31 Ledegard

 

'De bleke zandverstuivingen van de Aen Serthe zijn eeuwenlang het domein geweest van Ledegard. Een geestdodender omgeving kan men zich nauwelijks voorstellen. Ik heb me vaak afgevraagd hoe de spaltling de tijd doodde in die troosteloze leegte. Hijzelf zwijgt in alle toonaarden over die jaren. Dank zij Joc'h Granderth van Scrith weten we in ieder geval dat hij duizenden gedichten heeft geschreven en dat hij zich onledig hield met het vervolmaken van zijn schuilplaats, onder een van de schaarse rotsformaties in het hart van de Aen Serthe. Van de weinige gedichten van Ledegard die aan de openbaarheid zijn prijsgegeven bevat het korte gedicht "Nesthuis" wel de meeste herkenbare elementen van zijn lange en ongetwijfeld saaie leven.  

 

Langs mos en stof beweegt een schaduw;

een vleugellijf schonkt door het zwerk.

Ik staar hem na tot aan de einder,

en tel de veren op zijn vlerk.

 

Langs steen en rots schuurt stil een schaduw;

een lichaamloze geest vliedt heen.

Ik draai me om en zie de ochtend.

Mijn schaduw vloeit met licht ineen.'

 

Uit: De stille queeste van de Wachters van de Toekomst door Hangul Ananter van Scrith - 4725  

 

 

Toen D'Anjal zijn ogen opsloeg zag hij Ledegard op de rand van zijn bed zitten. De spaltling streelde zijn half lange baard en keek D'Anjal met een vorsende en tegelijk peinzende blik aan.

'Verdiende rust na een doorwaakte nacht,' zei hij zacht. Het was zowel een vaststelling als een vraag.

D'Anjal dacht even na, en schudde toen zijn hoofd. 'Misschien verdien ik die rust wel, maar de tijd dringt. We moeten vandaag nog naar Andor vertrekken. Het Boek van Kennis wacht en de duisternis reikt al tot aan Lley C'haen Wert. Onze... mijn tegenstander is weer eens in het voordeel. Hij heeft de omgeving van Lley C'haen Wert al verkend als ik er eindelijk aankom.'

Ledegard krabde aan zijn wenkbrauwen en probeerde zodoende alle weerbarstige haren vergeefs plat te strijken. 'Volgens mij hoeft dat niet zo te zijn. ik ken Lley C'haen Wert van vroeger. Wij noemden het de navel van de wereld. Ik weet als een van de weinigen wat zich daar afspeelt.'  

D'Anjal ging verrast overeind zitten.

'Afgezien van de krachtlijnen? Is er dan nog iets met Lley C'haen Wert waarvan ik niets weet? Iets dat ik wel zou moeten weten?'

Ledegard knikte, boog naar voren en fluisterde: 'Lley C'haen Wert verbergt een geheim van onaardse proporties. Het heeft alles met de oorsprong van deelbaarheid en ondeelbaarheid te maken.'

'Ik ben mijn deelbaarheid bij de Hyurgish kwijtgeraakt, toen ik in verstening vluchtte voor Yrroth.'

'Juist,' beaamde Ledegard. 'Verstening. Dan is ondeelbaar altijd in het voordeel.'

De spaltling keek opzij, naar de smidse waar Lankel bezig was geweest, maar waar het nu akelig stil was.

'Laten we een wandeling maken,' stelde hij voor. 'Deze kennis is alleen bestemd voor de oren van de Erfgenaam.'  

Ze liepen naar buiten en namen het pad naar de Iserpiek. Enkele dorpelingen en Bougiac zagen hen gaan. Iets in de houding van beide mannen zorgde ervoor dat niemand hen aansprak.  

Ze wandelden, zonder echt te zien waar ze gingen, tot half in de middag. Ledegard vertelde zijn levensverhaal. D'Anjal kreeg meer inzicht in het leven van veertig eeuwen geleden. In de kleine, dagelijkse en huiselijke dingen verschilde het niet eens zoveel van zijn eigen leventje als Jyll de Rijder. Ledegard had als driekwart Dvarg en een kwart Alvií in de oostelijke Murganith gewoond. Zijn moeder was half Alvií, half Dvarg, zijn vader was de Dvarg Almangord die samen met Monidvard leerlingsmid was geweest bij de grote Aerimnald. Endil, oftewel Aëndil, zoals de tweekoppige destijds werd genoemd, was al jaren bezig met het weven van de patronen voor de legende. Maar na de slag om Encherled Mihn, in de derde periode van vrede van de eerste era, vonden er veel gebeurtenissen plaats die een beslissende rol in de legende zouden spelen. Sperling en Vloch werden gesmeed, duidelijk werd dat ook de Alvií een aartszwaard, Fiander, bezaten. Er werden wachters van de toekomst aangewezen en hun werd de gift van een lang leven geschonken.  

'Ik kende alleen Joc'h Granderth,' zei Ledegard. 'En dat was op zich al uniek, want voor zover ik weet zijn wachters solitair, en onwetend van het bestaan van andere wachters. Ik heb ook de man gekend die Rastoth heeft geschapen,' zei hij, alsof het een kleinigheid betrof.

D'Anjals blik schokte in de richting van de spaltling.

'Ik was erbij,' liet Ledegard erop volgen. 'Hoewel ik nog maar een jonge knaap was, destijds, en mij er weinig van herinner. Ik ben een tijdje leerling geweest van Damuard, de man die wij beiden als Rymlen kennen. Hij maakte mij deelgenoot van het geheim van Lley C'haen Wert.'  

Ledegard bevochtigde zijn lippen en wachtte even.

'Mijn bijdrage aan de queeste van de Erfgenaam is deels al geleverd. Maar ik heb nog iets te bieden. Kennis. Er waren vijf mensen op Aidèn die niet van deze wereld afkomstig zijn. Inmiddels zijn dat er, na het verscheiden van Rymlen en Lae, nog maar drie. Damuard, Rymlen, was dus één van hen. En Rymlen heeft op verzoek van Endil iets bij Lley C'haen Wert gedaan.'

Ledegard vouwde zijn handen op zijn rug en liep weer verder. Hij vertelde D'Anjal zijn geheim. En D'Anjals lotsbestemming kreeg daardoor nog meer gewicht.