25 De nacht van het zwaard (1)
'Ik vroeg hem of hij de betekenis van de woorden van de zwaarden direct had onderkend. Zoals zo vaak antwoordde hij peinzend, alsof hij alleen tot zichzelf sprak, of misschien wel tot Jyll, de jonge rijder.
"De woorden van de zwaarden klonken mij weliswaar als passend in de oren, maar ik had tot op dat moment hun ware betekenis nooit doorgrond. Eerlijk gezegd beschouwde ik ze als symbolisch, een soort op rij gezette metaforen. Pas in de nacht dat C'hart werd gesmeed drong het tot me door dat elk woord letterlijke betekenis in zich droeg. Vijf zwaarden voor één hart. Het ging om de besluiten die ik met mijn hart zou nemen. En het ging om het duister. Niet het licht maar het duister dat ander duister kon verrassen, overwinnen. Ik had het kunnen weten. Niets is zonder betekenis in het weef werk van de legende".'
Cyntha, dienares van Masilis Raï in haar aantekenboek De Rijderkoning verhaalt van zijn queeste - 4762
Hij had pas kort geslapen, toen hij door iets werd gewekt. Een hand drukte licht op zijn schouder. Lankel stond over hem heen gebogen en keek hem bezorgd aan.
'De Erfgenaam schreeuwde,' zei hij.
D'Anjal fronste zijn wenkbrauwen. Hij herinnerde zich niets van een droom of een hallucinatie. Hij ging rechtop zitten en staarde voor zich uit. Door een kier in het plankier zag hij het smidsvuur gloeien. De vlammen sluimerden tussen het hout en de koolbrokken. Het vuur wachtte tot hij zo ver was.
'Alles in orde?' vroeg Lankel.
D'Anjal knikte. Hij werd een toenemende druk in zijn achterhoofd gewaar. Alsof een gedachtestroom los wilde breken. Hij krabbelde overeind.
'Ik geloof...'
Verder kwam hij niet, want een kakofonie van geluid besprong zijn gehoorgangen, toen van alle kanten beelden op hem af rolden.
Bloed!
Een rode vloedgolf stortte door de kloven van zijn geest, sleurde de laatste restjes van zijn slaap mee. Hij was klaarwakker, en zag de storm die op hem af kwam. Eerder was hij bestookt met beelden, gebeurtenissen, gevoelens, maar wat hier op hem af kwam rennen als een horde roofdieren, als een lawine van rotsblokken, maakte van die andere dromen luchtige zinsbegoochelingen. Er waren beelden, gebeurtenissen bij die hij eerder had ervaren. Veldslagen van een omvang die hem deed duizelen. Op elkaar gestapelde lichamen, waarop legers van tienduizenden mensen en wezens, die soms iets weg hadden van een Alvií, een Dvarg, een Daith, elkaar man tegen man bestreden. Boven het slagveld wiekten witte, gulden en zwarte draken, Uyrs en andere gevleugelde wezens. De stank was bijna ondraaglijk. Het was alsof het alom aanwezige bloed de vechtenden extra kracht gaf
Het volgende ogenblik hing hij als een biddende hawijt boven een grijze vlakte. Hij herkende de patronen van de krachtlijnen. Onder zijn stilhangende vogellijf was een knooppunt van krachtlijnen. Terwijl hij naar beneden keek, ging zijn geest op reis door de herinneringen van Raygereio, en vond het geheim dat de gulden draken al die tijd hadden gekoesterd. Een geheim dat er eeuwenlang voor had gezorgd dat ze niet werden uitgeroeid door de sterkere Osogands, de zwarte draken van Gormorod. Met kloppend hart beschouwde hij het knooppunt. Lley C'haen Wert was niet zomaar een van de knooppunten van energielijnen, het was de navel van Aidèn. Hij nam de grijze gloed onder het knooppunt waar. Tevreden begon hij te klapwieken en dreef op de zonnewind weg naar de zuidelijke horizon.
'Bedankt, Raygereio,' fluisterde hij in gedachten.
Het licht verflauwde.
Hij glipte uit de droom en stapte over in een volgende.
Een vreemd wezen met een lange, gebogen nek, een geschubde romp vol puisten en kleine wonden, met grote, in lompen gehulde poten rees op voor zijn geestesoog. Het wezen had iets weg van een grove versie van Ar de Vogelmeester. In zijn linkerhand bungelde een kromzwaard. Het schepsel hield het vast of het een klein drakenmes was. Bloed droop van de kling. Achter het wezen zag D'Anjal een pring-achtig dier dat onder aan de helling van een steile, groene heuvel lag te stuiptrekken.
