9. Weggesleurd

Lange tijd had ik geen enkele herinnering aan die noodlottige middag. Mijn geest had ze in een donkere kast gesloten en de sleutel weggegooid. Hoe moeilijk het ook te geloven is, ik vergat zelfs Roberts naam.
Ik lag behaaglijk in zijn armen toen hij de boot naar de kust stuurde. De baai was smal, met maar een heel klein stukje strand, maar wij hadden hem ontdekt en eisten hem op als ons speciale plekje. Toen we dichterbij kwamen, ging ik rechtop zitten. De wind was sterker geworden en de wolken die uit het zuiden binnendreven, leken donkerder en dikker. Ik had op dat moment moeten zeggen: 'Laten we teruggaan, Robert,' maar ik deed het niet. Ook ik hunkerde naar liefde en ook ik raakte opgewonden bij het vooruitzicht van onze eigen kleine privé-wereld.
Robert sprong uit de boot en trok hem aan land. Toen pakte hij mijn hand en ik stapte uit. Hij vond een stuk drijfhout vlakbij, plantte dat in het zand en bond zijn zakdoek erom zodat die als een vlag wapperde in de wind.
'Ik eis deze baai op voor Laura Logan en noem hem hierbij Laura's Cove,' zei hij. Hij stond trots en stoer rechtop, als een historische onderzoeker.
Ik lachte en klapte in mijn handen. Hij maakte een diepe buiging en ik lachte weer. Alles bracht me die middag aan het lachen. Alles, de lucht, de vrijheid, de hernieuwing van onze liefde en beloften hadden me duizelig gemaakt. Ik was dronken van dromen.
'We moeten ons stukje paradijs dopen,' verklaarde hij en kwam naar me toe.
Hij omhelsde me en kuste me. De wind woei door mijn haar en het sproeiwater van de zee was koel en verfrissend op mijn armen en hals.
ik heb je gemist,' zei hij. 'O, ik heb je zo gemist. Ik heb je in gedachten wel duizend keer gezoend, Laura. Ik hield je telkens weer in mijn armen.'
Hij zoende me zacht op het puntje van mijn neus en toen op mijn kin, voor onze lippen elkaar weer vonden. Daarna ging hij naar de boot, haalde de plaid eruit en spreidde hem uit. We omhelsden elkaar en gingen op het zand liggen. Ik lag tegen zijn borst.
'We kunnen niet lang blijven, Robert,' herinner ik me dat ik zei. 'Cary en May -'
ik weet het,' antwoordde Robert en streek over mijn haar, liefkoosde mijn wang met zijn handpalm alsof hij blind was en mijn hele gezicht voorgoed in zijn geheugen wilde prenten. Ik verlangde naar hem. God, wat verlangde ik naar hem.
Hij voelde mijn begeerte en zoende me in mijn hals. Zijn handen gingen naar mijn middel en zachtjes schoof hij mijn topje omhoog. Een paar ogenblikken later waren we bijna uitgekleed. We omhelsden elkaar, klampten ons aan elkaar vast alsof de hele wereld water was geworden en wij op de oppervlakte dreven.
'Ik laat me je door niemand afnemen,' fluisterde hij, 'zelfs niet voor korte tijd.'
Zijn woorden verdreven alle twijfel over onze liefde, over mijzelf, over wat en wie we waren. Yes, hoorde ik mezelf ergens diep in mijn ziel zeggen, yes, yes, yes.
We zoenden elkaar lang en hartstochtelijk, als twee mensen die van elkaar houden en te lang van die liefde verstoken zijn geweest. Ik herinner me zelfs niet meer hoe we plotseling volkomen naakt waren. Zonder enige aarzeling vrijden we met elkaar, gooiden alle behoedzaamheid in de wind die om ons heen woei.
Het begon met een heftige, wilde drang, die langzaam vertraagde lot een golvend ritme, dat me op en neer deed gaan, van hoogtepunt tot hoogtepunt via momenten van kalmte waarin ik weer op adem kon komen. Maar algauw voelde ik me overweldigd door een nieuwe extase en ik omhelsde hem krachtiger, hield hem vast, weigerde het te laten eindigen.
Ik herinner me zijn zachte lach van verrukking, en zijn gezicht, zijn ogen vol liefde en genot. Ik hield mezelf voor dat wat we deden alleen maar goed en mooi kon zijn. Hij smoorde me bijna met zijn kussen, zong mijn naam, legde mijn zachte kreten het zwijgen op en hield mij net zo stevig vast als ik hem. We leefden ons uit in onze hartstocht tot we uitgeput waren.
Hij liet zich van me afglijden en ging naast me liggen, zijn gezicht op de plaid, maar zijn ogen op mij gericht. Ik draaide me om en keek naar hem, naar zijn lieve, bevredigde glimlach.
