8
De rouwperiode in Shatehs dorp liep ten einde. De geest van de onteerde Beer, tevreden met het offer van Ha-xa, had zich niet meer met het volk gevoed nadat zijn vlees via het vuur aan hem was teruggegeven.
De warme, zonovergoten dagen die op de storm volgden, en het feit dat de sjamaan van de Rode Wereld over de rand van de wereld was gedreven, overtuigden allen ervan dat grote witte winter zijn besluit om zich vroeg in deze dorre contreien te vestigen had herzien. Het was duidelijk dat hij was teruggekeerd naar het koude land van eeuwige winter, waar hij zijn stormkinderen gezelschap zou houden tot het tijd werd om nogmaals naar het land van het volk te reizen. Nu, op de ochtend van de vijfde dag na de komst van Beer, kwam Senohnim de hut van het bloed uit om zich te koesteren in de genezende stralen van de zon. Verscheidene vrouwen die de hut met haar deelden voor de duur van hun vloeiingen, kwamen achter haar aan. Senohnim bewoog zich bevallig en zelfbewust, ze had een frisse kleur en haar ogen stonden helder. Ze glimlachte toen anderen haar versterkend voedsel en drinken kwamen brengen en haar probeerden op te vrolijken.
Shateh keek op van zijn werk. Hij zat op zijn knieën voor zijn hut en was bezig op een stuk huid speerpunten te sorteren en eindjes pees en riem en andere benodigdheden voor de paardenjacht uit te kiezen. Hij sloeg zijn tweede vrouw afkeurend gade. De glimlachjes van Senohnim waren ongepast, vond hij, haar positie in aanmerking genomen. Dit was niet de eerste zoon die haar ontvallen was. Het andere mannelijke kind dat ze gebaard had, was zo miezerig geweest dat het kort na de geboorte gestorven was. Hij had gedacht dat Senohnim na het verlies van een tweede zoon wel buiten zichzelf van verdriet en schaamte zou zijn. Maar daar zat ze zowaar te glimlachen en te babbelen! Op hetzelfde moment ving ze zijn blik op. Snel keek ze een andere kant uit.
Shateh voelde bitterheid en verontwaardiging in zich opkomen. Se-nohnim zag er voor het nuttigen van het geneeskrachtige eten en drinken even gezond en sterk uit als erna. Hij betrapte zich erop dat hij zich afvroeg of ze eigenlijk wel ooit de dood nabij was geweest. Het kwam in hem op dat ze misschien een zwakke conditie had geveinsd om zijn sympathie te wekken... om te voorkomen dat hij woedend op haar werd omdat ze uit angst voor Beer zijn zoon uit haar schoot had geworpen voordat de zuigeling klaar was om geboren te worden. Als dat waar was en zij op de avond van het grote rouwvuur niet van zins was geweest voor Zielenzuiger te bezwijken, dan had Mah-ree niet naar het vuur hoeven worden geroepen. In dat geval zou Cha-kwena nu nog in het dorp zijn en de dappere Ha-xa zou nog altijd leven. Het opperhoofd voelde een golf van woede opkomen. Het was een verwarrende veronderstelling, een die hij niet kon bewijzen en waar hij daarom maar niet langer bij stilstond. Shateh zoog de ochtendlucht diep in om zijn zenuwen te kalmeren en zijn hoofd vrij te maken. Hij was blij dat hij af was van de sjamaan van de Rode Wereld met zijn nutteloze heilige steen en zijn wettenbrekende vrouw. Nu zij uit het dorp weg waren, had Shateh weer de leiding, was hij weer de man die hij vroeger was, de spil waar alles om draaide. De vooruitzichten waren nu duidelijk beter. Met zijn blik op Senohnim vroeg het opperhoofd zich niettemin af of hij ooit in staat zou zijn naar zijn tweede vrouw te kijken zonder verdriet om zijn jongste telg en die goede Ha-xa. Plotseling doodziek van het ingewikkelde, dubbelhartige gedoe tussen mensen raapte het opperhoofd zijn jachtuitrusting bijeen, verzamelde de mannen en jongens van zijn stam en ging hen voor op de paarden-jacht. Daarvan had hij tenminste verstand.
Het werd een goede jacht.
De ogen van de jonge Warakan schitterden van trots toen Shateh door allen als jachtleider en als sjamaan werd geprezen. 'Mijn vader heeft de magie van de Rode-Wereldman nooit nodig gehad!' verklaarde de jongen.
