4. Een teken van boven
In de daaropvolgende dagen heerste er een onbehaaglijke
wapenstilstand tussen Cary en mij. Hij probeerde voortdurend kwaad
en afkeurend te blijven kijken, probeerde me weer te bewijzen dat
hij meer wist over het maken van afspraakjes dan ik. Hij praatte
met me via May, gebaarde en praatte tegelijk tegen haar, ook al
wisten we allebei dat ze niets kon horen. Hij zei dat May moest
leren wat ze wel en niet moest doen als ze met een jongen uitging,
omdat blijkbaar niemand mij die regels ooit had bijgebracht. Hij
klonk net als papa, klaagde dat jonge mensen arrogant en vroegrijp
waren. Soms, als hij papa's gezicht trok en sprak als papa, was ik
bang dat ik zou gaan lachen, dan moest ik me omdraaien om mijn
glimlach te verbergen. Cary hoefde papa's opvliegende karakter niet
te imiteren. Dat van hemzelf was al erg genoeg.
'Nu je ouder wordt, May,' zei hij belerend, met een blik op
mij, 'moet je oppassen dat je je tijd niet verspilt aan domme
jongens of jongens die meisjes als een trofee beschouwen en niet
als mens.'
'Ze heeft geen idee waar je het over hebt, Cary,' zei
ik.
'Des te meer reden om nu met haar te praten. Jij hebt een
grote invloed op haar,' snauwde hij. 'Een negatieve.'
'Wat bedoel je daarmee, Cary?'
'Precies wat ik zeg. Ze ziet wat jij doet en denkt dat dat het
beste, het juiste is om te doen.'
ik heb niets in haar bijzijn gedaan wat niet mocht doen,'
protesteerde ik-
'Nog niet misschien,' mompelde hij.
Hij was om dol van te worden, maar ik kon beter mijn mond
houden en mijn woorden inslikken. Hij bleef gewoon doorgaan met
zijn preken, praatte over jongens alsof ze gif waren. Die arme May
was slim en gevoelig genoeg om te weten dat ze hem niet moest
tegenspreken, maar keek voortdurend naar mij om te zien of ik hem
gelijk gaf of ging protesteren. Ik zei niets en wendde mijn gezicht
af. Later, toen we alleen waren, vroeg ze waarom Cary zo kwaad was
op de jongens van school. Ik vertelde haar dat hij alleen maar
probeerde haar te beschermen, dat hij bezorgd was om haar. Ze keek
me met haar grote lichtbruine ogen strak aan en wachtte tol ik meer
zou zeggen, maar dat kon ik niet.
Droefheid hing als een spinnenweb om ons heen. Cary's sombere
gezicht wierp lange schaduwen in ons huis. Als hij een kamer
binnenkwam waar May en ik waren, gingen haar ogen van mij naar hem
en weer naar mij. alsof ze op een akelige golf wachtte die ons
allemaal in een zee van neerslachtigheid zou verdrinken. Cary
bracht steeds meer tijd alleen door, boven op zijn zolderkamer. Op
school was hij ook alleen, zelfs in de kantine. Soms zat hij met
een paar jongens uit andere vissersfamilies, maar zijn ogen waren
altijd op Robert en mij gericht, wat me verlegen maakte, me een
schuldgevoel gaf als ik lachte of zelfs maar glimlachte, en vooral
als we elkaar aanraakten. Robert probeerde vriendelijk te zijn
tegen Cary, probeerde een gesprek met hem aan te knopen, maar hij
reageerde slechts met een eenlettergrepig gegrom, liep meestal
haastig weg of negeerde hem. Ik zei Robert dat het tijd nodig had.
Ik zei dat hij geduld moest hebben, dat als Cary eenmaal zou
beseffen hoe aardig hij was, hij zou ophouden zo beschermend en
bezorgd te zijn.
ik denk dat als ik een zus had die op jou leek, ik ook met een
geweer over mijn schouder zou lopen,' zei hij. Ik moest lachen.
Robert kon wolken verjagen en de zon laten schijnen op elk somber
moment. Ik had nog nooit iemand gekend die zo optimistisch en zo
opgewekt was. Toen ik zijn ouders had leren kennen, dacht ik dat
het door hen kwam, zij leken zo gelukkig, zo vol liefde.