'Ik hou van je, Laura,' zei hij.
'Ik hou ook van jou, Robert.'
Hij sloeg zijn arm om mijn schouder, legde zijn palm tegen mijn naakte rug en sloot de afstand tussen ons. Zo bleven we rustig liggen, met zware oogleden, en een heel loom gevoel. We besloten even te rusten, maar de slaap maakte zich op magische wijze van ons meester.
Ik was de eerste die wakker werd. De wind was enorm aangewakkerd en joeg zand en water over ons heen. Ik draaide me snel om en toen ik opkeek, zag ik lage, donkere wolken op ons af komen. Een paar seconden later voelde ik regendruppels, maar het allerergste en meest angstaanjagende was de wegdrijvende boot. In onze haast hadden we die niet goed vastgelegd. Hij was zeker al drie, vier meter van de kust vandaan.
'Robert!' gilde ik.
Hij deed zijn ogen open en kwam snel overeind.
'O, nee. De boot.'
'We moeten hem te pakken zien te krijgen voor hij te ver afdrijft!' riep ik. Hij sprong overeind, dook het water in en zwom zo hard hij kon naar de boot. De golven waren al meer dan een halve meter hoog. Worstelend bereikte hij de zeilboot, hees zich op aan de rand en eroverheen. Het zeil wapperde hard, de kleine mast zwaaide van rechts naar links. Robert deed zijn best de boot in bedwang te krijgen, maar toen hij het zeil aanhaalde tegen de wind, begon de boot te kantelen en liet hij de lijn niet snel genoeg vieren. Het leek of de boot uit het water omhoog sprong, hem over boord zette en toen kapseisde.
'ROBERT!'
Ik kon goed zwemmen, maar ik was niet sterk genoeg om lang tegen de golven te kunnen vechten. Het kostte een ongelooflijke inspanning, maar ik slaagde erin de boot snel te bereiken. Ik hield me vast aan de boot en riep Robert opnieuw. Hij kwam aan de andere kant van de boot boven en keek versuft. Pas toen hij naar me toe zwom zag ik waarom. Toen hij in zee was gevallen met de boot achter zich aan, was die tegen zijn hoofd geslagen. Een smal. maar staag straaltje bloed kwam onder zijn haar vandaan, liep langs zijn slaap, over zijn wang.
'Robert, je bent gewond!' riep ik. Hij knikte, maar leek nog steeds verward.
We dobberden met de boot mee toen de golven hoger, sterker werden. De wind werd ook steeds sterker en de harde regen was pijnlijk koud. Ik keek achterom naar de kust. Al onze kleren, de plaid, alles spoelde weg door de vloed en werd langzaam de zee in getrokken. De schok dat alles zo snel gebeurde, veroorzaakte paniek. Ik worstelde vergeefs om de boot rechtop te krijgen. Robert deinde slechts, hield zich vast aan de zijkant. Of hij wist niet hoe hij de boot recht moest krijgen of hij was zo verward dat hij er niet eens aan gedacht had het te proberen.
'Klim over de romp, Robert en trek de boot rechtop. Klim!' riep ik. 'Robert, nu! Met elke golf raken we verder uil de kust.'
Eindelijk leek het tot hem door te dringen. Hij trok zich op de zijkant van de boot, gebruikte zijn lichaamsgewicht om hem recht te krijgen, maar hij woog niet genoeg en was niet sterk genoeg. Ik kwam zo snel ik kon naast hem en samen trokken we wanhopig aan de boot terwijl de wind tegen onze rug sloeg als een koud, nat touw en de stortregen ons verblindde.
Wanhopig beseften we het gevaar waarin we verkeerden en trokken uit alle macht, tot de boot begon te keren. Robert was te opgewonden over het kleine succes en rukte wild aan de romp.
'Laat hem kantelen, Robert,' schreeuwde ik, maar hij bleef omhoog en omlaag springen, rukkend en grommend, waardoor alle inspanning teniet werd gedaan.
Eindelijk kwam de mast overeind, het natte zeil kwam uit het water. Het ging goed. We zouden de boot rechtop krijgen, dacht ik. Het kwam in orde. Toen kwam er weer een hevige windvlaag en kon ik hem niet langer houden. Ik gleed terug in zee. De boot begon weer om te slaan en Robert sprong er met al zijn kracht op om het te beletten. Ik zag hem over de boot heen duiken en aan de andere kant verdwijnen. We waren nu minstens zes meter verder uit de kust. Het regende zo hard dat ik het kleine strandje nauwelijks meer kon zien.
'Robert!' riep ik toen ik hem niet meer zag. 'Robert, waar ben je? Robert!'
