36 Het Woord
'Ik zoek naarstig naar iets.
Mijn tijdgenoten vermoeden dat ik een manier zoek om guld te maken, zoals alchemisten en zelfverklaarde tovenaars en mystici doen. Ze hebben het mis. Ik zoek een woord.'
Uit: Hoe meer ik schrijf, hoe minder ik zeg een opstel van Quenten Tatsins - 0396
'Wdenes stelt een vraag:
"Meester, bestaat er een woord dat alles omvat?"
"Als dat zo was, dan had je deze vraag met één woord kunnen stellen."
"Dus er bestaat geen woord dat alles omvat, meester?"
"Als dát zo was, dan zou je deze vraag niet hebben gesteld."
Wdenes zwijgt.'
Eccué van Sac'harled, Eerste Mon van de Zuil, onderwijst zijn leerling Wdenes.
Hij zweefde tussen structuren die hij herkende als bouwstenen van gedachten. Hij zag elementen van de kleine schreeuw en ook patronen van spreuken en bezweringen. Op de achtergrond zweefden vormen die tot taal konden stollen, als hij dat wenste. Al deze bouwstenen van woorden en gedachten bevonden zich in een ruimte waarvan hij de muren niet zag. Als ze er al zijn, dacht hij. Misschien is dit wel de oneindige ruimte waar Bougiac het vroeger wel eens over had. Nog altijd kon hij zich niets voorstellen bij dat begrip oneindig. De wereld, het leven, ze waren doortrokken van eindigheid.
Een stem fluisterde iets: 'En eindigheid dan? Kun je je dat wel voorstellen?'
Ergens ver van hem vandaan haperde zijn hart.
'Moeder?'
Stilte. Leegte. Als het Ilyce was, dan was ze nu weer uit zijn diepste gedachtengoed verdwenen.
Hij concentreerde zich op wat ze had gezegd. Kon hij zich eindigheid voorstellen? Hij probeerde het. Eindigheid betekende dat er iets ophield te bestaan. En daarna? Wat gebeurde er daarna. Hij had even het gevoel dat hij zijn gedachten niet meer onder controle had. Hij kon zich oneindigheid niet voorstellen, maar ook eindigheid onttrok zich aan zijn menselijke waarneming. Zijn voorstellingsvermogen was dus beperkt.
Wat had hij eraan?
Had het Boek van Kennis hem hiertoe aangezet?
Hij erkende zijn beperkingen. Hij kende zijn vermogen, dat gegroeid was terwijl hij het Boek van Kennis had gelezen. Hij kende zijn grenzen. Hij wist beter dan de meeste wezens wie hij was.
'Daar hoort een woord bij,' fluisterde de stem van zijn moeder. 'Een woord dat altijd hetzelfde is, maar dat verandert als jij verandert. '
En weer was ze verdwenen.
Hij besloot het denkproces stop te zetten en tot handelen over te gaan. Hij haalde de drie kernwoorden op en vormde ze tot één woord, waarin zijn hele wezen zich kon vinden. Hij borg het op achter zijn stembanden en begon aan de terugtocht naar zijn bewustzijn.
Toen hij weer tot leven kwam, in de grot van de wachter der wachters, proefde hij het woord even.
'K'CHAYUORÈM!'
Hij had het gefluisterd, maar de wanden van Andor trilden. 'Het woord dat verandert, maar dat de kern van mijn veranderende wezen blijft,' zei hij hardop. 'Het is mijn woord. Ik bén het woord.'
Zijn geest overzag alles wat hij uit Endil's Boek van Kennis had opgediept. Met een gevoel van gelukzaligheid wentelde hij zich daarin, wetend dat hij alles wist wat zijn geest op dit moment kon bevatten.
'En nu het zwaard,' fluisterde hij, de pijn negerend die dat besef met zich meebracht. 'Het is tijd voor C'hart.'
Opnieuw ging hij op onderzoek in zijn eigen geest.