'Een bloem bloeit het mooist in een gelukkige pot,' had tante
Belinda eens tegen me gezegd toen ik haar in het tehuis bezocht. Ik
dacht dat ze zinspeelde op grootma Olivia, die geen prachtige bloei
vertoonde. Ik dacht dat ze klaagde over haar familieleven, maar ik
kon haar er nooit toe krijgen iets van wat ze zei uit te leggen.
Meestal liet ze er een lach op volgen en zweefden de woorden als
rook van ons weg.
Ik ontmoette Roberts ouders op een middag toen de school vroeg
uit was omdat er leraarsvergadering was. Ik vroeg Cary of hij zin
had om mee le gaan naar Roberts ouders en te zien hoe ze opschoten
met het Sea Marina.
'Waarom zou ik mijn tijd verspillen met het bekijken van een
verwaarloosd toeristenkot?' snauwde hij. "En waarom zou jij dat
doen?'
'Het is niet meer verwaarloosd, Cary, en het is beslist geen
kot.'
'Wie haalt May af?'
ik, als je wilt.' zei ik.
'Als ik wil? Vroeger hield je van je zusje,' merkte hij
hatelijk op.
'Je weet dat ik van haar hou, Cary. Dat is niet eerlijk. Ik
zeg toch dat ik haar zal ophalen.'
'Laat maar. Je zou het waarschijnlijk maar toch vergeten,
worden afgeleid door je lieve vriendje en dan staat zij in haar
eentje bang te wachten,' zei hij.
'lk laat me nooit zo afleiden, Cary, maar zelfs dan zou May
gemakkelijk alleen naar huis kunnen gaan.'
'Ja, zonder een auto te horen als ze de weg oversteekt.'
'Ze weet hoe ze een weg moet oversteken.'
'Ik geloof niet dat het gaan bekijken van een vervallen huis
voor toeristen belangrijker is dan May's veiligheid,' zei hij. 'Ik
zal wel voor haar zorgen.'
Hij draaide zich om en liep weg voor ik kon antwoorden. Ik
bleef trillend van woede staan, mijn handen tot vuisten gebald en
met een maag die voelde of hij binnenstebuiten was gekeerd. De
manier waarop sommige leerlingen naar me keken toen ze me in de
gang voorbijliepen, gaf me het idee dat er stoomwolken uit mijn
oren kwamen.
'Voel je je niet goed?' vroeg Robert toen we die middag de
school uitliepen. 'Je hebt nog geen woord gezegd.'
'Er is niets,' zei ik. 'Alleen... mijn broer maakt me soms zo
kwaad dat ik het zou kunnen uitschreeuwen.'
'Misschien zou je dat eens moeten doen, Laura. Misschien wordt
het tijd hem te laten weten hoe je je voelt.'
'Misschien.'
Ik keek naar hem, naar zijn bezorgde gezicht, en ik wist dat
hij gelijk had.
'Ik kan die boosheid maar beter van mijn gezicht halen voor ik
je ouders ontmoet.' zei ik. 'Anders denken ze nog datje een heks
hebt als vriendin.'
Hij lachte. We stapten in zijn auto en reden naar het Sea
Marina.
Het gebouw was dan wel verwaarloosd, het stond op een
schitterend terrein aan de kust. Alleen aan de voorkant van het
hotel was eengazon. De achterkant was zandstrand met een pad dat
naar een aanlegsteiger voerde. Vroeger had het hotel een zeilboot,
maar die was allang verdwenen. Het enige dat over was waren twee
roeiboten, die geen van beide erg zeewaardig leken. Ze waren
beschimmeld en vertoonden kleine lekken. Roberts ouders hadden zich
beziggehouden met het gebouw zelf; ze hadden kapotte luiken en
versleten, gebarsten en gebroken planken van de veranda vervangen,
de muren geschilderd, de keuken gerestaureerd, nieuwe vloeren
gelegd en bedden vervangen, evenals de meubels in de zitkamer, de
lampen en elektrische installaties.
'Mijn vader is altijd erg handig geweest,' vertelde Robert me
toen we bij het huis kwamen. Zijn vader stond op een ladder en
repareerde een loszittende plank.