Hij reageerde niet en zwom niet naar me terug. Ik bleef me aan de romp vasthouden en worstelde me om de boot heen. Eerst zag ik hem niet, toen zag ik zijn hoofd, dicht onder de oppervlakte, zijn hand drij- venei in de richting van de mast. Ik bewoog me zo snel ik kon, pakte de mast en toen zijn hand en trok zo hard ik kon, tot zijn hoofd bovenkwam. Zijn ogen waren glazig, versuft. Het bloed langs zijn slaap en wang stroomde nu sneller en heviger. Ik dacht dat zijn lippen mijn naam vormden en glimlachten, maar het was moeilijk om duidelijk te zien met het zoute water dat in mijn ogen prikte en de regen die in mijn gezicht sloeg.
Ik hield hem vast. Hij leek niet in staat zich op eigen kracht te bewegen. Zijn rechterarm kwam niet uit het water en zijn hoofd zonk langzaam op zijn schouder, zijn ogen sloten zich.
'ROBERT!'
Ik probeerde hem dichter naar me toe te trekken, maar ik verloor mijn houvast aan de mast, die glibberig was geworden door het water. Als ik Roberts hand niet gauw losliet, zou ik de mast los moeten laten en samen met hem de zee in worden gesleurd, dacht ik. Mijn schouders deden pijn, mijn halsspieren schreeuwden het uit en mijn hand voelde alsof hij van mijn pols werd gerukt.
'O, Robert, word wakker. Help ons! Robert!'
Hij dobberde op de golven die ons omhoog gooiden en omlaag trokken. Toen ik me omdraaide en achteromkeek, kon ik de kust niet meer zien. De zee sleurde ons mee.
Ik herinner me dat ik aan Cary dacht, verwachtte hem elk moment te zien in een andere boot, vliegend over de golven om ons te hulp te komen. Hij zou kwaad zijn. maar heel erg ongerust. Hij zou ons allebei uit zee halen, in warme dekens wikkelen en naar huis brengen.
'Schiet op, Cary,' kreunde ik. 'Alsjeblieft.'
Ik klampte me vast aan de mast en aan Roberts hand, maar het gewicht van zijn lichaam trok aan mijn arm. Zijn vingers verloren hun greep om de mijne en hij begon weg te glippen.
'Robert. O, Robert, word wakker!' smeekte ik. Ik wilde aan zijn arm schudden, maar ik was bang dat ik door die beweging de mast zou moeten loslaten.
Het zeewater sloeg in mijn gezicht terwijl ik hem riep en ik kreeg te veel water binnen. Ik kokhalsde, hoestte, snakte naar adem en voelde dat ik mijn greep op zijn hand begon te verliezen. Ik vocht uit alle macht om hem vast te houden. Ik kon hem niet laten gaan.
Het weer in New England was berucht om zijn snelle veranderingen. Ik had het moeten weten. Ik had beter moeten weten. Het
was mijn schuld, mijn schuld.
De oceaan was meedogenloos. Hij liet zich zijn prooi niet ontnemen. Ik deed wanhopig mijn best om Robert en de mast vast te houden. Toen voelde ik mijn vingers afglijden over zijn palm. Zijn lichaam kwam omhoog in de golven, alsof hij zich wilde oprichten voor een laatste afscheid, daarna verdween hij in de diepte.
Ik schreeuwde zijn naam zo hard en zo lang ik kon. Ik wilde de mast loslaten om hem te zoeken, maar mijn wanhopige wil om te overleven weigerde mijn vingers te laten gehoorzamen. Ik weet dat ik zijn naam gilde en schreeuwde tot mijn stem het begaf. Mijn keel deed pijn, ik sloot mijn ogen, draaide me om en legde mijn andere hand om de mast. Ik trok me ernaartoe en legde mijn wang tegen het koude metaal. De boot bleef dobberen, bleef op en neer gaan in de wind en de regen.
Een diepe duisternis viel over me heen. Zelfs als ik mijn ogen opende, zag ik niets. Het laatste dat ik dacht was belachelijk in het licht van wat er gebeurde en er gebeurd was. Ik huilde: ik ben die mooie zijden sjaal verloren die ik van mama me heb gekregen. Het spijt me, mama,' riep ik.
Mijn lichaam schokte zowel door mijn gesnik als door het ijskoude water en de regen. Ik lag met mijn hoofd legen de mast en voelde de romp onder mijn linkerzij. Dat was geruststellend. Ik herinner me dat ik dacht: ik ga gewoon even slapen en dan houdt de storm op.
De magie zal terugkomen.
De zon zal ons verwarmen.
We zullen weer lachen en elkaar beloftes doen.
Ja toch?
We? Ik herinnerde me zijn naam niet. Ik zag zijn gezicht, hoorde zijn lach, zelfs zijn stem, maar wie was hij?