En Lahontay, die murw en getekend was door de rouw om zijn verloren zoon, stak desondanks fier zijn bloederige speer in de lucht en ontlokte de jagers een instemmend gejuich met een vurige verklaring: het was maar goed dat zij van Cha-kwena af waren. Zonder Totemdoder, Bedrieger en Vijand om de jachtgeesten met verraderlijke bedoelingen op te roepen, hadden ze onder leiding van Shateh zoveel vlees gevangen dat er zelfs sprake van was de vrouwen en kinderen naar de slachtplaats te halen en het dorp te verplaatsen! Maar de barre landen waren nog altijd de barre landen. Er was geen man of jongen die ernaar verlangde in een gebied te blijven waar de sjamaan van de Rode Wereld hen naartoe had geleid. Na een waar feestmaal van warm bloed en orgaanvlees gaf de verzamelde raad snel toe aan Shatehs besluit om de jachtbuit over het besneeuwde land naar het dorp te brengen. Daar konden hun hongerige vrouwen de huiden bewerken en het vlees prepareren voor de terugtocht naar het land van hun voorouders.
Het vlees, de huiden, hoeven en bruikbare paardenbotten werden op sleden geladen die door honden getrokken werden. Onderweg zongen de jagers. De traditionele liederen van het Land van gras waren luide, atonale lofzangen die dank brachten aan de krachten der schepping en aan de geesten van de gedode paarden. Ze memoreerden de dagen van hun grootvaders in dat verre land waar bizons en mammoets ooit even overvloedig waren als het gras. Het volk dat erop jaagde, was ooit even omvangrijk geweest als de sterrenkinderen van Maan: ontelbaar, uitgewaaierd over de grote noordelijke vlakten; één volk, nog niet door hongersnood tot strijdende partijen verbrokkeld en over de wereld verstrooid. Onder het lopen werd Shateh zich bewust van het koortsachtige, bijna wanhopige gezang van de jagers uit de Rode Wereld die Cha-kwena en Wettenbreekster niet de storm in gevolgd waren. Het opperhoofd bekeek hen met een zijdelingse blik, net als zijn medejagers. Wanneer ze de woorden niet kenden, bleven ze het ritme aanhouden en ondersteunden het gezang door kreten en uitroepen. Ze deden erg hun best erbij te horen. Ze hadden vandaag goed gejaagd. Shateh moest toegeven dat ze ondanks hun kleine, gedrongen gestalten sterk en gespierd waren. Op de jonge man Hah-ri na, die steeds een stap of een gedachte achterliep, leerden ze snel. En ze waren zeer dapper. Hij besefte dat er veel moed voor nodig was geweest om in het dorp te blijven nadat Kosar-ehs familie en de anderen gevlucht waren.
Toch wist het opperhoofd terwijl hij hen bekeek, niet zeker of hij hen nog lang bij zijn volk zou gedogen. Ja, ze hadden hun trouw aan hem bewezen, en de afgelopen manen hadden twee van hen een vrouw van het Land van gras genomen; beiden hadden kleintjes die het bloed van Shatehs stam in zich droegen. Maar wat was het voor een soort mensen dat hun eigen sjamaan en hun eigen stam ontrouw was?
Gegeven de omstandigheden, verstandige mensen! dacht het opperhoofd, zijn bedenkingen weerleggend. Bedachtzaam knikkend herinnerde hij zich Ysuna en het volk van de wakende ster; in het belang van zijn stam had Shateh het al eens tegen een machtiger sjamaan en een machtiger stam dan Cha-kwena en zijn kleine groep opgenomen. Hij nam een besluit: het geluk van zijn stam in de komende dagen zou bepalen of hij het Rode-Wereldvolk al dan niet een plaats in zijn stam zou gunnen. Ondanks het feit dat zijn eigen stam kon bogen op zulke uitstekende jagers als Teikan, Ynau en Ra-namal, speet het Shateh intussen dat Kosar-eh een eenarmige man en een blind kind boven zijn eigen belang en dat van zijn vrouwen en zonen had gesteld. De forse man uit de Rode Wereld had steeds een uiterst scherpzinnige indruk op hem gemaakt. Door Cha-kwena in de storm achterna te gaan had hij anders bewezen. Shateh was ervan overtuigd dat Kosar-eh en zijn familie voorbij de rand van de wereld door Zielenzuiger werden opgewacht. Bij die gedachte voelde Shateh ineens weer de pijnlijke leegte in zijn hart die Ta-maya daar had achtergelaten.
'Kijk, Shateh! De vrouwen komen ons begroeten!' verklaarde Teikan.
Shateh knikte, maar terwijl hij Wehakna en Cheelapat aan het hoofd van de andere vrouwen en meisjes opgewonden zijn kant op zag komen, zag hij in allen slechts Ta-maya, die kleine, tengere, onvergelijkelijke schoonheid met haar tedere oogopslag. Hij schudde zijn hoofd. Het was maar goed dat Kosar-eh weg was en zijn vrouw met zich mee had genomen. Ta-maya had alle mannen die haar begeerd hadden ongeluk gebracht. Toch wist Shateh dat hij haar vroeg of laat van Kosar-eh zou hebben afgepakt, ook al had hij de man ervoor moeten doden. Was het niet zijn recht en privilege als opperhoofd om het beste van het beste te bezitten?
