze haar mond wel houden. Aan de toon en de woorden van haar lied te horen had ze geen notie van de tragedies die zich die dag afgespeeld hadden. Misschien was het maar goed dat ze in het verleden leefde, dacht hij. Het verleden was wellicht ook alles wat hemzelf nog restte. Gah-ti fronste, waardoor de littekens op zijn gezicht, die verstijfd waren door de koude wind en de vallende sneeuw, pijnlijk trokken. Luisterend naar Kahm-rees gezang betrapte hij zich op de gedachte dat de vergetelheid die haar geest benevelde wel iets weg had van de korstige laag die het rauwe, tere vlees onder zijn littekens beschermde. De gedachte bedrukte hem. Hij voelde geen genegenheid voor de oude vrouw, maar toen Gah-ti hoorde hoe ze tot een licht, kinderlijk, hees gezang overging, moest hij wel medelijden met haar krijgen... en met zichzelf.

Hij bleef de anderen nastaren. Ze hadden de brandstapel bereikt. Hun gestalten tekenden zich af tegen de vlammen. Gah-ti rilde, hij hunkerde naar warmte. Zijn hart deed zo'n pijn, hij kon amper ademhalen. Misschien zou Kosar-eh naar hem terugkomen! Misschien de andere mannen van de Rode Wereld ook! Ze zouden op hem af komen en zeggen dat het beter was Shatehs grote stam te verlaten dan een man, vrouw of kind van de Rode Wereld te verbannen. Maar ze kwamen niet terug. Ze waren zachtjes met hun vrouwen aan het praten of liepen naar hun hutten... allen op één na: Kosar-eh bleef naar de kleine hut staren waarin de bejaarde vrouwen van het Land van gras Xama en Unal op de baby's pasten. Hevig rillend in de wind besefte Gah-ti dat zijn zusje Doh-teyah in die hut sliep. Zou Kosar-eh Shatehs bevel opvolgen? Zou hij naar die zachte, snoezige, slapende baby toe gaan, haar oppakken en met haar doen wat Wehakna met Shatehs pasgeboren zoon had gedaan? Gah-ti's hart sprong op van angst. Zijn liefde voor zijn zusje trof hem dieper dan de gedachte aan zijn eigen verbanning. Anders dan de anderen kon de kleine Doh-teyah zijn stomp of het afzichtelijke litteken op zijn hoofd niet zien. Ze glimlachte als ze zijn naam hoorde en stak verlangend haar armpjes naar hem uit als hij in de buurt kwam.

'Ik zal Doh-teyah uit de hut halen! Ik zal mijn zusje niet dood laten gaan!' riep Gah-ti uit, terwijl hij kwaad een stap vooruitdeed, en toen nog een. Toen besefte hij plotseling dat hij nooit ongezien een van de hutten kon bereiken. Als hij gezien werd, zou hij vermoord worden. De wens Doh-teyah te redden gaf zijn leven een doel. Hij wilde niet langer sterven. Hij kon zien hoe zijn vader zich naar de hut begaf waar Doh-teyah in lag. Er was iemand bij hem: een zwangere vrouw hing aan zijn arm en versperde hem de weg. Gah-ti wist dat het Ta-maya was. Opnieuw was hij begaan met iemand anders dan zichzelf. Ze had vanavond haar moeder en jongere zuster verloren. Nu keerde haar man zijn eerstgeboren zoon voorgoed de rug toe en stond hij op het punt haar dierbare kleine stiefdochter te smoren.

Terwijl hij zag hoe verscheidene vrouwen Ta-maya haastig van Kosar-eh wegtrokken, hoorde Gah-ti haar schreeuwen: 'Kosar-eh! Man van Mijn Hart! Doe het niet! Alsjeblieft!' Kosar-eh liep zonder haar verder.

Gah-ti voelde zich misselijk door het besef dat hij, ook al zou hij op hem af rennen, zijn vader niet van zijn gruweldaad zou kunnen weerhouden. Hij zou door anderen worden tegengehouden... hij, een eenarmige man zonder speer en zonder hoop op redding van zijn zusje of van zichzelf.