Toen werd ik gegrepen door een hevige angst.
Wie ben ik?
Wat er daarna gebeurde heb ik in de loop van de tijd aan de hand van gebeurtenissen, vage herinneringen, woorden die ik had opgevangen, als een enorme, uit duizend stukjes bestaande legpuzzel in elkaar gepast. Later zijn me dingen verteld, maar ik moest wat me werd verteld altijd wegen tegen hetgeen ik me herinnerde.
De storm werd steeds heviger en belette iedereen naar ons te zoeken. De wind en de golven sleurden de omgeslagen zeilboot steeds verder de zee op. Een visser, Karl Hansen, vocht zich terug naar de kust. Hij had jarenlang voor grootpa Samuel en grootma Olivia gewerkt, maar was nu zo goed als gepensioneerd. Hij waagde zich alleen zo nu en dan nog de zee op met zijn eigen net. Hij zag de omgeslagen zeilboot en kwam dicht genoeg bij om te zien dat ik me wanhopig aan de mast vastklemde. Hij begon te schreeuwen. Ik herinner me dat ik eerst dacht dat de wind een stem had gekregen. Ik dacht dat het een deel van de magie was en luisterde met een Hauw glimlachje op mijn gezicht. Ik hield mijn ogen gesloten terwijl hij bleef roepen. Toen voelde ik iets tegen mijn schouder. Ik opende mijn ogen en zag een man die een net naar me toe gooide terwijl zijn boot op de ruwe zee deinde.
'Pak vast. Wikkel het om je heen,' beval hij, schreeuwend door zijn tot een kom gevouwen handen. 'Pak vast!'
Hij gooide het net steeds opnieuw. Telkens keek ik ernaar, maar bewoog me niet. Ik kon de mast niet loslaten. Ik had mijn handen eromheen geklemd, en hoe ik ook mijn best deed, ik kon mijn handen niet dwingen ze uit te strekken naar het net.
Ten slotte bracht Hansen zijn boot zo dichtbij dat hij in zee kon springen. Hij had een dik touw om zijn middel gebonden en toen hij bij me was, maakte hij zich snel los en wond het om mij heen.
'Je moet loslaten,' zei hij. 'Wees maar niet bang. Ik krijg je op mijn boot.'
Hij was een kleine, gezette man met een volle grijze baard en grijs haar. Ik had hem moeten herkennen, maar deed dat niet. Hij herkende mij wel.
'Laura Logan?' riep hij uit. 'De kleindochter van mevrouw Logan. Heilige Maria en Jozef. Laat de mast los als ik het zeg, meisje.'
Ik herinner me dat ik gilde en gilde en probeerde me te verzetten toen hij me los wilde trekken van de mast. Eindelijk kreeg hij me los en zwom terug naar- zijn boot, mij achter zich aan slepend.
Het stormde verschrikkelijk en de regen kwam meedogenloos. De strijd werd te zwaar. Zijn boot was in gevaar. Ik weet zeker dat hij twijfelde of hij moest wel doorzetten, maar hij zette door. Eindelijk waren we bij de boot en kon Hansen me optillen en aan boord zwaaien.
Ik was naakt en halfbevroren van de kou. Mijn tanden klapperden zo hard dat ik dacht dat ze tegen elkaar kapot zouden slaan. De golven wierpen Hansens boot genadeloos heen en weer. Hij moest terug de zee op om het deinen in bedwang te krijgen. Hij vond een deken, gooide die over me heen en hield zich toen bezig met de boot. We voeren verder de zee op, tot hij voldoende kalm water vond om mij te kunnen verzorgen. Hij kwam terug en hielp me naar de hut, waar hij me op een kleine, beklede bank legde.
'Wat is er met je gebeurd, meisje? Hoe ben je in dit weer terechtgekomen? Was je broer bij je?'
Broer ? dacht ik. Ik heb een broer?
Ik reageerde niet. Ik bleef liggen en verloor steeds weer het bewustzijn. Ik kan me niet herinneren hoe lang het duurde voor we de kust bereikten, maar hij nam een tactisch navigatiebesluit en bracht de boot naar de steiger van grootpa Samuel en grootma Olivia. De wind was iets gaan liggen en de regen was wat bedaard.
Het volgende dat tot me doordrong was dat Hansen wegholde om hulp te halen. Hij kwam terug, tilde me uit de boot en droeg me toen letterlijk naar het huis. Een kleine, kwade vrouw begroette ons en beval hem me naar een logeerkamer beneden te brengen, waar hij me voorzichtig op bed legde. De oude dame stond achter hem te wachten. Ik wist toen niet wie ze was. Ik zag alleen haar van woede vertrokken gezicht. Het leek of het allemaal een ander overkwam. Het was of ik naar een film keek.