Die avond bevestigde het volk van Shateh dat dit beslist zo was. Uit elke hut werden hem geschenken gebracht, want allen hadden gezien hoe de paarden die voor Totemdoder waren gevlucht, teruggekeerd waren om vlees voor het volk te vormen zodra Shateh zijn vroegere gezag als opperhoofd en sjamaan had opgeëist. Zelfs Ranamal, die goede man die door U-wa was verlaten om haar zoon te volgen, deed geestdriftig met de rituelen mee. Die avond dankten zij de geesten van de paarden die voor Totemdoder gevlucht waren, maar die zo eenvoudig onder de speren van Shateh en zijn jagers waren gestorven. Uit elke hut werden geschenken gebracht toen hij het volk naar het feestmaal leidde. De volgende dag zouden ze huiden bewerken, vet snijden, hoeven uitkoken, pezen trekken en het vlees voor de terugreis naar hun voorouderlijk gebied prepareren. Maar nu was het tijd om zich te verheugen over de verbanning van de ongelukbrengende sjamaan en zich eindelijk te goed te doen aan waardig vlees. Ze gaven zich over aan een zwelgpartij die de droefheid over de grote beer die Cha-kwena naar hun dorp had geroepen verdreef. De huid van de gedode beer was nog altijd aan staken boven het vuur gebonden. Shateh leidde de ceremonie toen de beste stukken paardenvlees aan de geest van Loopt als een Mens werden geofferd, voor het geval dat Grote Poten toch nog in de wereld van de levenden rondhing. De brandstapel was grotendeels verdwenen onder de sneeuw, maar met schoppen van de schouderbladen en bekkenbeenderen van de paarden ruimden ze die weg van het feestterrein. Het vuur werd gevoed met vet en hun laatste voorraden kostbare, gedroogde beenderen en mest. Op de vochtige grond werden huiden uitgespreid. Het volk verzamelde zich om de geesten offerandes aan te bieden. Kleine, veelzeggende delen van elk van de gedode paarden werden aan het vuur prijsgegeven: een stuk hoef, een bot-schilfer, een reep huid, spier- of orgaanvlees, een haar uit de manen en de staart. Op deze manier zouden de dieren die hun leven voor het volk hadden opgegeven, in staat zijn hun vroegere vlees te herkennen om herboren te worden en opnieuw in de grote, nimmer eindigende cirkelgang van leven en dood voor de speren van dankbare jagers uit te rennen.
Ze staken de lappen vlees aan spiesen, schroeiden ze dicht en aten ze terwijl het bloed er warm uit liep, net als toen het dier werd gedood. Botten werden met hamerstenen bewerkt en gekraakt. Speciaal gesneden lepels zochten diep naar boterachtig, ijzerrijk merg. Oog na oog werd doorstoken en in de kring doorgegeven, zodat iedereen zijn deel van het rijke, donkere vocht kon opslurpen. Grote slierten darmen werden afgewikkeld, in hanteerbare porties verdeeld en vervolgens in de lengte doorgesneden, waarna de scherpe groene inhoud er met de vingers uit werd geschept. Ten slotte kon niemand meer een hap naar binnen krijgen. Tegen hun ruggensteunen geleund likten de mannen zuchtend van voldaanheid hun vingers af en knaagden op stukjes bot, terwijl de vrouwen zongen en zich gereedmaakten om voor hen te dansen. Intussen verzamelden de kinderen en de jongelui zich in kleine groepjes om toe te kijken. Maan verrees in volle glorie boven de aarde. Een zachte westenwind roerde zich boven de dorre vlakte. Ze konden de sneeuw op het land horen smelten en weglopen. Shateh hoorde noch de wind, noch het smelten van de sneeuw toen de vrouwen hun traditionele dansen van het Land van gras opvoerden om de jagers en hun opperhoofd-sjamaan te bedanken. Ze hadden vele, lange manen niet gedanst. Het was hun tegenprestatie, hun geschenk, zo besefte hij, - een gebaar dat de juistheid van zijn plaats als leider van mensen en middelaar tussen deze wereld en de volgende bevestigde. De Rode-Wereldvrouwen die mannen van het Land van gras hadden genomen, probeerden mee te doen, maar hun manier van dansen was traag, regelmatig, met vaste patronen, saai in zijn ogen: een weerspiegeling van hun bezadigde, passieve leefwijze, een van aanpassing aan wat de krachten der schepping maar naar hen toe stuurden. De vrouwen van zijn stam daarentegen dansten de feestelijke dans van rondtrekkende grootwildjagers die zich altijd aan de afgrond van het leven ophielden, balancerend tussen feestmaal en honger. Hun snelle draaien, sprongen en kronkelbewegingen waren even primair en instinctief als het ritme van het bloed dat warm en snel in de aderen zowel van jager als van prooi klopt wanneer het dier voor zijn leven rent. Ze weerspiegelden de bereidheid - nee, de wens - om risico's te nemen. De vrouwen van de Rode Wereld kenden dat soort dansen niet. Al spoedig weken ze overweldigd en geïntimideerd achteruit.