Het wezen sprak.
De krakende en raspende stem produceerde woorden die D'Anjal eerst niet doorgrondde. Pas toen hij zich Iantha's lessen in dierentaal herinnerde, begon hij patronen te herkennen. Het wezen sprak in jachttaal, zoals ooit de pring in Erandad had gedaan. D'Anjal zette het zo goed en zo kwaad als hem dat af ging om in mensentaal.
'...en ik doodde de hwumbragar niet. Ik maakte gebruik van zijn levensvocht om er mijn wapen mee te scherpen. Weldra duikt mijn vijand op. Het levensvocht dringt in de bargoarí - D'Anjal vertaalde dat woord als patronen - van mijn wapen. Het vocht zoekt en vindt het levensvocht van mijn vijand. Ik ben in het voordeel. Gemengd levensvocht zou natuurlijk beter zijn geweest.'
Het wezen geloofde werkelijk dat het bloed een wezenlijk onderdeel van zijn zwaard vormde. Dat het de vijand kon ruiken, of op een ander niveau kon bespeuren, waardoor het zwaard sneller doel zou treffen. Toen D'Anjal, eigenlijk een beetje geamuseerd, doordrong in de structuur van het zwaard, stelde hij tot zijn verbijstering vast dat het wezen gelijk had. Hij ontdekte dat het zwaard een ruwe oervorm van magie bezat.
Hij trok zijn geest geschokt terug uit het zwaard en sloot zijn visioen af.
Om te ontdekken dat hij aan een volgende droomreis was begonnen.
Hij bevond zich in de gang van een paleis. Het gewelf boven zijn hoofd was minstens honderd passen hoog en de gang was zo lang dat hij het eind niet kon zien. Hij stond verscholen achter een zuil van wel vijf passen doorsnee. Aan de andere kant waren twee mensen met elkaar in gesprek. Hij sloop naar voren en probeerde te ontdekken wie het waren. De eerste herkende hij onmiddellijk. Het was Rymlen. De ander kende hij niet, maar afgaand op zijn met bont afgezette satijnen mantel moest het een koning zijn.
Ruthra!
Hij was in Lleganitt, het paleis van Ruthra van Novala. Het kon niet anders. En hij bespiedde de koning en zijn hof tovenaar. Hij kreeg de neiging naar voren te stappen en zich bekend te maken, maar toen besef te hij dat dat niets uit zou halen. Rymlen was dood. Dit was een tafereel uit een ver verleden. Er moest een betekenis schuilgaan in deze droom.
Hij luisterde naar wat de twee bespraken. Rymlen was aan het woord. Hij sprak in oud-Westergish.
'...opnieuw stelde ik vast dat sommige stoffen elkaar niet verdragen, terwijl andere combinaties van stoffen zich wonderwel laten mengen. Zo heb ik al heel wat verrassende resultaten geboekt.'
'Maar, helpt het óns? Zijn wij erbij gebaat als straks de hel losbarst rond Lleganitt?' vroeg Ruthra met een zware, sombere stem.
'Misschien.' Rymlen klonk peinzend.
'Het kan zijn dat een combinatie van steen en bepaalde plantsappen iets oplevert,' mompelde de magiër, eerder tegen zichzelf dan tegen zijn heer. 'Ik heb gisteren...'
Het volgende ogenblik verscheen de gedaante van Hrarqe voor zijn geestesoog. Ze keek ernstig. In haar ogen las hij de boodschap al, voordat ze hem uitsprak.
'Het is tijd om het zwaard te smeden.'
Abrupt verdween ze weer.
In plaats daarvan gleed hij van luchtlaag naar luchtlaag. Onder zijn hawijtenlijf was het donker, hoewel het midden op de dag was. Links van hem verdiepte de duisternis zich tot ondoordringbaar en vormeloos zwart. Hij zag dat 'iets' zich in de buurt van een grote berg bevond. Andor? Dat betekende dat de zwartheid, die natuurlijk de vormeloze was, al vlak bij de plaats was waar de laatste strijd zou plaatsvinden, Lley C'haen Wert!
D'Anjal aarzelde geen moment en beëindigde zijn geestesstasis.
'De zwaarden!'
Hij schreeuwde zo hard dat zijn keel er pijn van deed.
Lankel rende zonder aarzelen naar de schouw, met D'Anjal op zijn hielen.