'Waar heb je haar gevonden?' hoorde ik haar vragen.
'Ze klampte zich vast aan een omgeslagen zeilboot, ongeveer anderhalve mijl uit de kust van Dead Man's Cove,' antwoordde hij. 'Die dingen zijn te klein voor zelfs maar half zo slecht weer als dit.'
'Was ze alleen toen je haar vond?'
'Ja, mevrouw. Ik hoop niet dat haar broer bij haar was, dit zou niemand overleven.'
'Het was niet haar broer,' zei ze. 'Was ze naakt toen je haar vond?'
'Ja, mevrouw.'
'Walgelijk.' mompelde ze.
Ik was zo koud dat ik mijn armen en benen niet kon bewegen. Ik lag opgerold als een bal en haalde zwaar adem. Mijn hele lichaam beefde. Ze kwam dichterbij.
'Wat deed je daar, meisje?' vroeg ze terwijl ze me met staalharde ogen aankeek.
Ik kon niet praten; ik kon zelfs mijn hoofd niet schudden.
iets zondigs, precies zoals ik voorspeld had; zei ze knikkend.
ik zal een zoektocht organiseren als de storm bedaard is,' zei Karl Hansen.
'Dat doe je niet, Karl,' snauwde ze tegen hem. 'Je zegt hier geen woord over.'
'Maar... er moet toch nog iemand op die boot zijn geweest, mevrouw Logan.'
'Ik weet dat er nog iemand anders was. Ik weet zeker dat hij ook naakt was,' voegde ze er minachtend aan toe. 'Ik wil niet dat iemand anders dit weet.' ging ze verder met een knikje naar mij. 'Ze zijn beiden betrapt op een zondige daad.'
'Wat voor zondige daad?' wilde ik vragen, maar kon het niet.
Ze keek weer naar hem. Ik zag de blik van verbazing en verwarring op zijn gezicht, maar begreep niet waarom. Ik wist niet waar ik was en was vergeten hoe ik daar was gekomen. Ik wist alleen dat ik het erg koud had en dat niemand daar aandacht aan besteedde.
'Je hebt haar niet gevonden, Karl,' zei ze vastberaden. 'Laat het maar aan mij over.'
'Maar, mevrouw Logan -'
'Je zult rijkelijk beloond worden voor je trouw aan mij, Karl. Ik weet dat je vrouw ziek is en dat je een moeilijke tijd hebt gehad om de touwtjes aan elkaar te knopen. Je hoeft je geen zorgen meer te maken over haar doktersrekeningen of iets anders wat dat betreft. Zolang ik kan vertrouwen op je zwijgen,' voegde ze eraan toe.
Hij keek naar mij en toen naar de kleine, kwade vrouw die hij mevrouw Logan noemde.
'Nou ja, ik denk ook niet dat er nog veel aan te doen is. U zorgt voor haar en wie er verder bij was - God hebbe zijn ziel.' zei Karl Hansen. 'Ik ben ervan overtuigd dat hij het niet overleefd heeft. We kunnen niets anders doen dan het lichaam bergen, en daar is geen haast bij.'
'Precies. Denk eraan, Karl, je hebt haar niet gevonden. Je hebt je eigen koers naar de kust gevaren en bent hier aangekomen. Het was moeilijk genoeg voor je.'
'Ja, dat was het, mevrouw. Dat was het. Dat is een waar woord.'
'Precies,' zei ze. 'Raymond zal ervoor zorgen dat je thuiskomt en ik heb morgenochtend iets voor je. Ik zal er ook voor zorgen dat Ruth de persoonlijke verpleging krijgt die ze nodig heeft.'
'Eh, dank u, mevrouw Logan. dat is erg vriendelijk van u.'
'Zolang we elkaar maar begrijpen, Karl.' Haar kleine ogen waren kil en dreigend. Hij knikte snel.
'O, absoluut, mevrouw Logan. Absoluut.'
'Goed,' zei ze, en draaide zich weer om naar mij. 'Goed.'
Ze liep met hem mee naar buiten en kwam een paar minuten later terug. Ze bleef bij het bed staan en keek op me neer.
'Hoe kon je zoiets doen?' vroeg ze. 'Hoe kon je opzettelijk liegen en bedriegen en zoiets doen?'
Mijn tanden klapperden en ik kreunde.
'Heb je dan helemaal geen respect voor deze familie? Weetje niet wat voor schandaal dit zou kunnen veroorzaken? het zou zelfs in de krant kunnen komen. Mensen buiten Provincetown, vrienden, kennissen overal vandaan, zouden het horen. Nou? Heb je niets te zeggen?'
ik heb het koud,' bracht ik er eindelijk uit.
