24 Naar Dart

 

'Zwaarden en vuur, het zijn twee krachten die elkaar tegelijk afstoten en aantrekken. Ik heb stal en argent horen gillen en krijsen als het in de hitte van een smidsvuur werd getemd. Het klonk als de schreeuw van een wezen in doodsnood. Tastbaarder bewijs dat harde massa niet per se wint van zoiets ongrijpbaars als lucht of vuur bestaat voor mij niet. Bij het slaan van Sperling heb ik daar rekening mee gehouden. Ik heb het blad laten zingen, maar zodra de toon omhoog ging, trok ik het argent terug uit de vlammen en wachtte tot het zwaard tot bedaren was gekomen. Zwaarden en vuur, ze stoten elkaar af en trekken elkaar aan. Meestersmeden weten dat en gebruiken die spanning. Ze gaan tot aan de grens, en temmen zo een "levend" wapen. Vraag een smid niet om dit verder te verklaren; het iseen gevoel, een talent. Dat heb je, of je hebt het niet.'  

 

Uit: Mijn negen beste zwaarden door meestersmid Aerimnald - 0912 

 

 

De volgende ochtend daalden de negen reisgenoten het pad af dat halverwege de helling aansloot op het Ratelpad. Het werd een lange gelijkmatige afdaling over een pad dat twee keer zo breed was als tijdens de klim naar de Ogron. De zon scheen en alleen aan de oostelijke horizon, boven het Hormothgebergte, lagen enkele wolken op de loer.

D'Anjal had haast. Hij liep voortdurend voor de andere acht uit. Esme liep achteraan, in gedachten verzonken. Zelfs Brior slaagde er niet in haar aan het praten te krijgen. Ze leek uiterst somber, maar soms glimlachte ze onverwacht.

Ze doorkruisten de heuvels zonder op hindernissen te stuiten, en kort na het middaguur bevonden ze zich op de vlakte van de zuidelijke sarai. In gedachten verzonken verliet D'Anjal het Ratelpad en liep naar het oosten.  

'Zuidwaarts,' zei hij opeens, en draaide een kwartslag. Geen van de reisgenoten zag iets bijzonders, maar D'Anjal verzekerde hen dat ze vanaf nu naar het zuiden moesten.

'Ah,' zei Zand even later. 'We betreden het verloren land. Hier ben ik ooit geweest, maar toen kwam ik van de kant van Masilis.' Hij gebaarde naar het noordwesten. 'Als we dit pad volgen komen we in een kloof terecht. Ik heb de naam geweten.'  

D'Anjal knikte.

'Voor zover ik weet is voorbij die kloof een bos.'

'Dat klopt!' riep Zand opgetogen uit. 'Het Zijdelbos. Ik ben daar ooit met de witte magiër geweest. En nu weet ik ook de naam van de kloof weer. Het is de Kyntherkloof.'

'En voorbij het bos ligt Dart,' vulde D'Anjal aan. 'Het dorp waar de zwaarden aaneen moeten worden gesmeed.'

Ze vorderden snel, mede door de haast van D'Anjal, die hun nauwelijks een pauze gunde. Ze doorkruisten het verloren land met zijn lage glooiingen van bruine aarde, stekelig struikgewas en hier en daar een boom. Laat in de middag bereikten ze de heuvels bij Yd Ganáfel, de nederzetting aan de ingang van de Kyntherkloof. Toen ze het dorpje gewaar werden, stelde Bougiac voor er te overnachten. Na enige aarzeling stemde D'Anjal in. Al gauw stelden ze vast dat het dorp was verlaten en dat de helft van de huizen in vlammen was opgegaan. Afgaand op de rokende puinhopen was dat nog niet zo lang geleden gebeurd. Er hing een naargeestige sfeer.

'Moeten we hier wel blijven?' vroeg Brior zich af.

Bougiac zette zijn felthoed af en speurde de omgeving af. Ten zuiden van het dorp ontdekte hij de toegang tot de kloof.