'Ik mag ze zelf niet meer aanraken,' zei D'Anjal toen hij zich voor het smidsvuur posteerde. 'Maak een vijfzijdig kruis, in het vuur. De bladpunten in het midden, op het aambeeldblok, tegen elkaar aan.'
Lankels handelingen waren doelmatig. Alsof de zwaarden niets wogen drapeerde hij ze handig in het vuur dat langzaam tot leven kwam, zonder dat de smid er iets aan had gedaan.
D'Anjal strekte zijn hand uit naar de zwaarden: 'De volgorde is van belang. Linksom. Eerst Sperling, dan Emaendor, Vloch, Fiander en Rastoth. Laat tussen Sperling en Rastoth ruimte voor een zesde zwaard.'
Lankel wijzigde de volgorde en liet ruimte tussen de zwaarden, zodat er plaats vrijkwam voor nog een zwaard.
D'Anjal perste zijn lippen op elkaar en sloot zijn ogen. Alsof dat een teken was viel alles stil. Zelfs het vuur lekte geluidloos langs het hout en de kolen brokken.
Buiten stak onverwacht een storm op. Donder en bliksem vormden de hoorbare en zichtbare achtergrond voor de daden die ze samen zouden stellen. De vlammen groepeerden zich rond de zwaarden. Op de open plaats trok het vuur weg. De sintels doofden. Lichtgrijze rook walmde in dunne slierten omhoog en kroop naar het gat in het plafond. Een felle lichtflits liet de hele smidse een tel lang in hel licht baden. Onmiddellijk daarop rolde een zware donderslag van hen weg.
D'Anjals ogen vlogen open en zijn kin schoot omhoog. Wolkenflarden joegen over de smidse heen. Hier en daar waren nog starren te zien, maar weldra was de hele hemel bedekt.
Hij sloot zijn ogen. Toen opende hij zijn mond. Met een stem die Lankel niet herkende als die van de Erfgenaam fluisterde D'Anjal onbegrijpelijke woorden.
'Lloughyem saär T'Urymvaï. Uit duisternis word ik geboren. Men houdt mij voor de nacht, maar ik draag de dageraad met mij mee als een geheim. Wie de woorden kent zal de nacht als een omlijsting zien en daardoor ontdekken dat de schildering die van de dag is.'
Zijn opgeheven gelaat werd in lichterlaaie gezet door een reeks bliksemflitsen. Terwijl de donder het gebouw op zijn grondvesten liet schudden, viel een stormvlaag door het gat de smidse binnen en rukte aan D'Anjals tuniek en zijn haar. Lankel had moeite zich staande te houden en greep zich vast aan de schouw. D'Anjal bleef staan waar hij stond, onaangedaan door de wind, zijn ogen nog altijd gesloten. Met een hese stem zei hij iets in een taal die Lankel niet kende.
'Aíll eklh trefym s'algoö.'
Deze woorden vertaalde D'Anjal niet. Geen wonder, ze werden geuit zonder het patroon van een taal. Woorden die gevoelens droegen, die op hun beurt weer waren doortrokken van de krachtigste magie. Lankels blik werd naar de zwaarden getrokken. Om Sperling heen zweefde bleek licht. Het vuur kromde zich als de vingers van een vlammende hand om het aartszwaard van de Daith, tastte naar het oplichtende argenten blad. De smid tastte zonder om te kijken achter zich, naar zijn meest gebruikte smidshamer, met een steel zo dik als een pols en bijna zo lang als Lankel zelf.
Windvlagen wervelden door het gat naar binnen en lieten het vuur hoog oplaaien. D'Anjal stapte, nog altijd met gesloten ogen, naar voren. De vlammen leken voor hem terug te deinen.
'A Llefruen all Sperling. Doí Dvargi ys Aerimnald ei Mondivard sqenthue sin Daith Efroadeadh ò dengdera Daith. Peru encistrii.'
Zijn ogen schoten open.
'Het aartszwaard Sperling. Gesmeed door Aerimnald en Monidvard voor Daithvader Efroadeadh en het Daithvolk. Voor de Erfgenaam.'
Hij bewoog zijn duim en wijsvinger en prevelde onverstaanbare woorden. Sperling schokte, sprong een halve pas omhoog uit de vlammen en viel kletterend terug.
Een nieuwe stem, zwaar en schor, reciteerde de woorden van het zwaard. Woorden waarvan de betekenis terwijl hij ze uitsprak voor het eerst tot hem doordrong. Woord voor woord. Elk woord bezorgde hem pijn.