'Koud? Dat is het minste van al je problemen. Gelukkig zal Hansen zijn mond houden. Hoor je wel wat ik zeg?' snauwde ze. 'Je staart me aan of ik Grieks spreek. En haal die stomme lach van je gezicht,' beval ze. 'Dat duld ik niet.'
'Het spijt me," zei ik. ik lach niet. ïk heb het alleen maar koud. Mijn haar is kletsnat.' Ik begon de deken over mijn armen en benen te wrijven.
ik geloof graag datje er spijt van hebt. Al schieten we er niets mee op,' zei ze hoofdschuddend. 'Hoe is het gebeurd?'
'Wat?' vroeg ik.
'Wat? Ben je krankzinnig? Dit!' Ze strekte haar handen naar me uit. 'Je hebt hier lang genoeg gewoond om te weten wanneer je terug moet voor een storm en wanneer je voorzichtig moet zijn. Wat deed je daar? Ging je zo op in je wellust dat je het slechte weer niet hebt zien aankomen? Nou?'
'Waar?'
'Op zee, stommerd. Wat mankeertje?'
Ik herinner me dat ik giechelde. Ik kon er niets aan doen. Ik vond haar een grappige oude dame. Haar haar was strak naar achteren getrokken en met parelmoeren kammen vastgezet. Ze droeg een bloemetjesjurk en een snoer parels om haar hals. Als ze zich opwond kroop het bloed in haar hals omhoog als kwik in een thermometer, en
na elke zin leek ze op en neer te wippen op haar voeten.
'Vind je dit grappig?' vroeg ze verbijsterd.
Ik schudde mijn hoofd.
'Wat is er met hem gebeurd?' vroeg ze.
'Met wie?' antwoordde ik.
Even bedwong ze haar woede en keek me onderzoekend aan.
'Herinner je je niets meer?'
Ik schudde mijn hoofd.
'Je weet toch wel waar je bent?'
Weer schudde ik mijn hoofd.
Ze keek me aan en hield toen haar hoofd schuin, alsof ze nadacht.
'Hoe heet ik?' vroeg ze plotseling.
'Die man noemde u mevrouw Logan,' zei ik. 'Is dat niet uw naam?'
'Mijn god.' Ze legde haar hand voor haar mond en liet die toen langzaam zakken. 'Hoe heet je?'
Ik dacht na, maar ik kon niet op een naam komen.
'Ik weet het niet.'
Ze deed een stap achteruit alsof ik een besmettelijke ziekte had.
'Schande en krankzinnigheid. Het gebeurt opnieuw. Eerst mijn zus en nu jij, en ik moet de last op mijn schouders nemen, de gemeenschap trotseren. Ik moet mijn positie en prestige bewaren, en deze familienaam even gerespecteerd houden als hij altijd geweest is.'
Ze zweeg even en hief toen haar kleine vuist op naar het plafond alsof ze God wilde dreigen.
'Dat zal niet gebeuren,' verklaarde ze. Toen draaide ze zich weer om naar mij. 'Je blijft in bed,' beval ze.
Ik dacht niet dat ik me zelfs maar kon bewegen. Ik kon nauwelijks mijn benen strekken.
Minuten later kwam ze terug met een armvol grote, zachte handdoeken en ging naar de badkamer. Ik hoorde dat ze water in het bad liet lopen. Ze bewoog zich snel, ik vond haar net een kleine boskabouter. Ik kon het niet helpen, ik moest weer lachen. Ze werd woedend toen ze uit de badkamer kwam en de glimlach op mijn gezicht zag.
'Sta op,' beval ze. 'Ik zal dit zelf afhandelen. Toe, sta op!'
Ik zwaaide langzaam mijn benen uit het bed. De spieren in mijn dijen protesteerden en toen ik moeizaam overeind kwam, voelde ik mijn schouder steken. De deken viel van me af. Ik keek naar mijn
arm. Langs de hele arm waren bloedvaten gesprongen, er waren zwarte en blauwe plekken aan de binnenkant van mijn pols, en hoger, over mijn elleboog tot aan mijn schouder. Zelfs zij kon een kreet niet onderdrukken.
'Alles doet pijn.' klaagde ik.
"En terecht," zei ze met een vorstelijke houding en op strenge toon. 'Sta op en ga naar de badkamer. Vooruit. Ik heb niet de kracht om je op te tillen,' ging ze verder met haar handen op haar heupen. Ik zag dat ze een lichtblauwe housecoat over haar jurk had aangetrokken. Ik probeerde te gaan staan, maar mijn benen weigerden dienst.
'Ik kan het niet,' kreunde ik.
'Je kunt en je zult. Sta op!' beval ze. Ze strekte haar hand uit en greep me vast bij mijn haar, trok er hard aan.
