16 Hulp

 

'Je zou kunnen stellen dat de strijd niet alleen op de grond werd gestreden. Denk maar eens aan de dofuogels, de Uyrs, als hawijten vermomde magiërs, de befaamde reuzenhawijt Snapesp, en natuurlijk niet te vergeten Raygereio.'  

 

Mrcad Estefo van Wons in zijn Universele geschiedschrijving van de zeven kringsteden - 4744  

 

 

Aan het hoofd van negenduizend Tulen maakten Siderte, Ariam, Gwaldorith, Eriamed en kapitein Weyder zich los uit de groene omarming van het Nachtwoud.

Het leger had al die tijd in een wijde boog rond Ostermanouth rondgezworven, niet in staat een uitweg uit het bos te vinden. Siderte had Ariam verteld wat de oerboom haar had beloofd.

'Ik weet niet wat de woorden waard zijn,' had ze gezegd, 'maar ik heb de indruk dat het geen loze belofte was.'

Nu stapte ze in gedachten verzonken naast de scribent voort. "Terug, terug naar de stad", had T'Haghmer haar toegeroepen. En iets over een kloof. De dringende toon van zijn stem duidde op een belangrijke mededeling. Bedoelde hij dat ze er beter aan deden naar Tulath Mihim terug te keren? En Bregaua dan? Was de stad verloren?

Op de kruising van wegen die ze enkele dagen daarvoor waren gepasseerd, bleef Siderte staan.

'Hierheen,' zei Weyder, en wees in de richting van Bregaua.

Siderte schudde haar hoofd en keek weifelend in het rond.

'Ik weet het niet, ik...' begon ze, maar toen verscheurde een kreet de stilte. Boven de zuidelijke bergkam verscheen een grote vogel die als een pijl in hun richting schoot. Geschrokken uitroepen weerklonken. Mannen deinsden achteruit, grepen naar hun zwaard of naar hun boog. Ariams stem klonk boven het lawaai uit.

'Rustig! Weg die wapens.'

Hij wees naar het aanstormende dier.

'Dat is een Uyr.'

'Arenj!' riep Gwaldorith juichend. 'Het is Arenj Uyr. Ik had al vernomen dat hij weer was opgedoken.'

De Uyr ging over in glijvlucht en landde op nog geen vijf passen afstand van de Alvií-vorst. Toen het opdwarrelend stof was gaan liggen, stond Ar de vogelmeester voor hen.

'Sssah, dat praat wat gemakkelijker,' zei hij met een glimlach. 'De snavel van de Uyr is niet gemaakt om Westergish mee te spreken.'  

Gwaldorith stapte naar voren en omhelsde de vogelmeester, die zich een en ander wat houterig liet welgevallen.

'Eindelijk treffen we elkaar weer, Arenj,' zei de vorst blij.

Ar knikte vluchtig en greep Siderte bij haar schouder vast.

'Daar zijn we weer, vrouw.'

Zijn blik versomberde. Hij kneep zijn ogen bijna dicht, tot er alleen nog twee spleetjes restten.

'Arrok'h, er is veel gebeurd. Veel kwaads, maar ook hoopgevende dingen. Ar heeft haast. De legers van Kose en Lei Bragawa, Bregaua, zitten vast in de kloof die de Tulen de Diepwortelkloof noemen. Ze worden aangevallen door een grote horde Orc'hs. Minstens vijftigduizend. Een Tuuls leger probeert hen te ontzetten, maar het ziet er niet best voor hen uit. De overmacht is te groot, sssah. Ondanks de hulp van veel meestermagiërs, van Jap Doranthe de bellen man en van bewoners van het legendarische dorp van de G'heyndraïes, de Candras. Ladam, de kapitein van het Tuulse leger, vraagt jullie hulp.'  

'Daar is maar één antwoord op mogelijk,' zei Weyder. 'We vertrekken onmiddellijk.'  

Ariam keek Gwaldorith aan. De vorst was het van harte met Weyders suggestie eens.

'We kunnen de Bregauanen, de Alvií en die anderen natuurlijk niet in de steek laten. Haast is geboden. Arenj, meld jij onze komst? Daar zullen ze nieuwe hoop uit putten.'

'Sssah, ik vertrek onmiddellijk,' antwoordde de vogelmeester, en hij voegde de daad bij het woord.