De vrouwen van de vlakten imiteerden de paarden waarvan het vlees en het bloed hun nieuwe kracht hadden gegeven. Met loshangend haar en hun gezichten ingesmeerd met het vet van de prooi, hinnikten zij zachtjes, ontblootten hun borsten en werkten met hun heupen terwijl Shateh en alle andere mannen gebiologeerd toekeken, klapten en een steeds sneller ritme stampten. De vrouwen dansten, jong en oud. Mooi of lelijk, ze dansten. Allemaal, behalve de maagden en zij die nieuw leven droegen of menstrueerden en met Senohnim in de hut van het bloed verbleven.
In Shatehs ogen waren ze allemaal mooi. Hij voelde dat zijn lid stijf werd, heet en gretig, zo groot als die van een bronstige hengst. Het water liep het opperhoofd in de mond bij het zien van de vrouwen, en van zijn eigen Wehakna, die niet meer jong was, maar de anderen uitdagend voorging. Zeker van haar vrouwelijke kracht, lachend en vol zelfvertrouwen, danste ze dicht naar hem toe, beet in zijn schouder en draaide zich toen als een bronstige merrie om, bukte voorover en schudde haar grote blote billen, waarbij ze haar lange haren ervan wegsloeg alsof ze uitnodigend haar staart ophief om besprongen te worden. Shateh schoot luidkeels in de lach om haar capriolen. De laatste keer dat hij Wehakna zo had zien dansen was lang geleden, in de beste dagen van de bizonjacht, toen de vele stammen van het Land van gras als één krioelend, reusachtig volk bijeen waren gekomen.
Shatehs bloed ging sneller stromen bij de herinnering en bij de aanblik van zijn vrouw, want hij zag haar nu zoals ze de eerste keer was geweest: een jonge vrouw, een van de drie die met goedvinden van hun vaders gedanst en hun benen gespreid hadden voor hem, leider aller leiders, die hem uitgenodigd hadden hun eerste te zijn, zoals de traditie der voorouders toestond.
Shateh had niet geweigerd. Voor het oog van de stam had hij Wehakna genomen, en daarna de anderen. De stam had hem toegejuicht, omdat ze met hun eigen ogen zagen dat hij net een grote bizonstier bij zijn kudde was, het meest bekwaam om zijn mensen aan te voeren en de eerste om de vrouwen van zijn keuze zwanger te maken.
Later had hij Wehakna, die hem goed was bevallen, naar zijn hut gedragen en haar opgenomen in de kring van zijn vrouwen-voor-al-tijd. Hij had zonen in haar gestopt, maar die waren dood. Het opperhoofd voelde weer de bitterheid van het verlies, maar slechts korte tijd. Het oude vuur was terug in Wehakna's ogen. Ze was helemaal klaar en begerig om te paren. Net als hij. 'Shateh is een groot leider! Kijk eens hoe de vrouwen voor je dansen!'
Tot zijn verrassing hoorde Shateh de stem van Warakan. Hij trok een wenkbrauw op bij het onverwachte compliment. Zich omdraaiend zag hij dat zijn aangenomen zoon door de kring van zittende mannen heen was gedrongen. Het brede gezicht van de jongen glom van het feestelijk vet. Zijn grote, donkere ogen stonden vol van vuur en trots op zijn vader... en vol angst. 'Waarom tril je zo, Warakan? Het is maar een dans! Het zijn maar vrouwen! Als je ouder bent, zullen ze ook voor jou dansen. Geloof me, dan zullen je ogen niet bang staan!' 'Je eet ze toch niet op?'
De vraag zou iedere andere man verbaasd en geamuseerd hebben, maar Shateh begreep wat de jongen bedoelde. 'Je bent geen zoon meer van het volk van de wakende ster, Warakan. Je moet hun tradities vergeten.'
