U-wa knikte glimlachend bij Mah-rees woorden. 'Dat is waar! Nog voor Hoyeh-tay, de vader van mijn man, deze wereld verliet om in de geestenwereld te wandelen, had hij de geest van de sjamaan al in onze zoon gewekt.'
Cha-kwena was niet getroost door zijn moeders woorden. Hij had zo gehoopt dat Hoyeh-tay en Uil zijn volk zouden opwachten in het nieuwe dal waar de mammoets graasden. Maar sinds hij zijn stam naar de andere kant van de bergengte had gebracht, had hij geen spoor van zijn grootvaders geest gezien en zelfs geen glimp van de ruiende spookuil met zijn goudkleurige ogen tussen de bomen opgevangen. Niettemin moest Cha-kwena toegeven dat nu ze het gebied van zijn vijanden ver achter zich hadden gelaten en er geen spoor te bekennen was van de jonge beer die Mah-ree had gezien, hij voor het eerst in lange, lange tijd gezond en droomloos sliep. Hoewel hij blij was dat hij van zijn verwarrende dromen was verlost, was het hem een raadsel waarom dat zo was... tenzij het wegblijven van visioenen een voorteken op zich was. Bij die gedachte herademde hij... misschien dat alles uiteindelijk toch goed zou gaan met zijn volk.