'Wil je in de kloof overnachten? Weinig kans dat we daar een geschikte slaapplaats vinden.'

Daar kon Brior niets tegenin brengen. Hij liep op een van de gespaard gebleven huizen af.

'Laten we in ieder geval de bescherming benutten van een huis dat nog intact is. Deze misschien?'

Het huis was groot genoeg om iedereen ruim onderdak te bieden. Het was inderhaast verlaten, want alles wekte de indruk alsof de bewoners elk moment konden terugkeren, er hing zelfs een lap vlees boven een gedoofd vuur. Er waren vier slaapplaatsen.  

'Vier van ons kunnen hier slapen,' zei D'Anjal. 'De overige vijf nemen een of twee andere huizen. Het zal ons goed doen eens in een behoorlijk bed te slapen.'

Esme wilde bij Brior blijven, maar D'Anjal wenkte haar.

'Kom, wij hebben het een en ander te bespreken. Dit huis is voor Brior, Ledegard, Joc'h en Zand.'

Ze vonden nog twee huizen met goede bedden. In het ene maakten Leandas en Simenard het zich gemakkelijk. Bougiac, Esme en D'Anjal namen het andere. D'Anjal vroeg aan Bougiac of hij de eerste wacht voor zijn rekening wilde nemen. 'Esme en ik moeten eens goed met elkaar praten.'

Bougiac knikte, met een zweem van verbazing in zijn blik. D'Anjal en Esme spraken lang met elkaar. Pas halverwege de nacht kwam D'Anjal Bougiac aflossen. Toen de Faeldra het huis binnenging, lag de Ermonvrouw zacht te huilen op haar bed.

 

De reis naar Dart verliep voorspoedig.

In de Kyntherkloof begon D'Anjal aan een herverdeling van de zwaarden. Hij vond het niet nodig de reisgenoten te vertellen waarom hij dat deed. Esme kreeg Rastoth, Brior droeg nu Vloch, Bougiac torste Sperling met zich mee en Emaendor bleef bij Simenard, zelf nam D'Anjal genoegen met Fiander. Geen van de reisgenoten stelde vragen over de verdeling, hoewel een enkeling zijn wenkbrauwen fronsten toen Esme Rastoth kreeg toegewezen.

Toen ze uit de Kyntherkloof tevoorschijn kwamen en het Zijdelbos indoken, zei Brior: 'Steeds verwacht ik vleugelslagen achter me te horen. Ik beeld me in dat er een geestverschijning voor ons oprijst. Maar er gebeurt niets. Eigenlijk gebeurt er al niets sinds we Donthorc'h hebben verlaten. Vinden jullie dat niet vreemd? Het is net alsof de vorst van Gormorod ons van een afstandje bespiedt en alleen maar het juiste moment afwacht om toe te slaan.'

D'Anjal keek hem met een nietszeggende blik aan, maar hij gaf geen antwoord.

Tenslotte zei Simenard: 'Oi, Brior, je moet niet zo somber zijn. De onnoembare heeft zijn handen vol aan alle brandhaarden op Aidèn, die hij zelf heeft ontstoken. Wees blij dat we heelhuids in Dart zullen arriveren.'  

Brior zweeg. Esme keek schuins naar D'Anjal, die op zijn beurt strak voor zich uit staarde. De stilte hield aan toen ze de brede paden van het Zijdelbos betraden. Enkele reisgenoten wisselden heimelijke blikken. Niet lang daarna kwamen ze uit het bos tevoorschijn en betraden de vlakte, die langzaam overging in lage heuvels. Aan de horizon doemde een berg op. Toen ze dichterbij kwamen ontwaarden ze de verzameling huisjes die tegen de helling van de berg waren opgetrokken.  

'Dart.'

Vreemd genoeg was het Leandas die sprak. Hij glimlachte breed en zei nog iets. D'Anjal vertaalde zijn woorden.

'De elf zegt dat het voor het eerst is dat we hem allemaal hebben verstaan.'  

'Oi, elfenhumor! ' zei Simenard lachend.