Warakan glimlachte flauwtjes en nam zo goed en zo kwaad als het ging een stoere houding aan om de vrouwen in het schijnsel van het vuur te bekijken. Ze draaiden nu rond in een kring. Wehakna, die nog steeds de dans leidde, bevond zich niet meer voor Shateh. Ze keek om naar haar man en boos naar de jongen. 'De eerste vrouw van Shateh heeft een hekel aan me,' zei Warakan. Shateh lachte. 'Nu wel, ja! Omdat je haar man afleidt op een moment dat zij iets bijzonders met hem voorheeft. Ga terug naar de andere jongens. Dit is je plek niet.' Warakan gehoorzaamde met tegenzin.
Shateh draaide zich terug naar de dansers. Tot zijn verbazing was Lahontay voor hem komen staan. De man zag er afgetobd uit. Hij hield zijn dochter Eira aan de hand. Het meisje was naakt op een bleek gewaad van bizonkalfshuid na, dat luchtig om haar schouders hing. Ze hield haar hoofd gebogen en beefde. 'Bij de laatste maan werd dit meisje een vrouw,' zei de oude jager. 'Ze zou in de lente voor Teikan zijn, maar nu heb ik haar het ge-waad-van-eerste-paring omgehangen. Ik breng haar naar Shateh... als geschenk van Lahontay aan mijn leider, sjamaan en Man die Vele Paarden Brengt. Wellicht zal ze een maakster van zonen blijken.
Geen man heeft nog tussen haar dijen gelegen. Laat Shateh de eerste zijn. Laat het op de oude manier gebeuren, zodat allen getuige kunnen zijn van het vloeien van haar eerste bloed en de waardigheid van het geschenk! Laten allen de macht van Shateh zien en kennen, nu deze stam zich voorbereidt om naar het land van onze voorouders terug te keren!'
Teikan, die iets verderop in de mannenkring zat, sprong overeind. 'Ik heb die nieuwe vrouw geschenken gebracht!' 'Ik zal ze teruggeven!' snauwde Lahontay. 'Mijn zoon is dood omdat jij niet mans genoeg was om te voorkomen dat de vervloeking van een sjamaan hem de dood in joeg! Je krijgt mijn dochter niet. Ze is alles wat ik overheb om mijn opperhoofd te schenken voor alles wat hij vandaag gedaan heeft. Ik geef haar niet aan jou.' Gereserveerd hief Shateh zijn hoofd. Het kwam bij hem op dat La-hontays woorden eerder uit vermoeidheid en droefheid dan uit edelmoedigheid en trouw voortkwamen. Gezien de vijandigheid die nog maar kort geleden tussen hem en Teikan was geëindigd, dacht hij dat het misschien het beste was dit geschenk te weigeren. Maar Shateh kon zich niet herinneren dat hij Eira eerder naakt had gezien. In elk geval had hij haar nog nooit zo van nabij gezien. In de gloed van het feestvuur zag hij dat ze zo jong was als Wehakna was geweest in die lang vervlogen dagen dat hij drie vrouwen op de grond kon leggen, het levensvuur in hen kon steken en dan nog altijd genoeg energie overhad om er eentje voor verder genot naar zijn hut te dragen. Eira was even klein en tenger als Ta-maya, maar haar borsten waren verbazingwekkend vol voor zo'n jong iemand, zo rijp en zwaar als die van Ban-ya waren geweest, met grote donkere tepels die in de kou overeind gingen staan. Zoals hij wist dat ze overeind zouden komen onder de aanraking van zijn hand, tong of... Shateh voelde hoe zijn hart zich sloot terwijl hij aan die gehate Ban-ya dacht. Intussen bleef zijn brandende blik op de naakte borsten van Eira gericht. Bij de herinnering aan die vrouw uit de Rode Wereld werd zijn mannenbeen stijver en warmer, want in al zijn levensjaren had hij nooit een partner gekend die meer manieren kende om een man genot te schenken. Het zou beslist een genot zijn om een jong meisje deze manieren te leren, dacht hij, hunkerend van nieuw verlangen. Hij keek naar Lahontays offerande en besefte dat het vele, lange manen geleden was dat hij zo'n jonge maagd als Eira genomen had. En nog langer zelfs sinds dat op de traditionele manier gebeurd was: met een stam die toekeek.
Nadenkend trok hij één wenkbrauw op. Shateh had het oude gebruik dat de ontmaagding van iedere begeerlijke vrouw aan het opperhoofd voorbehield aan de kant gezet. Ten eerste, omdat het jaloezie en conflicten met de andere mannen aanwakkerde. Ten tweede, omdat het niet zonder risico's was. Het rituele vertoon van macht was indrukwekkend, maar hij was niet jong meer en niet langer in het bezit van een schier eindeloze potentie. Nu echter, met een succesvolle jacht achter zich en de kracht van paardenvlees in zijn bloed en kloppend in zijn onderbuik, keek Shateh naar het naakte meisje voor zich en besefte dat zijn volk zich zou verbazen over wat hij hun nu zou tonen.