Ik wist dat het Sea Marina vroeger een van de interessantste
huizen in de omtrek was geweest. Het was gebouwd voor een zekere
kapitein Bellwood, die een succesvolle walvisvaart had opgezet toen
spermacetieolie veel gevraagd werd. Zoals vaak, raakte de familie
haar fortuin kwijt en werd het huis uiteindelijk een pension. Er
werd een bord met de woorden THE SEA MARINA boven de deur
gespijkerd, en een nieuwe geschiedenis begon voor het gebouw. Het
werd niet goed onderhouden en vier of vijf jaar geleden werd het
ten slotte gesloten. Robert verklaarde dat de bank het had
geëxecuteerd en dat zijn ouders het zo goedkoop hadden kunnen kopen
dat ze geld over hadden voor de restauratie.
Het was een huis van drie verdiepingen met tweeëntwintig
kamers die verhuurd konden worden. Robert en zijn ouders woonden
beneden aan de achterkant. Op het dak stond een grote koepel met
een ronde dakkapel. Het huis had veel decoratieve details,
kroonlijsten langs het dak, een uitkijkpost, dubbele ramen boven de
voordeuren, erkers op de benedenverdieping en een veranda met een
gesneden balustrade. De hele buitenkant van het gebouw moest worden
afgekrabd en geschuurd voor het opnieuw kon worden geschilderd. De
betonnen trap was gebarsten en afgebrokkeld en moest worden
vervangen, evenals een stuk of zes gebarsten en gebroken ramen. Ik
was al eens met mijn Fiets langs het Sea Marina gereden en wist hoe
verwaarloosd het was voordat Roberts ouders met de enorme
restauratie begonnen. Geen wonder dat hij meestal druk was.
Meneer Royce zag ons aankomen en zwaaide. Ik zag meteen
dat
Robert zijn lach had geërfd. En toen we dichterbij kwamen en
hij van de ladder klom, zag ik ook dat Robert zijn blauwe ogen had.
Zijn vader was een paar centimeter langer en had hetzelfde slanke,
gespierde figuur.
'Hé, spijbelaars, wat zijn jullie van plan?'
ik heb u gezegd dat de school vandaag vroeg uit was, pap,' zei
Robert. Zijn vader knipoogde naar me.
'Ja, dat heeft hij gezegd, maar kan ik hem ook geloven?'
'O, ja, dat kunt u. meneer Royce," antwoordde ik snel, en hij
lachte.
'Ik zie datje een trouwe partner hebt, Robert. Stel je ons nog
voor of blijf je daar staan?'
'Dit is Laura Logan, pap. Laura, mijn vader, Bob Hope.'
'Bob Hope? Als ik zo'n goeie acteur was, dacht je dan dat ik
hier zou staan zwoegen en planken repareren? Hallo, Laura. Nou, wat
vind je ervan tot dusver?' zei hij. Hij deed een stap achteruit en
zette zijn handen op zijn heupen. We keken omhoog naar het Sea
Manna.
'Het ziet er goed uit, meneer Royce. Het zal prachtig
worden.'
'Dank je. Robert heeft goed meegeholpen, maar je moet eens
zien wat zijn moeder binnen heeft klaargespeeld.'
'Kom mee,' zei Robert.
'Ik ben blij u te hebben leren kennen, meneer Royce.'
Hij glimlachte en keek met een goedkeurende blik naar Robert,
wiens schouders nog breder leken te worden.
'Kom langs wanneer je wilt, Laura. We kunnen altijd een extra
hand met een verfkwast gebruiken,' zei hij.
'Pap!' protesteerde Robert.
'O. dat wil ik best,' zei ik. 'Het lijkt me erg leuk.'
'Leuk? Noem je dit leuk?' zei hij schertsend. 'Ik mag dat
meisje wel, Robert.'
'Dag, pap,' zei Robert. Hij rolde met zijn ogen en pakte mijn
hand vast. 'Kom, dan zal ik je aan mijn moeder voorstellen,' ging
hij met een diepe, zachte stem verder, die me even deed
beven.
We liepen de trap op naar de voordeur en gingen naar binnen.
In tegenstelling tot de buitenkant, leek het huis van binnen weken
en weken meer werk te vereisen. De vloeren waren nog kaal, de muren
in de zitkamer waren wel geschuurd maar moesten nog geschilderd
worden, losse draden hingen aan het plafond, wachtten op lampen en
deuren waren uit de scharnieren getild en stonden tegen de muren
als ongeduldige gasten die wachtten om in te checken.
'Ma!' riep Robert in de gang. We hoorden iets wat klonk als
een omvallende toren van potten en pannen en toen een verwensing.