Toen ze het dorp tot op vijfhonderd passen waren genaderd maakte iemand zich los van het decor van de huizen. Algauw zagen ze dat het een vrouw betrof.

'Net als in mijn droom,' zei D'Anjal. 'Dat is Eyra Lind.'

De vrouw stak van een afstand haar hand op.

'Ik heet de Erfgenaam welkom,' zei ze, toen ze vlak voor D'Anjal stond. Er vonkten lichtjes in haar ogen. 'Een hele eer. Zo treffen we elkaar weer, maar dan nu buiten de paden van onze dromen.'  

D'Anjal boog zijn hoofd.

'Eyra Lind. Hier ben ik.' Hij klopte op het gevest van Fiander en wees naar de andere zwaarddragers. 'En hier zijn de zwaarden. De delen van de legende beginnen op hun plaats te vallen. Op naar Lankel en zijn smidse, op naar C'hart.'  

Aan de rand van het dorp verschenen nog meer mensen. Gezien het aantal was het hele dorp uitgelopen om hen te verwelkomen. Twee mannen kwamen naar hen toe.  

'Lankel, de smid en Vouerze Glonc'h, de magiër,' zei Eyra, toen ze vlak bij waren.

Vouerze maakte een zwierige buiging voor D'Anjal.

'Vouerze Glonc'h, de mééstermagiër,' benadrukte hij ernstig. 'Ooit was ik lid van de kring. Nu sta ik bekend als een overloper. Zelf stel ik dat ik het tenminste heb aangedurfd om een kéuze te maken, evenals Eyra Lind.'

Toen draaide de tovenaar zich om en wenkte Lankel.

'Maar laat ik eerst de waarachtig belangrijkste mens uit Dart voorstellen aan de Erfgenaam. Dit is Lankel, de beste smid van Aidèn, geboren in een roemrucht geslacht van begaafde smeden. Ik speel een bijrol, Lankel een hoofdrol.'  

D'Anjal begroette de zwijgzame smid, wiens donkere ogen in de zijne brandden. Hij herkende de hartstochtelijke aard van de man. Woede en hartstocht, zoals die Vloch kenmerkten.

Het gezelschap betrad het dorp, waar ze inderdaad door alle inwoners werden verwelkomd. Ze kregen onderdak in de enige herberg van Dart, In de Stille Cavalder. D'Anjal verliet de herberg onmiddellijk weer, met Eyra, Vouerze, Lankel én de vijf zwaarden. De reisgezellen genoten van het eenvoudige comfort van hun kamer. Kaf ter, de waard, zorgde voor warme baden. Daarna schotelde hij de opgefriste gezellen een eenvoudige maaltijd van vazelvlees en tandelvruchten voor, waarbij hij een heerlijke bergwijn schonk.  

Lankel troonde D'Anjal mee naar zijn smidse. Hij torste Vloch en Emaendor, D'Anjal droeg de drie andere zwaarden. Eyra en Vouerze volgden op enige afstand. De Erfgenaam stelde de smid vragen die Lankel steeds kort beantwoordde.

Vouerze en Eyra kwamen dichterbij toen de twee uitgesproken waren.  

'Een merkwaardig gevoel, toch,' zei de voormalige armondant van Yrroth. 'Het hart van de legende, misschien wel het draaipunt in alle gebeurtenissen, bevindt zich hier, op dit moment. Het lijkt allemaal zo gewoon. De zwaarden zijn gewone wapens en de mensen die het werk doen kan ik gewoon aanraken.'  

D'Anjal moest onwillekeurig glimlachen.

'Ik ben ook maar gewoon een knaap die in een kleine nederzetting is opgegroeid. De wegen van Endil zijn ondoorgrondelijk. Waarom hij mij heeft uitgekozen als de Ene is ook mij een raadsel.'  

'Mij niet,' zei Eyra Lind. 'Er hangt iets bijzonders om je heen. Je lijkt wel een gewone jongeman, voor wie oppervlakkig kijkt. Maar je manier van doen, je bewegingen, je ogen, ze hebben iets dat aan een veel oudere man doet denken.'