Tranen prikten onder zijn oogleden. Hij probeerde ze weg te knipperen, maar ze hoopten zich op, stroomden over zijn oogranden en liepen in hete stroompjes over zijn wangen. Met de striemende hagelstenen in zijn gezicht leek het onmogelijk dat tranen op zijn huid konden branden, maar dat deden ze wel, als was het sap dat uit brandnetelbladeren was geperst. Met zijn vingertoppen wiste Gah-ti ze weg. Zijn schaamte, machteloosheid en innerlijke pijn waren heviger dan hij ooit gevoeld had. Hij bewoog zijn hand van zijn kaak naar het halssnoer van leeuwenklauwen en hoektanden dat Kosar-eh hem geschonken had na zijn ongeluk. Gah-ti kon zich nog steeds zijn vaders woorden herinneren: de geest van de leeuw die Gah-ti's arm heeft afgerukt, leeft in deze klauwen en tanden! Ik heb ze van de grote zwartmanige kat gesneden en ze geregen aan een koord van pees uit het leeuwenlijf. Mogen zij de geest van mijn zoon scherpen en versterken tijdens zijn genezing. De speer van Gah-ti heeft deze leeuw gedood. De zoon van Kosar-eh is dapper! 'Te dapper!' riep Gah-ti bij de herinnering aan zijn eenzame jachtexpeditie. Hij had de leeuw beslopen en zich alleen in diens grot gewaagd. Hij had zich willen bewijzen ten opzichte van Mah-ree, in de hoop dat ze hem als man zou kiezen in plaats van Cha-kwena. Ze was destijds nog niet officieel Vrouw van Sjamaan geweest. En hoewel Gah-ti jonger was en door velen als een jongen werd beschouwd, was hij er zo van overtuigd geweest dat zij hem, als hij de leeuw kon doden en haar zijn huid als geschenk zou aanbieden... Hij slikte de rest van de veronderstelling weg. Het oude verlangen deed nog altijd pijn. Gah-ti kon zich de tijd niet herinneren dat hij Mah-ree niet had liefgehad, en al evenmin de tijd dat Mah-ree Cha-kwena niet had liefgehad. Dit laatste obstakel had hem nooit onoverkomelijk geleken. Zelfs wanneer Mah-ree bij haar sjamaan was, leek Cha-kwena zijn gedachten bij andere zaken te hebben. En dus had Gah-ti in zijn verlangen om zijn liefde en vermetelheid te bewijzen alle waarschuwingen in de wind geslagen. Zonder te merken dat zijn vader achter hem aan kwam, had hij het spoor van de leeuw gevolgd tot diep in de duistere, doolhofachtige holten van een enorme grot. De leeuw, die voordeel trok uit Gah-ti's onervarenheid en uit zijn gebrek aan bedrevenheid, had zijn arm afgerukt en hem half gescalpeerd voor hij met zijn speer kon toestoten. Kosar-eh had dat voor hem gedaan. Zijn vader had het dier de doodsteek toegebracht met een van Gah-ti's speren. Maar toen had de leeuw zijn bloedige werk al gedaan. En nu was er geen man, vrouw of kind behalve Doh-teyah die Gah-ti's nabijheid kon verdragen zonder walging of medelijden voor hem te voelen.

Hij trok het halssnoer ruw over zijn hoofd. Hij voelde er veel voor het de nacht in te slingeren. Zijn leven leek zinloos. 'Shateh had gelijk. Ik had die dag beter kunnen sterven! Wat voor nut heeft een eenarmige man voor de stam?' Gah-ti werd overmand door zelfmedelijden. Het was een gevoel dat niet bij hem paste; hij werd er rusteloos van, slecht op zijn gemak. Op dat moment zag hij dat Kosar-eh nog steeds stilstond voor de hut waar Doh-teyah lag te slapen. 'Wat voor nut heeft een blind kind? Ze kan ook maar beter dood zijn. Ze...'

Abrupt hield Gah-ti op met zijn pogingen om goed te praten dat het kind zou worden gesmoord. Gloeiend van verontwaardiging deed hij het halssnoer weer om en schreeuwde: 'Breng mij haar die jullie Blinde Dochter noemen! Ik, Gah-ti, oudste zoon van Kosar-eh, zal haar meenemen uit dit dorp! Ik, Gah-ti, was niet bang om Leeuw te besluipen! Eenarm was niet bang om Beer naar zich toe te lokken, weg van Teikan, zodat die zijn speren kon werpen om de vrouwen en kinderen te redden. Ik, die door Shateh Niet Waardig Tot Spreken Onder Mannen word genoemd, spreek nu! Kosar-eh! Hoor je me, Kosar-eh? Ik, Gah-ti - die jou niet langer Vader noem - zal Doh-teyah meenemen uit dit dorp. Dit is geen geschikte plek voor mensen uit de Rode Wereld!'