'Kom,' zei het opperhoofd tegen het meisje en strekte beide handen naar Eira uit. Het hoorbare, teleurgestelde gesis tussen Teikans opeengeklemde tanden negeerde hij.
Het meisje ademde met een schokje in — van verwachting of van vrees, hij kon het niet zeggen -, liep, nog steeds met neergeslagen blik, op hem toe en legde haar vingers luchtig, aarzelend op zijn open handpalmen. Toen hief ze haar blik op naar de zijne, kromde onverwacht de middelvinger van elke hand omlaag en krabbelde over zijn handpalmen.
Zijn reactie op haar aanraking was prompt. Zijn adem stokte terwijl zijn onderbuik vlam vatte. Shateh voelde zich weer een jongen, roekeloos en trots op zijn erectie. Hij betwijfelde of hij ooit zo klaar was geweest als nu om een vrouw te nemen. Hij voelde zich jong, machtig, en helemaal man.
Het opperhoofd glimlachte. Hij kwam overeind en liet zijn blik over de ademloze drom toekijkers gaan. Hij besefte dat zij evenzeer uitzagen naar het oude gebruik als hij. Op hun gezichten stonden een huiverende, dierlijke verwachting en een openlijke verering die hij al te lang niet gezien had.
Hij knikte. Warakan had het bij het rechte eind gehad toen hij verklaarde dat Shateh nooit de macht van de sjamaan van de Rode Wereld nodig had gehad! Cha-kwena was weg. De totem was dood. De heilige steen was ver weg. Terwijl zijn stam zich voorbereidde op de terugtocht naar het Land van gras, zou hij morgen allen die het bloed van Cha-kwena's stam bezaten terugsturen naar de Rode Wereld, want hij was er nu van overtuigd dat hun aanwezigheid hem zo zwak had gemaakt dat hij zich liet verleiden door zogenaamde machten buiten hemzelf. Maar op dit ogenblik, met Lahontays geschenk naakt voor hem, willig om genomen te worden, besefte Shateh dat hij nog altijd de man was die hij steeds geweest was: leider aller leiders, sjamaan aller sjamanen.
'Ik zal deze vrouw nemen,' verklaarde hij. 'En laat het deze ene nacht op de aloude manier gebeuren, nu we de krachten der schepping loven voor het geschenk van vele paarden en uitzien naar onze terugkeer naar het land van onze voorvaderen!' Hij maakte zijn lendendoek los en toonde allen dat hij nu allerminst slap was - en evenmin ongevoelig voor het feit dat hij op het punt stond Teikan te beroven van een genot dat de man was toegezegd. 'In de lente mag Teikan een nieuwe vrouw uitkiezen. Vannacht mag hij bij iedere vrouw gaan liggen die hem aanstaat. Maar nu is het tijd voor de aloude ceremonie van de leiders van het Land van gras, waar Lahontay om gevraagd heeft. Laten allen zien en weten dat het geschenk van Oudste Jager een waardig geschenk is en dat de macht van Shateh de macht is van iemand die leider en sjamaan is!'
De beslissing was genomen. Shateh was te zeer geconcentreerd op de komende uitvoering ervan om te merken dat Teikan zich omdraaide en wegliep, met Cheelapat achter zich aan. Ranamal, Ynau en Xohkantakeh hadden handtrommels gepakt en sloegen een traag, gelijkmatig ritme. De vrouwen en kinderen stroomden toe om niets te missen. Lahontay verwijderde het bleke gewaad-van-eerste-paring van de schouders van zijn dochter, spreidde het uit op de grond en trad terug.
Oudste Jager verbeet zich inwendig. Hij had de laatste van zijn vrouwen overleefd en al zijn andere dochters waren vele, lange zomers eerder bij andere stammen ingetrouwd. Zodoende had hij Ei-ra weinig vrouwenwijsheid te bieden gehad. Hij had haar laten zien hoe ze moest staan als ze aan het opperhoofd aangeboden werd: het hoofd omlaag, volgzaam. Hij had haar geleerd dat ze haar handen op die van Shateh moest leggen als ze hem tegemoettrad, en dat ze hem met haar vingertoppen moest prikkelen en uitnodigen. Hij had haar de geluidjes en bewegingen voorgedaan die ze na de eerste penetratie moest maken. Hij had haar verwarmd paardenvet gebracht en haar bevolen dat tussen haar dijen en diep in haar schaamdelen te smeren, zodat de penetratie minder pijnlijk zou zijn en ze gemakkelijker zwijgend - en naar alle schijn hopelijk ook genietend - een gebeuren zou ondergaan dat op den duur vanzelf prettig voor haar zou worden.