'Ik weet het niet, hoor, ik heb mezelf altijd als een aartstwijfelaar gezien.'  

'Ik denk dat twijfel helemaal niet verkeerd is. Twijfel kan iemand in beweging houden. Twijfel geeft de uiteindelijke beslissing nog meer heftigheid. Het is een stuwende kracht die vaak wordt onderschat.'

Vouerze grijnsde. 'Ik heb mijn hele leven getwijfeld. Maar wees ervan overtuigd dat die dagen voorbij zijn.'

Ze waren inmiddels bij de smidse aangekomen. Het bouwsel nam een centrale plaats in het dorp in, aan een plein waar ook de woning van Eyra en enkele grotere houten woningen waren gebouwd.

Lankel duwde een lage houten deur open. De scharnieren kraakten en piepten. Het was donker in het vertrek. D'Anjal herkende iets uit zijn droom. Ze betraden een rond vertrek met een vijftien passen hoog plafond, waarin een breed gat gaapte. Gevangen in een ruw gemetselde schouw van verrassend kleine afmetingen smeulde een vuur onder een rooster dat naar alle kanten was kromgetrokken. In het midden lag een groot rond iseren aambeeldblok. In een houten rek naast de schouw stonden tangen en hamers van verschillende grootte. Tegen de muur hingen diverse werktuigen, enkele sierzwaarden en een groot kromzwaard van Dvargse makelij. Aan de andere kant van de schouw stond een eenvoudige tafel met drie stoelen. Het hele vertrek ademde afwachtende rust. Een paar sintels kletterden onverwacht door een rooster in een grote bak van iser die onder de schouw stond.  

Lankel wees naar een amfoor op de tafel, die tot de rand toe was gevuld met water.

'Dat is water uit de bron aan de voet van de Iserpiek. Van de noordkant, waar de waterval van Llièr Ganáfel duizenden passen in de diepte stort. Zuiverder water voor het koelen van een juist gesmeed zwaard is op heel Aidèn niet te vinden. Zulk zuiver water is van belang om het oppervlak van de kling van C'hart te laten "schrikken", zoals dat heet. Stal, guld en argent trekken zichzelf als het ware glad. Maar ik weet niet hoe H'ritho zich gedraagt.'  

Hij keek D'Anjal aan. 'Wanneer gebeurt het?' D'Anjal schudde zijn hoofd.

'Niet nu. Maar vraag me niet precies wanneer. Het kan vannacht zijn, of morgenmiddag.'  

Hij plaatste Fiander voorzichtig naast de schouw. Daarna trok hij Rastoth en Sperling uit hun schede en zette ze ernaast. Lankel legde op zijn beurt Emaendor en Vloch aan de andere kant naast het vuur. De vlammen laaiden onverwacht hoog op en zetten het vertrek heel even in een oranje-rode gloed. Het vuur siste en knetterde, toonde een blauwe rand en dook toen weer weg tussen de loerende ogen van de gloeiende sintels.

'Kijk, het vuur reageert,' fluisterde Eyra.

'Efadra,' zei D'Anjal ademloos. 'Efadra vyriïm, ner hermod.' 

'Vuur, levend vuur, breek vrij.'

De vlammen kropen weer tussen de sintels en het hout vandaan en lekten langs de rand van de schouw alsof ze een uitweg zochten. Het leek wel of ze rechtstreeks op de zwaarden af wilden gaan. Ademloos keek het viertal naar het schouwspel. Toen verbrak Lankel de betovering.  

'D'Anjal en ik slapen in de smidse, in het slaapvertrek hiernaast. Er is daar geen plaats voor anderen.'  

'In twee opzichten,' vulde D'Anjal aan. 'Het vertrek is te klein, en wij moeten dit samen doen. Ik kan niet toestaan dat er iemand anders bij is.'

Eyra en Vouerze knikten, wensten hun goedenacht en gingen weer naar buiten.