33 In het hart van Andor

 

'Ik citeer Ensimorid Tarde van Strend:

"Monsterlijke berg, wat houdt zich in je schuil?"

Hij heeft het natuurlijk over Andor. Ik heb de berg van verschillende zijden proberen te bedwingen, maar ik ben er nooit in geslaagd zijn ongenaakbare top te bereiken. Voor zover ik weet is daar nooit iemand in geslaagd.

Wie de berg voor het eerst nadert, vanuit welke windrichting dan ook, is onder de indruk van zijn enorme massa en zijn machtige silhouet, maar gelooft niet dat zijn vesting van zwart gesteente onneembaar is.

Ensimorid Tarde vermoedt dat in het binnenste van de berg verschijnselen huizen. Men beweert wel dat hier Endil woont. Of dat werkelijk zo is? Andor dekt dat geheim met zijn stenen mantel toe.'

 

Uit: De reizende dichter en mysticus Germath beschrijft de Aesdal - 4392

 

 

Andor groeide aan tot een onoverkomelijk obstakel. D'Anjal leidde zijn drie overgebleven reisgezellen in een strak tempo naar de zuidelijke voet van de berg. D'Anjal liet halt houden en bestudeerde de flanken.

'Even hoog als de Godenberg in de Hoge Hyurgish,' bromde Joc'h, die als eerste sprak sinds ze de overige vijf reisgenoten in de Aesdal Woestenij achter zich hadden gelaten.

'De berge maak mij bang,' zei Esme. 'Er is geest binnen.'

'Dat klopt,' zei Joc'h laconiek. 'Die geest heet Wijsheid.'

'Nee,' zei Esme beslist. 'Ikke bedoel niet de Wijsheid. Een andere geest. Daar.'

Ze wees naar de top. Joc'h en Simenard keken haar bevreemd aan. D'Anjal beduidde hen te zwijgen. Hij staarde gebiologeerd naar de nevel en de sneeuwvlakten die er onder vandaan staken.  

'Joc'h.'

De spaltling schuifelde naderbij.

'Ken jij de berg?'

Joc'h beet op zijn onderlip. Zijn hoofd kwam naar voren zonder dat hij zijn nek leek te bewegen.  

'Joc'h kent het binnenste van Andor, de catacomben ginds.' Hij wees naar een helling iets ten westen van de plaats waar ze zich bevonden. 'Maar Joc'h weet weinig van de huid van de berg.'

'Heb je hem nooit beklommen?'

'Ooit, toen ik jong was. Ik kwam tot duizend passen onder de top. Daarna is het aan alle kanten onmogelijk om verder te klimmen. Ik herinner mij weinig van die klauterpartij.'  

D'Anjal wenkte Simenard en Esme.

'Op mij drukt een grote last, zoals jullie hebben gemerkt. Ik wil en kan niet ingaan op de aard ervan. Ik zal vanaf nu proberen die last niet mijn humeur te laten bepalen. Ik heb jullie hulp nodig. Denk na. Ik vermoed dat het Boek van Kennis zich ergens daar bevindt.' Hij wees naar de top.  

Joc'h keek hem geschokt aan.

'Het Boek is in de put waar de Wijsheid rust, tenminste, dat heb ik altijd vermoed.'

D'Anjal schudde beslist zijn hoofd.

'Neem van mij aan dat ik gegronde redenen heb om aan te nemen dat je bent misleid, Joc'h Granderth van Scrith. Denk met me mee. Stel dat ik gelijk heb en het Boek bevindt zich daar, vlak onder de top van Andor. Bedenk daarbij dat ik hier beslist geen magie mag gebruiken, omdat een duisternis die driemaal zo groot is als Yrroth dan zou weten waar ik ben én wat ik zoek. Ik mis de kennis uit het Boek om die drie-eenheid te verslaan, dus als dat zwarte monster me voortijdig opspoort, dan loopt de legende verkeerd af.'

Hij keek Esme, Simenard en Joc'h beurtelings diep in de ogen.

'Hoe kom ik daar?'

Simenard en Esme schudden hun hoofd. Ze hadden er geen idee van.