Terwijl Lahontay met dichtgesnoerde keel toekeek, knielde Eira op het gewaad, met haar rug naar het opperhoofd, haar handen plat op de grond. Gehoorzaam spreidde ze haar benen zoals haar vader haar geleerd had: voeten goed uit elkaar, dijen wijdopen en haar schaamdelen open en bloot voor hetgeen wel alle vrouwen ooit in hun leven te wachten stond.
Hoog op Lahontays gespannen kaak klopte een spier. Eira vond het moeilijk om haar rug omhoog te houden. Ze beefde zo hevig dat hij vreesde dat haar handen haar gewicht niet konden dragen. Als ze naar voren viel voordat het opperhoofd zijn penetratie voltooid had, of als ze het uitschreeuwde van pijn tijdens de paring, zou dat als een ongunstig voorteken worden uitgelegd. En de stam had genoeg van ongunstige voortekens.
De oude jager beet bezorgd op zijn onderlip. Hij had Eira hiervoor gewaarschuwd. Hij had haar uitgelegd dat hij de laatste dagen vele malen bezwaren had geuit jegens de sjamaan uit de Rode Wereld. Weliswaar had hij gelijk gekregen in alles wat hij op Cha-kwena aan te merken had gehad, maar dat nam niet weg dat hij zijn vrijpostigheid bij Shateh moest matigen. Een man van zijn leeftijd kon het zich niet veroorloven uit de gunst te raken bij zijn opperhoofd, wilde hij niet op een dag Nutteloos worden genoemd en uit de stam verstoten worden.
Hij had Eira uitgelegd dat ze daarom niet zomaar als geschenk aan Shateh moest worden aangeboden, maar op de traditionele manier. Een naakt jong meisje dat gewillig klaarstond in het schijnsel van het vuur zou door geen enkele man afgeslagen worden, en zeker niet door Shateh, die bekend was met het genot van een eerste paring waarbij anderen getuige waren. Aangezien Shateh zonder zonen zat in een land waar ze het lang zonder waardig vlees hadden moeten stellen, hoopte 'Lahontay dat het opperhoofd hem dankbaar zou zijn dat hij zijn dochter beschikbaar stelde voor zo'n openbaar vertoon van mannelijke kracht. Als het meisje als gevolg van de paring een zoon zou baren, zou ze zeker een ereplaats in Shatehs hut verwerven. Lahontay was ervan overtuigd dat zijn eigen positie dan verzekerd zou zijn.
Nu zag Lahontay echter dat zijn dochter haar billen en benen als een bange hond bij elkaar hield. De vrouwen dreven de spot met haar kennelijke schroom en raadden haar aan zich voor te bereiden op de naderende 'speer' van het opperhoofd. Net als de menigte, die zuchtte van bewondering, vroeg Lahontay zich af of hij ooit een zo groot mannelijk wapen als dat van Shateh had gezien. Lahontay stond in volle lengte, vastberaden en uitdrukkingsloos toen het opperhoofd zich op zijn knieën liet zakken. Shateh bracht zich achter het meisje in positie en gunde zich een moment om haar borsten te betasten voor hij zijn handen omlaag liet glijden. Kennelijk vatte hij het glibberige vet op haar onderlijf als opwinding op, want zonder verdere omhaal richtte hij zijn lid, pakte haar dijen, trok haar naar zich toe en stootte diep naar binnen. De trommels roffelden. Het publiek van vrouwen en mannen moedigde hun opperhoofd aan. De kinderen stonden met open monden te kijken. De oudere jongens drongen naar voren. Lahontay trok een pijnlijk gezicht, omdat hij verwachtte dat Eira zou gillen. Hij zuchtte van opluchting toen ze dat niet deed. De vrouwen zuchtten en knikten goedkeurend om haar dapperheid, terwijl Shateh als een bezetene klaarkwam en het hete levensvocht diep in de nieuwe vrouw pompte. Vervolgens trok hij zich uit haar terug in een vertoon van zelfbeheersing dat iedereen ontzag inboezemde - Eira op de grond achterlatend, opgerold als een weekdiertje dat veiligheid zoekt in een niet-bestaande schelp - en kwam overeind. Ook nu toonde hij zich aan iedereen, bebloed en wel. Verbazend genoeg werd zijn mannenbeen opnieuw stijf, en hij vroeg of er nog meer nieuwe vrouwen waren die vanavond op de aloude manier geëerd wilden worden.