'O- o,' zei Robert. Hij hield mijn hand vast, toen we door de gang
liepen naar wat de keuken moest zijn.
Roberts moeder zat op de grond, haar handen voor haar gezicht
en potten en pannen om haar heen. Ze was gekleed in jeans en een
flanellen blouse, die ze aan de onderkant had samengeknoopt en de
mouwen tot aan de elleboog opgerold. Haar haar, dezelfde kleur als
dat van Robert, was in een paardenstaart gebonden. Toen ze haar
gezicht ophief, zag ik dezelfde zachte, volmaakte trekken als bij
haar zoon. Al was ze op dit moment blijkbaar van streek, ze had een
teint en een jeugdige schittering in haar ogen die haar tien jaar
jonger maakten.
Toen ze ons zag, grijnsde ze en leunde achterover op haar
handen.
'Welkom in het Sea Marina,' zei ze. 'Het diner,' ging ze
verder in een prachtige imitatie van een Engelse butler, 'zal iets
later worden geserveerd in verband met een catastrofe.'
'Wat is er gebeurd?' vroeg Robert.
'De planken die ik had aangebracht besloten dat ze op de
verkeerde plaats zaten en kwamen in opstand,' legde ze uit, en wees
naar de steunen die uit de muur waren gekomen.
'Ik heb u gezegd dat ik dat vandaag zou doen,' zei
Robert.
ik dacht dat het geen probleem zou zijn. Ik heb blijkbaar het
gewicht van mijn kookmateriaal onderschat.' Ze keek naar mij en
lachte toen. 'Ben jij de nieuwe kokkin?'
'Hoe bedoelt u?'
'Ma, u weet wie dit is,' zei Robert ongeduldig.
'O? O,' ging ze verder, sprong overeind en borstelde haar
spijkerbroek af. 'Het kreeftenmeisje.'
'Hè?'
'Ma!'
'Dag, ik ben Jayne Royce,' zei ze terwijl ze ine een hand gaf.
'Robert heeft me alles over je verteld, dus ik hoefje helemaal
niets te vragen.'
'Ma.'
'Ma, ma. Hij lijkt wel een verward schaap. Het is bè, bè,
Robert. Kom mee,' zei ze terwijl ze mijn hand pakte, 'dan zal ik je
mijn juweel laten zien.'
Ik keek hulpeloos achterom terwijl ze me meetrok naar de
eetkamer, tot dusver de enige kamer die klaar was. Er stond een
lange tafel van donker esdoornhout met heel comfortabel uitziende
stoelen. Er stond een zilveren kandelaar en er lagen mooie
placemats, die met de hand geborduurd leken. Er hingen twee
kroonluchters die fonkelden als ijspegels in de zon, en aan de
verste muur hing een groot olieverfschilderij van een walvisvaarder
op jacht. Aan een andere wand hing een olieverfschilderij dat ik
herkende als een van de vroege werken van Kenneth Childs. Het was
een strandtafereel met meeuwen die een bocht maakten en naar de
ondergaande zon.
'Nou?'
'Het is mooi. mevrouw Royce.'
'Noem me alsjeblieft Jayne. Ik noem mijn schoonmoeder mevrouw
Royce.'
Ik lachte toen Robert naast ons kwam staan.
'Wil je de steiger zien?' vroeg hij.
'Waarom zou ze die steiger willen zien? Die is lelijker dan
een opgewonden bulldog met één oog.'
'Ma!'
'Misschien kunnen we je moeder helpen met die planken,
Robert,' opperde ik.
'Dat is nou een meisje dat ik zou willen adopteren. Als je
ooit van huis wilt lopen, kom je maar hier,' zei ze. 'Ze is een
mooi meisje, Robert. Je hebt niet overdreven.'
'Mmm...'
'Niets zeggen. Wacht even, Robert,' zei ze terwijl ze haar
wijsvinger tegen haar wang legde en deed alsof ze diep nadacht. 'Ik
weet het. Waarom noem je me niet mevrouw Royce,' opperde ze, en ik
lachte. 'Kom mee,' ging ze verder en pakte weer mijn hand. 'We gaan
terug naar de keuken en dan kun je me alles vertellen over het
leven op Cape Cod terwijl ik mijn potten en pannen
bijeenraap.'
Ik keek naar Robert, die zijn schouders ophaalde.
'Ik denk dat we mevrouw Royce maar moeten gaan helpen,' zei
hij, toen lachten we allemaal.