'Zwart in zwart.
Vijf zwaarden voor één hart.
Duister overwint duister,
ontketent alle luister.'
Het argent van Sperling knetterde. Blauwe vonken dansten over het blad. Tranen stroomden over D'Anjals wangen. De storm zwol aan tot orkaankracht. De smidse kraakte in zijn voegen.
Huilend boog hij naar voren. Opnieuw weken de vlammen voor hem. Zijn lichaam schokte toen hij op zijn knieën zakte.
Het duurde lang voor hij tot rust kwam en zich langzaam oprichtte. Hij veegde met de rug van zijn hand over zijn gezicht. Alsof hij en de storm verbonden waren, nam de wind af. Hij beduidde Lankel dat hij moest wachten met zijn hamer.
'Emaendor de onverzettelijke,' zei hij met zijn eigen stem, en wendde zich naar het aartszwaard van de Dvargen. Nu werd de licht gebogen kling van het Dvargenwapen omgeven door de bleke gloed. Bliksem flitste, donder rolde. De vlammen marcheerden over de gloeiende kolen naar het zwaard toe en omvatten het.
D'Anjals hoofd ging weer omhoog. Hij sloot zijn ogen. De storm zwol weer aan, toen hij met een schurende stem reciteerde.
'Roö Aidèn serimanar qot mynh. De kracht van Aidèn behoort mij toe.'
Het zwaard begon te gloeien tot het helwit oplichtte. D'Anjal tilde het in gedachten boven zijn hoofd, zoals hij in de grotten van Ald had gedaan, en schreeuwde met de stem van Arimbald, de legendarische Dvargen-vorst:
'Emaendor!'
Het wapen schokte, maar kwam nauwelijks van zijn plaats. Het uiteind van de kling gloeide nog een keer wit op. De bladpunten van Sperling en het Dvargenzwaard versmolten. D'Anjal opende zijn ogen en keek ernaar, terwijl boven hem de hemel opnieuw in duizend stukken uiteen leek te vallen. Zijn blik streek een tel langs Lankels gezicht. De smid leunde roerloos en ogenschijnlijk emotieloos op zijn smidshamer.
'Vloch,' zei D'Anjal, kalm en vlak. 'Het Reuzenaartszwaard. Reïmme en Vlochse. Hartstocht en woede. Het zwaard dat eeuwen omspant. Geboren uit Ryfaëll, getekend door Kaharr, de grote rune. Het ongebreidelde van pure emotie. Vloch, het derde van vijf zwaarden. Vloch, het hart.'
Een ziedende stormvlaag kolkte de smidse binnen, wervelde door het vuur dat wild opflakkerde en tastte naar het Reuzenaartszwaard. De wind sleepte de vlammen mee, die een ongecontroleerde dans rond de kling en de handgreep van Vloch uitvoerden.
D'Anjals hoofd schokte opnieuw omhoog. Hij spreidde zijn armen. Zijn stem was die van een groot tovenaar. Zijn woorden overstemden een verre donderslag.
'Ryfaëll! Kaharr! Reïmme en Vlochse! Seheaeltrenstor fahdrei gormea.'
Vloch knarste, maar bewoog niet. D'Anjals oogleden gleden vaneen toen hij de woorden vertaalde.
'Rafell! Kaharr! Hartstocht en woede! Allesverterend hellevuur.'
Enkele tellen was het stil. Toen schoot een bliksemflits vanuit de wolken rechtstreeks naar Vloch en hulde gevest en kling in verzengend licht. Het licht loste op. De bladpunt van Vloch zat vast aan Sperling en Emaendor.
D'Anjal staarde ernaar en mompelde: 'Het hart.'
Zijn blik gleed naar Fiander, het ranke aartszwaard van de Alvií. Hij glimlachte. Als vanzelf sprong er een knetterend vonkenspoor van het blad. Het stal begon te zingen, boven het kabaal van de storm uit.
'Fiander, vriend, jij bent het licht dat zich in het zwarte vuur verborgen houdt. Mijn nieuwe netvlies. Jouw kracht ontketent zichzelf. Daarvoor zijn geen woorden nodig.'
Ditmaal boog hij het hoofd en zweeg. Fiander bewoog, sidderde even op het aambeeldblok. Gele en oranje vonken sprongen van het blad en verdwenen in de vlammen, die hoog oplaaiden. Toen het vuur weer naar het zwaard was afgedaald, zat de bladpunt al vast aan die van de drie andere zwaarden.