Ik gilde. Ik kon bijna niet ademen, maar ik stond op. Ik strekte mijn hand uit om op haai- schouder te steunen. Ze deed een stap achteruit, maar gaf me tenminste een hand.
'Ik kan je niet dragen. Loop,' beval ze weer.
Elke stap was een marteling. Mijn rug, mijn benen, zelfs mijn voeten deden pijn. Ik schuifelde in de richting van het geluid van het water, zocht steun tegen de deurpost en liep de badkamer in. Ze ging me voor en draaide de kraan dicht.
'Stap in het bad en was je. Vooruit. Doe wat ik zeg, nu,' commandeerde ze.
Ik weet niet hoe ik het deed, maar ik bereikte het bad en tilde mijn been op om in het water te stappen. Maar het was zo heet dat ik mijn voet snel terugtrok en mijn evenwicht verloor. Ik viel achterover en kwam hard op de grond terecht.
'Je bent walgelijk,' riep ze uit.
'Het is te heet,' kreunde ik.
'Het moet heet zijn, stommerd. Sta op en stap in het water. Vooruit. Nu.' Ze stond over me heen gebogen. 'Als je het niet doel, krijg je longontsteking.'
Ik hees me op mijn knieën en sleepte me naar het bad. Ik haalde diep adem en stond op om mijn voet erin te steken. Het benam me de adem en ik voelde me zo duizelig dat ik dacht dat ik flauw zou vallen. Ze legde haar handen om mijn heupen en hield me vast, stond me toe even tegen haar aan te leunen.
'Goed, laatje nu in het water zakken. Maar snel,' beval ze.
Ik haalde diep adem en deed het. Ik gilde toen ik in het gloeiendhete water zakte. Mijn lichaam begon te jeuken en toen te tintelen. Ik bleef diep ademhalen. Eindelijk voelde ik me wat meer op mijn gemak en toen ging het plotseling een stuk beter. Ik deed mijn ogen dicht.
Plotseling voelde ik dat er iets over mijn hoofd werd gegoten.
'Je moet het zout eruit wassen,' zei ze. Ze schepte water op mijn haar, waste het stevig en dwong me toen me te laten zakken tot ik onder water was, zodat ik mijn haar kon uitspoelen. Ze hield me zo lang onder dat ik dacht dat ze me in het bad wilde verdrinken. Snakkend naar adem kwam ik boven.
'Blijf liggen,' zei ze, en liep de badkamer uit.
Ik weet zeker dat ik een paar minuten in slaap viel. Toen voelde ik dat ze weer naast me stond. Ze was teruggekomen en torende boven me uit. Ze keek vol intense afkeer op me neer.
'Nou?' vroeg ze. 'Weel je nu wie je bent?'
Ik dacht en dacht. Toen schudde ik mijn hoofd.
'Ik weet het niet,'jammerde ik. 'Wie ben ik?'
'Je bent krankzinnig en ik duld geen krankzinnigen meer in mijn familie,' verklaarde ze. Ze zuchtte diep. 'Wie ben ik?'
Ik probeerde het me te herinneren. Ik was zelfs vergeten hoe die man haar had genoemd.
'Ik weet niet meer hoe die man u noemde.'
'Wat, zijn je hersens in veenbessengelei veranderd?' vroeg ze.
'Veenbessen? Ik herinner me veenbessen.'
'Nou, dat doet me genoegen. Wat herinner je je nog meer? Heb je familie, vrienden?'
Ik dacht na en vond alleen een lege, donkere ruimte in mijn geest, zonder gezichten, zonder woorden of stemmen. Ik schudde mijn hoofd.
'Ik weet het niet,' zei ik.
Ze staarde me aan.
'Misschien weet je het echt niet. Misschien... is dit een geluk bij een ongeluk. Ja.' zei ze en haar gezicht klaarde op en haar ogen werden groot, 'dat is het.'
Ze ging weer weg, deze keer langer. Toen ze weer terugkwam hield ze een witte badjas in haar handen.
'Kom eruit. Droog je af en trek dit aan,' zei ze. 'Straks komt iemand je halen.' 'Iemand?'
Mooi, dacht ik. Er kwam iemand. Ik zou me vast gauw alles weer herinneren. Ik stapte met grote moeite uit het bad. Mijn lichaam was totaal uitgeput, de spieren werkten op hun eigen geheugen en niet op mijn bevelen. Het leek een eeuwigheid te duren voor ik me had afgedroogd. Ze werd ongeduldig.
in godsnaam,' zei ze en pakte een van de handdoeken. Ze begon me stevig droog te wrijven. Ik had het gevoel dat mijn huid eraf gewreven werd. Elke beweging deed pijn. Mijn hele lichaam deed pijn.
'Zo,' zei ze. 'Trek nu die badjas aan en ga weer naar bed.'