Het was een geweldige middag. Ik had nooit gedacht dat ik
werken zo leuk zou vinden. Ze wilden dat ik bleef eten, maar ik
vond dat dat niet juist was na zo'n eerste kennismaking. Ik legde
uit dat ik mijn moeder meestal hielp met koken en dat ik naar huis
moest.
Ondanks al het restauratiewerk dat ze nog voor de boeg hadden,
waren de Royces gelukkig en vol vertrouwen. De sfeer van
kameraadschap en de hechte band tussen hen maakten me jaloers.
Roberts ouders leken zoveel jonger dan de mijne en zoveel meer
ontspannen. Ik voelde hun liefde voor elkaar en hun bezorgdheid om
elkaars geluk. Geen wonder dat Robert zo'n wanne en hoopvolle
persoonlijkheid is, dacht ik.
'Tja,' zei hij toen we wegreden, 'ik heb je gewaarschuwd dat
mijn moeder een rare tante is.'
'Ik vind haar een schat, Robert. Ze is geweldig.'
'Ja, ik geloof dat ik geluk heb,' zei hij. 'En nu,' ging hij
verder terwijl hij me aankeek, 'ben ik nóg gelukkiger.'
Omdat het schooljaar ten einde begon te lopen, was het heel
belangrijk dat we studeerden voor onze examens en aan onze laatste
projecten werkten. Hoewel Robert en ik niet in dezelfde klas zaten,
leek het ons prettig samen te studeren. Met dat doel kwam hij de
volgende zaterdag naar mijn huis. Ik had het mijn moeder al verteld
en het papa gezegd vlak voordat Robert zou komen. Papa en May zaten
te dammen in de zitkamer. Hij hield even op en keek me aan.
'Het schijnt dat er nogal wordt gepraat over jou en je vriend,
Laura,' zei papa.
'Welnee, papa.' Ik begon te lachen bij het idee.
'Grootma Olivia vindt van wel,' ging hij verder. 'Je weet hoe
al het nieuws bij haar terechtkomt.'
ik weet het.' Ik maakte een grimas in afwachting van wat
grootma Olivia hem had verteld.
'Misschien worden jullie een beetje te snel serieus,' meende
papa.
'Echt niet, papa.'
iedereen verwacht datje naar de universiteit gaat, Laura. Niet
veel Logans hebben dat gedaan. Je moeder vertelt me dat je
misschien lerares wilt worden.'
ik wórd lerares, papa.'
'Hopen meisjes maken plannen en dan leren ze iemand kennen en
laten ze zich het hoofd op hol brengen, Laura.' waarschuwde
hij.
ik ben niet hopen meisjes, papa. Ik ben mezelf,' zei ik.
Hij knikte en zijn gelaatstrekken verzachtten. Papa vond het
nooit prettig me een standje te geven en meer dan eens had Cary
daaronder te lijden. Die arme Cary kreeg altijd de schuld van
dingen die we samen deden, al protesteerde ik nog zo hevig en
verdedigde ik hem. Papa meende dat Cary, omdat hij een jongen was,
meer verantwoordelijkheidsgevoel hoorde te hebben.
Eén keer, toen we pas tien waren en 's avonds naar het strand
waren gegaan en doorweekt thuiskwamen, kreeg Cary een pak slaag met
de riem. Ik stond te schreeuwen en te huilen voor Cary's kamerdeur.
Later ging ik naar binnen en smeerde zalf op de striemen. Hij
huilde niet en klaagde niet. en toen ik het wel deed en zei dat ik
minstens de helft van het pak slaag had horen te krijgen, keek hij
me aan en zei: 'Waarom, Laura? Ik kan het voor ons allebei
verdragen. Ik ben blij dat ik jouw helft kan overnemen.'
Omdat Cary me altijd zo toegewijd was, vond ik het moeilijk
hem nu zo kwaad en van streek te zien. Ik voelde me als een stuk
elastiek waar aan beide kanten aan werd getrokken, bang dat ik elk
moment kon knappen. Ik wilde dat Cary ook gelukkig was, maar was
niet bereid mezelf en Robert daardoor ongelukkig te maken. Ik
hoopte dat Cary Robert gauw zou leren accepteren en we allemaal
gelukkig konden zijn.