'Niete klimmen?' vroeg Esme.

'De kans dat we erin slagen de top te bereiken is klein,' antwoordde D'Anjal. 'Maar als het niet anders kan, dan gaan we het proberen.'  

Joc'h tuurde peinzend voor zich uit.

'De wenteltrap,' mompelde hij voor zich heen. 'Maar die eindigt in de galerij. Toch?'

'Welke trap, Joc'h?' vroeg D'Anjal.

De spaltling keek D'Anjal wazig aan.

'Oh, ik bedacht me net dat er een trap vanuit de tomben van de Wijsheid naar de galerij leidt. Daar verbleef Endil vroeger vaak. Vandaar kon hij uitkijken over de vlakte. Het Boek...'

Hij keek D'Anjal verrast aan.

'Het Boek is er opgetekend! Misschien heeft D'Anjal wel gelijk. Maar de galerij bevindt zich nog niet eens halverwege de berg.'

'Is Endil daar nu ook?' vroeg Simenard.

Joc'h haalde zijn schouders op.

'Dat weet ik niet. Maar...'

'Ken je die galerij goed?' sneed D'Anjals stem door Joc'hs uitleg heen.  

'Ik ben er drie keer geweest.'

'Is er ergens een ruimte of een aanwijzing dat er nog een trap of een gang verder naar boven doorloopt?'

'Nee. Ik weet het niet. Ik heb er nooit op gelet en nam altijd aan dat de galerij de hoogste plek in het hart van Andor is.' Peinzend liet hij erop volgen: 'Er zijn daar natuurlijk genoeg nissen en kamers. Misschien bevindt zich daar inderdaad ergens de toegang tot een trap die verder omhoog voert.'

D'Anjal zei: 'Ik vertrouw op de kennis van Joc'h, het vermogen van Esme en het heldere inzicht van Simenard. Wijs ons de weg naar de tomben, Joch.'  

 

De voormalige bewaarder van de tomben van Andor leidde hen naar de richel waar hij enkele maanden geleden voor het eerst sinds eeuwen had uitgezien over de Aesdal Woestenij.

Joc'h zei: 'Toen ik een uitweg uit de tomben zocht dwaalde ik zonder doel of plan rond. Ik vond de uitgang bij toeval. Ik kan niet beloven dat ik jullie snel naar binnen zal loodsen. '

Hij wees naar een spleet, half verscholen achter een rotsblok.

'Daar is de ingang.'

Ze betraden de tomben van Andor. Op regelmatige afstand van elkaar hingen bollen die een aangenaam zacht licht uitstraalden.  

'Net als in Sohar,' mompelde D'Anjal.

Joc'h probeerde afgaand op zijn intuïtie de weg te vinden in de wirwar van gangen. Algauw gaf hij het op.

'Ik kan het niet,' zei hij terneergeslagen. Hoofdschuddend sloeg Joc'h een smalle zijgang in. Een tochtvlaag streek langs zijn gezicht. Hij herinnerde zich dat hem dat op de heenweg ook was overkomen.

'Wacht even,' bromde hij. Hij liep de gang in, maar ontdekte dat de tocht daar vandaan kwam. Dus moest hij in tegenovergestelde richting zoeken. Tegenover de smalle gang was een bredere, lage tunnel die er gepolijster uitzag dan de gangen van het labyrint die ze tot nu toe hadden doorkruist.  

'Daar,' wees hij. 'Daar moeten we heen.'

 

Ze liepen naar hun gevoel een halve dag. Bij elk kruispunt van gangen stond Joc'h stil en wachtte tot de tocht zich manifesteerde. Daarna besloot hij welke gang te nemen. D'Anjal voelde soms de neiging in zich opkomen om zijn geesteszicht te gebruiken, maar hij hield zich in. Hij was ervan overtuigd dat de vormeloze zijn zintuigen op scherp had staan en dat zelfs het lichtste spoortje magie hen zou verraden.

Opeens stond Joc'h stil.

'Deze gang ken ik! Het is me gelukt, we zijn in de tomben beland!'