Kosar-eh bleef staan waar hij stond, heel stil, met zijn rug naar Gah-ti. Toen bukte hij zich zonder zich om te keren en ging de hut binnen.

Met ingehouden adem wachtte Gah-ti. Hij kon het vuur horen knetteren, de wind zacht horen suizen en de wolven in de verte horen huilen. Toen kwamen er twee gedaanten uit de hut. Kosar-eh behoorde er niet toe. Ze waren gehuld in vachten, als wandelende tentjes die de hut van het opperhoofd naderden. Ta-maya rende naar hen toe. Er werd iets medegedeeld. Wat de woorden ook waren, Gah-ti was te ver weg om ze te verstaan. Maar meteen daarop kon hij Kosar-ehs vrouw horen jammeren. Gah-ti besefte dat zijn vader zijn woorden in de wind had geslagen. Een snik ontsnapte hem. Het tafereel brandde op zijn netvlies. Toen herinnerde hij zich, afgeleid door het gedurig gehuil van de wolven, dat zijn geliefde Mah-ree zich ergens buiten in de wind en de sneeuw bevond, alleen met Cha-kwena, terwijl de geesten van de doden met de wolven door de nacht ronddoolden. 'Waarom sta je naakt in de koude wind, Gah-ti, zoon van Kosar-eh?'

Opgeschrikt door de stem van Kahm-ree draaide Gah-ti zich om. De oude vrouw was tevoorschijn gekomen uit de hut van de sjamaan, die nu donker was. Haar gezicht lichtte echter op in het licht van de ronde stenen olielamp die ze in de kromming van haar arm wiegde. Gah-ti fronste. Deze keer nam hij geen notitie van de pijn die dat opleverde. Hij was te onaangenaam verrast door het uiterlijk van de vrouw. Haar gezicht met zijn diepe rimpels, blaasjes en ingevallen gelaatstrekken zag er niet mooi uit. Tot zijn verbazing droeg ze reiskleding. Met handschoenen en laarzen aan, en van hoofd tot halverwege haar kuiten gehuld in haar versleten eekhoornmantel met capuchon, liep ze half krom onder de last van verscheidene opgerolde vachten. In haar vrije arm had ze een zware leemkleurige mantel van langharige kamelenhuid. Over haar onderarm hingen verscheidene lichtere vachten en een paar mocassins, met de riempjes aan elkaar geknoopt.

'Hier,' bood ze aan, 'Cha-kwena en Mah-ree lieten deze warme kleding achter. Ik dacht dat de mocassins voor mij waren, maar ik besef nu dat ze voor jou bedoeld waren. Waarom sta je zo onnozel te kijken, Eenarm? Trek aan die spullen, voor de geesten van wind en sneeuw je noodlottig worden. Trek deze prima hoge winterlaarzen maar aan over je kampmocassins. Je kunt net zomin onbeschermd de nacht in gaan als het dorp binnenlopen om je spullen te verzamelen.'

Gah-ti was verbluft. Kahm-ree zag er voorspelbaar oud en lelijk uit in het schijnsel van de olielamp, maar ook onverwacht indrukwekkend en verstandig. Ongelovig bleef hij haar aanstaren. Zij keek terug, knipoogde en grinnikte. 'Als mannen in de wind naar elkaar staan te schreeuwen voor een hut waarin de oude Kahm-ree haar botten warmt, kunnen zelfs deze oude oren een belediging van een dreigement onderscheiden. Niet waardig, hè? Onvolwaardig, warhoofdig, hè? Hmm. Dat zullen we ze laten zien, Eenarm. We gaan achter Cha-kwena en Mah-ree aan, jij en ik. We zullen bij hen zijn als ze mijn Ban-ya vinden! Dan zal Shateh beseffen dat mijn...' 'Ban-ya is dood.'

'Nee, Ban-ya leeft. Mijn hart zou het weten als haar geest niet meer in deze wereld verkeerde. Cha-kwena en Mah-ree zijn weggegaan om haar te vinden. Ik heb gezien waar ze heen zijn gegaan. We gaan erachteraan. Waarom sta je naar me te staren, Leeuwenjager? Is Beerlokker bang om de nacht in te gaan, zoals Shateh bevolen heeft? Wees niet ongerust. Kahm-ree zal voor je zorgen. Deze vrouw is niet bang. In haar haast om te vluchten heeft Mah-ree vilmessen, priemen en vele dodelijke lemmeten achtergelaten. Die zullen ons beschermen tegen roofdieren. En het schijnsel van Mah-rees lamp zal onze gids zijn en de wolven weghouden... zolang er olie is.'