Het sneeuwde licht uit een dun, grauw wolkendek toen Warakan de oude man volgde naar een cirkel van korstig, kleurloos ijs onder een oude wortelstronk. Overal in het rond lagen hoge bevroren hopen jachtsneeuw. De man en de jongen, beiden op sneeuwlopers, beiden met hun speren in de aanslag, zakten op hun knieën. Met seintjes en gebaren vertelde Lahontay aan Warakan dat het kleurloze ijs het luchtgat van Beer markeerde. Terwijl hij dicht naar de grond boog, voelde Warakan zijn hart sneller kloppen. Hij hoorde een diep ademhalen onder de sneeuw. Een poosje daarna gaf de oude man hem het teken om op te staan en hem opnieuw doodstil te volgen.

Warakan gehoorzaamde zonder aarzelen en volgde de oude man over de sneeuw tot ze hoger op de helling waren, een eind van het hol af. Toen Lahontay zijn sneeuwlopers afdeed en zijn bepakking van zijn schouders wierp, deed Warakan hetzelfde, waarbij hij probeerde niet te beven van opluchting en vermoeidheid, ook al was hij licht in het hoofd en had hij buikpijn van de honger. Lahontay knikte goedkeurend toen hij de opvallende wilskracht van de jongen zag. 'Nu gaat het voor jou allemaal beginnen,' zei hij. Hij ging op zijn knieën zitten en sprak zachtjes verder terwijl hij zijn bepakking openmaakte. 'Na een lange periode van versterven onder koude, hongerige wintermanen, ligt Beer te wachten om weer uit de vruchtbare schoot van Moeder Beneden geboren te worden. In zijn half menselijke dromen kent Loopt als een Mens de geneeskrachtige geheimen van het groene gewas, de favoriete trekroutes van vogels en wild. Hij weet waar de zoete wortels en bessen van de nazomer groeien en in welke diepe rivieren en plassen de dikste vissen te vangen zijn. Al deze kennis zal Grote Poten delen met hem die straks met hem zal communiceren... of met haar en haar berenkinderen.'

Warakan fronste. Tot nu had hij niet aan zijn tegenstander gedacht als aan een vrouwelijk wezen met kinderen. Nu besefte hij echter dat hij evengoed een vrouwtjesbeer met jongen kon ontmoeten als een viriel, solitair mannetje, wiens aanblik Warakans eigen mannelijke verlangen naar macht zou weerspiegelen en zijn behoefte om onder de mannen van zijn geadopteerde stam als een krijger beschouwd te worden. 'Ik wil een mannelijk dier doden!' 'Versmaad niet wat je niet begrijpt, Warakan. Moeder Beer bezit

haar eigen mystieke kracht, een kracht die via haar melk in haar kinderen stroomt, waardoor zowel het mannetje als het vrouwtje van eenzelfde vlees en geest is. De vraag is niet of ze jou waardig is, maar of jij een waardige uitdager van haar magie zult zijn.' 'Ik zal die waardig zijn!'

'We zullen gauw genoeg weten of dat waar is. Maar genoeg gepraat. Er moet het een en ander gebeuren om jou voor te bereiden. Doe je kleren uit. Alles, ook je laarzen.'

Warakan merkte dat hij ineens een droge mond kreeg, maar hij vroeg niets, noch betwistte hij iets terwijl hij haastig zijn kleren en schoeisel uittrok. Poedelnaakt gehoorzaamde hij zonder naar het waarom te vragen toen de oude man hem beval zich van top tot teen met sneeuw in te wrijven. Dat deed hij tot zijn huid rood was en pijn deed en hij zich moest bedwingen om niet te rillen. Lahontay stond op en liep naar hem toe met een vilmes zo lang als een hand. Warakan verstijfde en rechtte defensief zijn rug. Toen zijn ogen die van Lahontay ontmoetten, besefte hij instinctief waar het stenen lemmet voor bedoeld was. Hij hield zijn adem in, knarsetandde en hield zijn hoofd uitdagend omhoog toen de oude man langzaam, doelbewust en weloverwogen zijn borst en bovenarmen openhaalde. Warm bloed vloeide, maar door de kou voelde hij niet veel pijn; zelfs als hij die wel gevoeld had, zou hij er niets van hebben laten blijken.

Lahontay knikte. Hij was onder de indruk. Van ergens uit de plooien van zijn mantel trok hij een dubbelzijdige stenen bijl met hardhouten steel van ongeveer vijf volwassen mannenvingers breed en ruim twaalf volwassen mannenvingers lang. 'Graaf,' beval hij. Terwijl de jongen de bijl aanpakte, wees de oude man naar de besneeuwde grond en begon met zijn voet de omtrek af te bakenen van de ruimte waarbinnen Warakan met het wapen aan het werk moest.

De jongen deed dit en was aanvankelijk blij met de inspanning; hij kreeg het er wat warmer van. Maar door zijn voorovergebogen houding verhevigde de pijn in de lange, diepe sneden op zijn borst en armen, en hij kon het niet helpen, maar hij werd misselijk toen hij de sneeuw onder zich rood van zijn bloed zag worden. 'Dieper,' drong Lahontay aan. Warakan groef verder.