Hij schuifelde verder, zo snel als zijn beentjes hem dragen konden, en sloeg rechtsaf, een brede gang in die gestut werd door tien plompe zuilen. Aan het eind ervan bevond zich een manshoge gulden poort, omlijst door argenten en gulden politouren en tressen.

Joc'h draaide zich om en keek hen blij aan.

'De tombe van de Wijsheid.'

Hij viste een roestige iseren sleutel uit zijn wambuis en ontsloot de deur.  

D'Anjal betrad de tombe als eerste. Het rook er bedompt. De ruimte voelde verlaten aan. Hij herkende de ruime grottenzaal van zijn droomreizen. Hij kon geen gloeibollen ontdekken, maar desondanks werd hetzelfde zachte licht door iets door de grottenzaal verspreid.

Joc'h schuifelde naar de put en luisterde gespannen.

'De Wijsheid is er niet.'

Toen wenkte hij hen en begaf zich naar een zuilengalerij tegenover de deur. Tussen de voorlaatste en de laatste zuil stond een standbeeld. De afgebeelde figuur kwam D'Anjal bekend voor. Opeens zei hij: 'Aha, S'adrumales im Reje! De vorst van de Ingkores. Wat doet hij hier?'

Hij wendde zich tot Joc'h, die zijn hoofd schudde.

'Joc'h heeft vaak voor deze man gestaan, maar hij heeft Joc'h nooit zijn naam gezegd.'

D'Anjal glimlachte.

'Het is één van de leiders van de oude Ingkores, het tempelvolk. Ik vraag me af wat de samenhang is tussen hem en Endil. Of is deze ruimte misschien door de Ingkores gemaakt?'  

'De Wijsheid heeft het er nooit over gehad, en Joc'h heeft nooit rechtstreeks met Aëndil gesproken,' antwoordde de spaltling nadenkend.  

'Is magie in de beeld,' zei Esme onverwacht. 'Is opgesloten.'

'Magie?' D'Anjal leek verbijsterd. 'Ik zie of voel niets.'

Esme haalde haar schouders op.

'Is magie, veel magie, maar anders. Esme ish bang van kracht die in de magie zit. Niet zwart, maar is wel dodelijk.'

Joc'h monsterde het beeld.

'Joc'h noemde hem altijd de stenen man, en nu hoort hij dat het een heerser is geweest en dat zich in zijn steen magie schuilhoudt. Na al die eeuwen kan Joc'h nog steeds voor verrassingen komen te staan, en dat in zijn eigen tombe.'  

D'Anjal schuifelde naar het standbeeld. Het fascineerde hem. Hij vroeg zich af of het een rol speelde in de legende. Hij had de laatste weken geleerd dat maar zelden gebeurtenissen of ontmoetingen toevallig plaats vonden.

De figuur van S'adrumales gaf hem geen antwoord. Het bleef wat het was: een stenen beeld. Even overwoog D'Anjal het beeld binnen te gaan met zijn geest.

'Geen magie,' prevelde hij.

Ze stuitten op een soortgelijke deur als die waardoor ze de tombe waren binnengegaan.

Joc'h morrelde met de sleutel in het slot. Na veel geknars en gekraak ging de deur piepend open.

'De deur is eeuwenlang gesloten gebleven,' verontschuldigde de spaltling zich.

Achter de deur was een ronde ruimte die werd gedomineerd door een brede wenteltrap. D'Anjal keek omhoog. De in de rotsen uitgehouwen trap cirkelde rond een brede pilaar die in het schemerduister boven hen verdween. Kleine gloei bollen verspreidden karig licht. Ze begonnen aan de klim, die volgens Joc'h een halve dag zou duren.  

Ze moesten regelmatig rusten. Vooral Esme had moeite met de grote treden. Simenard uitte zijn verwondering over het bouwwerk.

'Een loodrecht omhoog wijzende tunnel door het hart van Andor. Oi, ik vraag me af wie hem heeft gemaakt en vooral hóe dit bouwsel gewrocht is, of door wat.'

Joc'h haalde zijn smalle schouders op.

'Dat zijn allemaal zaken waar ik nooit bij heb stilgestaan, Dvargenvriend.'