Lankel stond nog altijd onbewogen toe te kijken, alsof hier alledaagse handelingen werden verricht.
D'Anjal staarde naar het laatste zwaard.
'De Ermon,' mompelde hij. 'Het zwaard dat geen zwaard is. Het zwarte blad dat geen vuur duldt. De duistere dreiging van het onbegrepene loert in de kling van Ar'hastod. Zonder zwarte ziel bestaat geen enkel wezen. Zonder dit zwaard bestaat C'hart niet.'
Hij zuchtte.
'Geslagen door Damuard. En Damuard is niemand anders dan Rymlen.'
Lankels wenkbrauwen schoten omhoog. D'Anjal wendde zich onverwacht tot de smid.
'Ik twijfel, Lankel. Of, om het duidelijker te zeggen: ik heb er geen idee van hoe ik Rastoth met de vier andere zwaarden moet verenigen.'
Lankel plaatste zijn smidshamer tegen de schouw.
'Stal, argent en guld. Hoe vermeng je dat met H'ritho?' vervolgde D'Anjal hoofdschuddend.
Lankel antwoordde: 'Dat zou ik niet weten. Eigenlijk ging ik ervan uit dat het met magie zou gebeuren. Móet het wel vermengd worden? Misschien moet er juist iets aan het H'ritho worden toegevoegd.'
D'Anjal keek de smid met grote ogen aan.
'Ah,' prevelde hij. 'Als je iets niet begrijpt, keer het dan om, één van de wetten van oermagie, volgens Rymlen, althans.'
Zijn blik werd glazig. In zijn brein kwam een stroom van gedachten op gang die langs pas opgedane kennis reisde. Hij overzag weer het slagveld, waar krijgers op de lichamen van hun wapenbroeders en hun vijanden op leven en dood met elkaar vochten.
Hij luisterde naar wat het wezen had gezegd over het levensvocht van het roofdier.
Hij hoorde in gedachten Rymlens stem: "Het kan zijn dat steen en bepaalde plantensappen iets opleveren."
Zijn vermogen combineerde los van elkaar staande feiten. 'Bloed,' fluisterde hij. 'Levensvocht. Geméngd levensvocht.' Wat had het wezen gezegd? "Het vocht zoekt en vindt het levensvocht van mijn vijand. Ik ben in het voordeel."
Zijn geest werkte op volle toeren. Het bloed van Aidèn, vermengd met het hardste gesteente van Aidèn. Hijzélf was het bloed van deze wereld. Al het bloed ooit vergoten uit naam van koningen wier namen waren weggeglipt in de vergetelheid, vloeide door zijn aderen. Hij was de magiër die het zwaard vermogen moest geven, zijn vermogen. Zijn magie en zijn bloed voor het zwaard. Lankel was de toekomstige smeder van het zwaard, dat was zijn vermogen.
'Koningen, magiërs en smeden,' prevelde hij. 'En wat betreft de koning?'
Lankel keek hem niet begrijpend aan.
D'Anjal was ervan overtuigd dat zijn gedachtegang klopte. Elk aartszwaard was bij de leider van een aartsvolk terechtgekomen, een koning. En elk wapen was gesmeed door een meestersmid. In de vijf zwaarden was magie geperst door de grootste magiërs van hun tijd.
Een koning, een magiër, een smid.
De magiër en de smid waren hier. Maar waar hield de koning zich verborgen in dit legendespel? Had hij Rademir mee moeten nemen op zijn queeste? Of Steinogard, goedschiks of kwaadschiks? Dat kwam hem onwaarschijnlijk voor.
D'Anjals blik verglaasde.
Het aangename stemgeluid van Hrarqe resoneerde door zijn geest. Voor D'Anjal's geestesoog doemde haar gedaante op.
'Deze keer kan ik helpen,'zei ze. 'Deze keer wil ik dat ook.'
Ze keek hem geamuseerd aan.
'Ken je die grappige geschiedenis van Therup Nagonder, de verwekker van onze grote Ruthra? Het verhaal zal wel ergens tussen de herinneringen van mijn Rymlen te vinden zijn. In ieder geval: op een dag was koning Nagonder zijn kroon kwijt. Hij doorzocht zijn kamers, de troonzaal. Tenslotte ontbood hij de kapitein van zijn lijfwacht, die met gebogen hoofd voor zijn koning verscheen, zoals dat destijds gebruikelijk was. De koning zei: "Mijn kroon is verdwenen. Doorzoek het hele paleis en de stallen."