Ik deed wat ze zei. Zodra mijn hoofd het kussen raakte, sloot ik mijn ogen en viel in slaap. Ik werd wakker toen ik stemmen naast en boven me hoorde. Aanvankelijk weigerden mijn ogen open te blijven, maar na veel inspanning deden ze wat ik wilde.
Een lange vrouw in een gesteven wit uniform kwam in beeld. De vrouw in het wil nam me een ogenblik op en glimlachte toen flauwtjes.
'Dag. Mijn naam is Clara. Hoe heet jij ?' vroeg ze en pakte mijn pols tussen haar vingers om hem op te nemen.
'Ik heet...Ik heet... Ik kan het me niet herinneren!' riep ik uit.
De vrouw keek naar de oude vrouw en toen weer naar mij.
'Weetje waar je bent?'
Ik schudde mijn hoofd.
'Hoe oud ben je?'
'Dat weet ik niet.'
'Hoe ben je hier gekomen?'
'Dat kan ik me niet herinneren. Waar ben ik?'
'Ben je thuis?'
'Ben ik dal?'
'Ziet u?' zei de oude dame.
'Ja, het is een klassiek geval, denk ik,' zei de vrouw in het wit. 'Haar pols is krachtig.'
'Hel is niet haar pols waar ik me zorgen over maak,' zei de oude dame.
Clara knikte.
'U begrijpt wat ik wil en hoe het moet gebeuren,' zei de oude dame.
'Precies. U hebt de gebruikelijke telefoontjes gepleegd, neem ik aan?'
'Natuurlijk,' zei de oude dame. 'Alles is geregeld. Ik reken op uw discretie. U zult beloond worden,' ging ze verder.
Clara glimlachte. 'U zult niet teleurgesteld worden.'
'Mooi.'
Clara draaide zich weer om naar mij.
ik ga je helpen,' zei ze, 'maar je moet ook jezelf helpen. Goed?'
'Ja.' zei ik.
'Goed, ik wil datje opstaat en met me meeloopt. We gaan naar een auto die voor de deur staat. Ik breng je naar een prettig verblijf, ja?'
'Ja,' zei ik. Ik kwam op mijn ellebogen overeind en Clara pakte me onder mijn linkerarm om me uit bed te helpen. Toen ik opstond, voelde ik me vreselijk stijf, en dat zei ik haar.
'Dal kan,' zei Clara. 'Die stijfheid zal niet lang duren. Ik zal je helpen.' Ze glimlachte. Ze had een aardige, vriendelijke glimlach, veel aardiger dan die oude dame, dacht ik. Ik was blij dat ik wegging.
De oude dame volgde ons toen we de kamer uit liepen, door een lange gang naar de voordeur van het huis. Ik herinner me dat ik het een groot huis vond en er waren een paar dingen die me bekend voorkwamen, maar ik kon me niet herinneren dat ik hier ooit geweest was. De oude dame liep voor ons uit en hield de deur open.
Het motregende nog, en de koude lucht was als een klap in mijn gezicht. Ik rilde en Clara legde haar arm om mijn schouders.
'Rustig maar,' zei ze. 'Dadelijk is het weer warm.'
Ze bracht me naar buiten, naar de donkere auto. Ik zag geen chauffeur. Clara deed het portier voor me open en ik werd voorzichtig achterin geholpen. Toen deed ze een stap achteruit.
'Wilt u nog iets tegen haar zeggen ?' vroeg Clara aan de oude dame.
'Nee, zeg maar dat ik morgen kom om alles te regelen en ze een cheque te geven.' zei ze.
'Goed, mevrouw Logan.'
Ik draaide mijn hoofd met een ruk om. Mevrouw Logan ? Die naam herinnerde ik me, maar wie was ze? Ze keek me nijdig aan, haar kraalogen ijskoud, haar mond dichtgeknepen. Ik was blij toen de deur dichtviel en ik haar niet meer zag.
Clara stapte aan de andere kant in en kwam naast me zitten.
'Gaat het?' vroeg ze. Ik knikte. 'Je zult het goed hebben,' zei ze. 'Straks heb je het goed.'
Ik glimlachte terug. Ze knikte naar de chauffeur en de auto reed weg, de regen en de duisternis in.
Ik keek even voor me uit en toen achterom, maar de lichten van het huis waren al verdwenen, de duisternis sloot me in. Ik wilde terug; ik wilde die deur weer opendoen, maar ik wist niet hoe.
'Waar gaan wc heen?' vroeg ik aan Clara.
'Naar een ander huis,' antwoordde ze. 'Goed?'
Ik dacht even na.
'Ja,' zei ik. 'Goed.'
Ik wist niet waarom, maar ik realiseerde me vaag dat het, ja, dat het beter was om ergens anders te zijn.