Papa zei niets meer over mijn relatie met Robert en verbood
ons ook niet samen thuis te studeren. Cary maakte geen valse
opmerking over het feit dat Robert kwam, wat ik wel had verwacht,
dus vroeg ik hem of hij samen met ons wilde studeren.
'Daar ga ik mijn tijd niet aan verspillen,' antwoordde
hij.
'Het is geen tijdverspilling, Cary. Ik weet datje er in
sommige vakken niet zo goed voorstaat.'
'Nou, en? Ik ga toch niet naar de universiteit zoals jij. Ik
ga bij papa in de zaak werken, waar ik thuishoor,' snauwde
hij.
'Je wilt graag boten bouwen, Cary. Het zou goed voor je zijn
om naar de universiteit te gaan en colleges te volgen in techniek
en design.'
'Ik hoef niet in een muffe collegezaal te zitten met een hoop
snobistische lui om te leren wat ik al weet,' zei hij.
Hij wist inderdaad veel over boten. Hij had nooit problemen
als het daarover ging, en er was geen boot, geen ontwerp of design
waarvan hij niet op de hoogte was. Papa was trots op de manier
waarop Cary zich kon handhaven in een discussie over onze boot of
over het varen als zijn vrienden erbij waren. Sommigen vroegen Cary
zelfs om advies.
'Als je van gedachten verandert...'
'Dat doe ik niet.' verklaarde hij. ik heb werk te doen op de
steiger.'
Robert moest werken tot na de lunch, maar om half drie kwam
hij. Ik stond op hem te wachten bij de voordeur. Mama en May waren
naar de stad om te winkelen.
'Hallo,' zei hij, terwijl hij snel uitstapte, zijn boeken en
schriften onder zijn arm. We wisselden een snelle kus. ik vond het
vervelend om weg te gaan; er is nog zoveel te doen, maar mijn
moeder heeft me praktisch de deur uitgegooid. Waar gaan we
heen?'
'Boven naar mijn kamer,' zei ik. Ik had me voorgenomen daar te
studeren en had mijn boeken al klaargelegd. 'Daar worden we minder
afgeleid. Het is zo'n prachtige dag, als we hier buiten blijven,
voeren we geen steek uit.'
Het was een van die warme dagen waarop de wind voelde alsof er
lippen zachtjes langs mijn wangen streken, de wolken hingen
drukkend onder een hemelsblauwe lucht. De zee spande samen met het
goudblonde zand om me te verleiden tot dagdromen, wenkte me met
zijn zachte sproeiregen en verblindend witte schuimkoppen.
'Goed idee,' zei hij, met ogen waarin meer liefde en
toewijding school dan een oceaan kon bevatten.
Ik had nog nooit een jongen op mijn kamer ontvangen. Alleen al
bij het idee voelde ik vlinders in mijn buik. In de hal bleven we
staan.
'Is je moeder niet thuis?'
'Ze is met May winkelen. Mijn vader en Cary zijn bij de
boot.'
'O.' Hij leek een beetje van zijn stuk gebracht, verlegen om
met mij alleen te zijn in een leeg huis.
Ik pakte hem bij de hand.
'Kom mee.' zei ik. 'We hebben een hoop te doen.'
Ik nam hem mee naar boven. Ik had mijn kamer keurig opgeruimd,
de hele ochtend gepoetst en schoongemaakt. Twee keer had Cary met
een somber en afkeurend gezicht naar binnen gekeken.
'Mooie kamer,' zei Robert. Hij kwam binnen en keek naar mijn
posters van rock- en filmsterren. 'Van wie heb je die allemaal
gekregen?' vroeg hij, wijzend naar de planken vol pluchen dieren en
porseleinen poppen. Op één plank stond ook een verzameling
porseleinen en tinnen katjes.
'Van papa, mama en Cary, op verjaardagen en bij speciale
gelegenheden,' antwoordde ik. Hij keek glimlachend naar de kleine
tafel
met een miniatuur theeservies en een grote pop in een
stoel.
'Daar speel je toch zeker niet meer mee?' vroeg hij
plagend.
'Soms. Met May,' antwoordde ik.
Hij lachte en liep naar mijn hemelbed.
'Ziet er comfortabel uit.'
'Je mag erop zitten.' zei ik. Hij deed het, grijnzend op en
neer wippend.
Het beddengoed, de sprei en de kussens pasten allemaal bij het
zachtlila van de hemel, en midden tussen de twee donzige kussens
zat een grote pluchen kat. Hij stak zijn hand uit om hem te
aaien.