Uiteindelijk bereikten ze de tombe van Endil, waar de tweekoppige meestal verbleef.  

'Hier is hij in sluimer gegaan,' zei Joc'h. 'Maar hij is er niet. Hij en de Wijsheid zijn elders.'

D'Anjal wilde graag weten waar de tweekoppige zich bevond, maar zonder geesteszicht was dat onmogelijk. Hij vroeg zich af waarom Andor zo verlaten was.

'Misschien doen we er goed aan wat te slapen,' stelde Joc'h voor. 'Esme is doodop en ik ben zelf ook niet meer zo fris.'

D'Anjal keek even bedenkelijk, maar stemde toch toe.

'Niet te lang,' zei hij. 'Er kan hier weinig gebeuren, maar ik hou toch de wacht.'

Joc'h nam hen mee naar een soort holwoning, waar in een hoek stro en dekens lagen.

'Hier heb ik zelf ooit overnacht,' zei hij, een beetje afwezig, alsof hij het zich nog maar nauwelijks herinnerde.

Weldra sliepen Esme, Simenard en Joc'h. Joc'h snurkte. Bij het uitademen maakte hij pruttelende geluiden die bij D'Anjal een glimlach opriepen.

Op het ritme van de geluiden overdacht hij de gebeurtenissen van de afgelopen maanden. De herinnering aan zijn eenvoudige jeugd in de Candras werd overwoekerd door de heftige gebeurtenissen tijdens de queeste.  

 

Hij droomde.

Beelden en woorden dreven in flarden aan hem voorbij. Hij zag hoog oprijzende torens en bizarre steenformaties die lange slagschaduwen over een verlaten vlakte wierpen. Aan de rand van zijn bewustzijn zag hij de gedaante van zijn moeder, Ilyce. Ze had haar gezicht van hem afgewend.

Hij beleefde de geboorte van de Zuil en aanschouwde de tweelingwelg met zijn kronkelende wortels.

Hij zag Eccué, half verscholen in een boogvormige nis. Op de achtergrond. De Mon veranderde in de Meester van het Licht die onbegrijpelijke woorden opdreunde.  

Het volgende ogenblik wiekte hij boven de Zee van Sohar. Daarna voer hij door de Geirmaner en hoorde hij het geknars waarmee de Osogand zich door de rotsen boorde om hem aan te vallen.

Hij huiverde toen hij terugkeerde in de grote troonzaal, waar een oude man met nietsziende ogen op een groot zwaard leunde. Deze keer herkende hij het zwaard: C'hart!

Hij zag opnieuw zijn moeder, zoals ze de laatste keer aan hem was verschenen. Hij hoorde haar waarschuwing, die bleef nagalmen in zijn geest.

Hij vloog over een verlaten vlakte en zag Ismuet, de verrader, en hij vroeg zich af waarom hij niet eerder had ontdekt dat zij Esme was, een en dezelfde.

Het volgende moment sprongen drie, vier schimmen op hem af, probeerden hem in een afgrond te duwen. Achter de schimmen doemde een nieuwe figuur op. Het was de Osogand. Even later tuimelde hij in de diepte.  

Met een wild kloppend hart dook hij de volgende droom binnen. Vijf statige bomen stonden rond een vijver. Hij dook door de spiegel van het wateroppervlak, op weg naar de Meester van het Licht. De wijze woorden zweefden door het water. Hij probeerde ze te grijpen, maar was steeds net even te laat.

Een deel van zijn geest was zich bewust van wat hem overkwam. Hij maakte een droomreis door al zijn dromen en visioenen.

Opnieuw verscheen de Meester van het Licht, om hem te waarschuwen. Hij zag weer hoe de gedaante werd weggerukt voor hij zijn zin kon afmaken.  

Hij zweefde, voor het eerst in de gedaante van een hawijt, en hij beleefde weer de sensaties die voorafgingen aan de grote schreeuw.