Door de lange, hongerige dagen in de barre landen waren er niet veel nieuwe vrouwen tot bloei gekomen. Allereerst werd de dochter van Xohkantakeh door haar moeder zacht naar voren geduwd, toen de dochter van Zakeh en vervolgens twee meisjes die dochters waren van de Rode-Wereldmannen K-wok en Tleea-neh. De laatste twee wees Shateh bars af als ongeschikt voor zijn nakomelingschap. En toen het Rode-Wereldvolk gebelgd mompelde, zei het opperhoofd dat het hun vrijstond hun hutten af te breken en naar het land van hun voorouders terug te keren, want hij zou hen na vanavond beslist niet meer onder zijn volk gedogen. Zonder verdere omhaal nam hij toen de beide dochters van zijn krijgers, en Lahontay was niet de enige man op wie het opperhoofd diepe indruk maakte.
'Aanschouw de macht van Shateh nu de sjamaan van de Rode Wereld weg is!' riep Ynau.
'De macht heeft Shateh altijd toebehoord!' verklaarde Lahontay. 'Nu we de sjamaan van de Rode Wereld over de rand van de wereld hebben gedreven, zien we de waarheid! We hebben geen andere man nodig om ons aan te voeren of om namens ons tot de geesten van de voorouders of de krachten der schepping te spreken! Shateh is leider en sjamaan!'
In de duisternis van Teikans hut lag Cheelapat bezweet en bevredigd onder de man die haar man niet was. Ze reageerde honend op Lahontays luide verklaring: 'Hoor hem! Die ouwe is zo slim als een rat. Hij likt zich in bij Shateh en prijst hem tegenover ons volk, want hij is bang dat jij leider zult worden en hem uit de stam zult zetten als het volk het vertrouwen in Shateh verliest.' 'Waarom schenkt hij het meisje dan niet meteen aan mij?' vroeg Teikan, terwijl hij nog steeds op de vrouw van het opperhoofd heen en weer bewoog.
'Omdat zoals het nu is, Shateh weer de leider is die hij altijd was, en omdat jij de afgelopen dagen Man die er niet in Slaagt Beer te Doden bent geworden, en Man die een Speer naar Wettenbreekster Werpt, en Man die het Verkeerde Spoor Volgt en Vijanden Laat Ontsnappen!'
Teikan was verbaasd door zijn reactie op haar prikkelende woorden. Hij werd er niet kwaad om. Ontnuchterd door de waarheid trok hij zich uit haar terug. Hij had genoeg van haar al te snel verzadigde lichaam en haar giftige karakter. 'Shateh was al leider toen mijn vader nog leefde. En sinds zijn dood is Shateh als een vader voor mij geweest. Vele jaren heb ik de eer gehad aan zijn zijde te jagen en ben ik trots geweest dat hij mij in tijden van vrede en oorlog als een man behandelde. Het is goed te weten dat hij opnieuw heeft ontdekt wat het betekent leider te zijn en dat hij de invloed van geringere mannen naast zich neer heeft gelegd.'
Teikan stond op en ging bij de ingang van zijn hut staan. Hij sloeg de deurhuid opzij en keek naar buiten. 'Het is lang geleden dat ik een dorp van ons volk in zo'n vreugdevolle stemming heb gezien! Het opperhoofd heeft zijn volgelingen opnieuw van leven en kracht vervuld. Dat is een goede zaak! Mijn hart jubelt als ik ernaar kijk.' Cheelapat ging rechtop zitten. Het schijnsel van het vuur wierp grillige schaduwen op haar gefronste voorhoofd. 'Shateh was niet mans genoeg om me op te merken toen ik voor hem danste. Hij keek naar Wehakna. Heb je dat niet gemerkt? Alleen een oude man vat vlam voor een dansende vrouw die ouder en uitgedroogder is dan de dode totem! En wat mankeer jij ineens, Teikan? Wil je geen leider meer worden?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik ben een man van de stam, Cheelapat. Ik ben in de eerste plaats loyaal aan mijn volk en in de tweede plaats aan mijn leider. Het enige wat ik wilde, was dat Shateh weer de leider werd die hij ooit was. Niet meer en niet minder. In de lente zal ik hem mijn trouw tonen door weer een nieuwe vrouw te nemen. Jheena, denk ik, als die dan haar tijd van het bloed heeft: bereikt. Of Vahno. Of een van Ranamals dochters. Ik heb me niet vastgepind op Eira. En evenmin op jou. Kom van mijn slaapvachten, Cheelapat. Ik zou niet willen dat Shateh wist dat ik zo dom ben geweest hem te schande te maken door vannacht tussen jouw dijen te kruipen.'
Ze was verontwaardigd. 'Ben jij bang voor hem, terwijl alleen de oude Lahontay meer winters dan hij heeft gezien? Hij heeft zelf gezegd dat je iedere vrouw kon nemen die je aanstond!' 'Je staat me niet aan. Ik nam je alleen omdat je van hem bent. Nu die bedrieger uit de Rode Wereld is verdreven en Shateh weer leider en sjamaan is, zal deze man hem niet weer uitdagen.'