Zonder op te kijken schuifelde de kapitein achterwaarts uit de troonzaal om 's konings bevel uit te laten voeren.
Tegen de avond keerde de kapitein bezweet en zenuwachtig terug. Met gebogen hoofd naderde hij de troon.
"En?" vroeg Nagonder.
"Wij hebben het hele paleis doorzocht, heer. Daarna de stallen en de vertrekken van de dieners. Toen dat niets opleverde hebben we de vertrekken van alle krijgers ondersteboven gekeerd. We hebben uw kroon niet gevonden."
"Wat!" schreeuwde de koning woedend. "Mijn kroon is gestolen en jullie kunnen hem niet vinden? Stelletje broddelaars! Laat de hele stad doorzoeken!"
De kapitein schrok van de uitbarsting van zijn heer en keek onwillekeurig op. Zijn ogen werden groot. Zijn gezicht werd rood. Hij kneep zijn lippen krampachtig op elkaar.
"Wat?" loeide de koning. "Wat is er?"
"Uw kroon, heer," wist de kapitein piepend uit te brengen, en hij wees naar Nagonders hoofd.
De koning greep naar zijn hoofd en stuitte op de kroon, die hij al die tijd had gedragen. Hij had hem nota bene een paar keer gedachteloos rechtgezet. Al snel ebde zijn woede weg. Hij barstte in gelach uit. De kapitein kon eindelijk met goed fatsoen meelachen.
"Niet te geloven!" riep Nagonder nahinnikend uit, terwijl hij zich op zijn knieën sloeg van plezier. "Straks vergeet ik nog dat ik koning ben."
Hrarqe zweeg, glimlachte even en verdween.
D'Anjal had twee tellen nodig om te begrijpen wat ze had bedoeld. Er verschenen beelden op zijn netvlies van een van zijn eerste dromen. Hij was zichzelf in die droom tegengekomen, in een troonzaal, als koning!
Hij was de koning! En bovendien, zijn moeder werd Ilyce Koningsdochter genoemd. Hij was het vergeten.
Inwendig vervloekte hij zichzelf om zijn domheid.
Hij beende naar voren en greep een sierzwaard van de muur. Hij wenkte Lankel.
'We hebben gemengd bloed nodig. Bloed van jou en mij. En iets om het bloed in op te vangen.'
Lankel rommelde in een kast en haalde een kom tevoorschijn. Zonder te aarzelen maakte D'Anjal een snee in zijn handpalm en liet het bloed in de kom druppelen.
'Hoeveel hebben we nodig?' vroeg Lankel, toen hij een tweede sierzwaard pakte en zijn bloed toevoegde aan dat van D'Anjal. De kom was halfvol toen D'Anjal gebaarde dat het zo voldoende was. Lankel greep een doek, scheurde hem in tweeën en gaf D'Anjal een helft. Ze stelpten het bloeden en verbonden hun hand. D'Anjal pakte de kom.
'Wij geven ons bloed terug aan Aidèn. Een klein offer voor een grootse zaak.'
Hij slaakte een zucht.
'Was dat het enige offer maar. Nu ontbreken alleen nog de woorden.'
'Welke woorden?'
'De woorden die Rastoth aan de andere zwaarden moeten vasthechten.' Hij keek ongelukkig. 'Al de hele tijd heb ik het gevoel dat ik de woorden bij me draag, maar ik kan ze niet vinden. Zonder de woorden lukt het niet.'
Lankel haalde zijn schouders op.
'Bedoelt de Erfgenaam dat hij de woorden in zijn géést bij zich draagt, of dat hij ze ergens heeft opgeschreven?'
'In mijn geest,' antwoordde D'Anjal.
Toen werden zijn ogen plotseling een stukje groter. Hij sloeg zijn hand voor zijn mond.
Daarna tastte hij in zijn tuniek en zei: 'Lankel, je bent nu al onmisbaar. Rymlen zei altijd: hoe ingewikkelder het probleem, des te eenvoudiger de oplossing. Al die tijd was ik ervan overtuigd dat ik de woorden bij me droeg, ergens in mijn geest.'
Hij haalde een stuk perkament tevoorschijn.
'Maar hier heb ik ze. Bougiac heeft ze van Mrcad Estefo gekregen. Dit zijn runen van het vergeten volk. Ik durf er een aartszwaard onder te verwedden dat dit de woorden zijn die ik al die tijd heb gezocht.'
Hij liep met de kom en het perkament naar het smidsvuur. Het onweer trok weg en het werd opnieuw stil.