De beelden begonnen te versnellen toen hij het oog van de tijd weer ontmoette. Imerith Dunser, Mnargald, Megdeth, Xazziri en Joc'h Granderth van Scrith flitsten voorbij. Zijn eerste lange droom, waarin hij op meerdere plaatsen op Aidèn poolshoogte nam, doemde weer op. Zijn tweede lange droom, waarin de beslissing viel om het reisgezelschap op de splitsen, duurde hooguit vijf tellen. De beeltenis van Rinne bleef lang op zijn netvlies dralen.  

Hij zat weer gevangen in Japs bel, en wist met gebruikmaking van de grote schreeuw te ontsnappen.

Een reeks dromen met Rymlen in de hoofdrol snelde voorbij. Hij leverde slag met Gidmor, Vy en Kartha. Hij vocht met zichzelf, op de Zwarte Paden, en verwierf voor de eerste keer deelbaarheid. Hij verscheen aan de conventgangers in Bregaua, toen het beleg van de stad al was begonnen. Hij dwaalde rond in het wonderlijke brein van Raygereio, de laatste gulden draak. Hij voelde zichzelf in verstening vluchten en, met hulp van Uxorn, weer ontsnappen. Hij sprak kort, veel te kort met Endil.  

Hij nam afscheid van Rymlen.

Toen hij zijn geest uitwierp over Aidèn, terwijl zijn lichaam op het Drakengraf troonde, begonnen de beelden te vertragen. Hij achtervolgde Kartha en kon niet verhinderen dat zij Jaon, zijn vader, meekaapte, en hij sprak in de Karst met de geest van S'adrumales Im Reje, de vorst van de Ingkores.

Hij stond weer in de smidse van Lankel, waar de hitte van het smidsvuur hem in het gezicht sloeg. Hij ontmoette de wachter der wachters, wiens naam hij nog steeds niet kende. De man droeg hem op naar Dart te gaan. Hij had verschillende ontmoetingen met Hrarqe, met wie hij in korte tijd een warme band had opgebouwd. Hij liet zich door Eyra Lind de weg naar Dart wijzen.  

Hij droomde van het bloed waarmee Rastoth en de andere aartszwaarden aaneen werden gesmeed. Hij stond weer op het blad van het Ermonzwaard en zag reusachtige bloeddruppels vallen. Hij ontmoette het oog van de tijd en, tenslotte, sprak hij met Fand en Wenid in Yond Aeth.  

Toen dook hij vanuit de dromen en visoenen uit het verleden in de droom die hij nu droomde. Een duizeligmakend gevoel. Verleden en heden smolten samen. Was dit zijn laatste droom?

'Nee,'antwoordde een stem.  

Het was de wachter der wachters. D'Anjal zocht naar de identiteit van de man. Zijn naam: wachter der wachters, school daarin de oplossing van het raadsel? Een flard van een ingeving kringelde omhoog uit een knooppunt van gedachten.

'Thrad ? Thrad Qermondes?'  

Een zweem van een grijns trok door D'Anjals geest.

'Eindelijk.'

D'Anjal vroeg zich af waarom hij daar niet eerder op was gekomen. Wie anders kon de wachter der wachters zijn. Thrad was de eerste wachter van de toekomst geweest.  

'Zoveel dromen, zoveel betekenissen,' zei Thrad, ogenschijnlijk in gedachten verzonken. 'Dromen zijn duidend en misleidend. Maar welke droom was duidend en welke misleidend? De Erfgenaam weet, maar die kennis ligt bedolven onder donkere gedachten. Het weefwerk van de legende is voor een deel het weefwerk van de dromen van de Erfgenaam.'  

Een lichte zucht.

'De Erfgenaam is dicht bij me. Weet hij eigenlijk wel dat hij deze weg alleen moet gaan?'  

En weg was de aanwezigheid van Thrad.

De droom vervaagde.

 

Hijzat naast zijn drie metgezellen, die vast sliepen. Joc'h snurkte nog steeds. Een denkrimpel verscheen tussen D'Anjals wenkbrauwen. Negen gezellen waren door hemzelf teruggebracht tot vier. En nu moest hij alleen verdergaan.  

Hijstond geruisloos op en ging op zoek naar de trap die naar de galerij voerde.