'Hij ziet er zo echt uit dat ik me ervan moest overtuigen; zei
hij.
Ik liep naar mijn bureau waar een open schrift naast een
stapel schoolboeken lag.
ik heb mijn geschiedenisaantekeningen doorgekeken.'
Hij stond snel op en keek over mijn schouder mee.
ik had een tien voor dat vak,' schepte hij op, 'maar vraag me
nu niets. Het is erin en eruit gegaan.'
We lachten.
'Mooi uitzicht,' zei hij, terwijl hij naar het open raam naast
mijn bed liep.
'We zijn naar boven gegaan om dat allemaal te ontlopen,'
bracht ik hem vriendelijk in herinnering.
'Goed, goed.'
'Jij mag die stoel nemen,' zei ik wijzend naar de stoel naast
het bureau.
'Dank u, juffrouw Logan,' zei hij met een korte buiging.
Hij ging zitten en sloeg zijn wiskundeboek open.
'Ik haat die formules,' mopperde hij, maar keek niet op van
zijn pagina.
We werkten allebei zwijgend door. Van tijd tot tijd keken we
op, onze blikken ontmoetten elkaar, en we glimlachten en sloegen
snel onze ogen weer neer.
'Wil je iels kouds drinken?' vroeg ik toen ik een deel van
mijn aantekeningen bestudeerd had.
'Graag.'
'Veenbessensap, oké?'
'Perfect,' zei hij.
ik ben zo terug.'
Haastig liep ik de kamer uit en de trap al', deed ijsblokjes
in de glazen en nam ze mee naar boven met ons eigengemaakte
veenbessen- sap. Robert lag op mijn bed, zijn handen achter zijn
hoofd, en staarde naar de beddenhemel toen ik terugkwam. Ik bleef
lachend staan.
'Sorry,' zei hij en kwam met een schuldig gezicht overeind.
'Het zag er zo uitnodigend uit.'
'Het geeft niet,' zei ik en gaf hem het sap.
'Lekker,' zei hij.
Ik ging naast hem zitten en dronk mijn eigen sap.
'Waarom laten ze ons eindexamen doen juist als het buiten zo
mooi is? het is wreed,' zei hij. Ik begon te lachen.
'Het is het eind van het schooljaar, Robert. wat verwacht je
dan?'
'Een beetje meer consideratie,' zei hij schertsend.
We staarden elkaar aan. Ik voelde mijn hart bonzen toen hij
steeds dichter naar me toe kwam en onze lippen elkaar
raakten.
'Dat wilde ik het hele afgelopen uur al doen,' zei hij.
'Ik ook.'
Hij pakte het glas uil mijn hand en zette het met het mijne op
het nachtkastje. Toen draaide hij zich naar me toe en we kusten
elkaar opnieuw, deze keer omarmd. Langzaam liet ik me achterover
glijden. Hij kwam naast me liggen, streek over mijn haar en zoende
mijn wangen.
'Ik denk dag en nacht aan je,' zei hij. 'Jij bent het eerste
waar ik aan denk als ik wakker word en het laatste voor ik ga
slapen. Op dagen dat we elkaar niet zien haat ik de uren tot ik je
weer zie.'
Hij kuste me weer en zijn handen bewogen zich over mijn
schouders. Hij drukte zijn lippen in mijn hals, en het was of er
een vuur ontsprong in mijn hart, het stroomde door elke ader en
weer terug naar mijn hart. Ik nam zijn hoofd in mijn handen en
kuste zijn haar, terwijl zijn lippen omlaag gleden, over mijn
sleutelbeen, en hij de eerste en tweede knoop van mijn blouse
losmaakte, mijn borsten kuste en nog een knoop en nog een
losmaakte, tot mijn blouse openviel.
Ik liet hem mijn beha losmaken zodat hij mijn tintelende
tepels kon zoenen. Ik moet hem stoppen, dacht ik, maar ik deed het
niet. Hij kreunde mijn naam en zijn handen bewogen over mijn dijen.
Hij tilde mijn rok op, zodat hij zijn palmen tegen mijn dijen kon
leggen. Ik legde mijn handen op de zijne en hield ze daar.
'Laura, Laura," fluisterde hij. 'Ik hou zoveel van je.'
'Ik hou ook van jou, Robert.'
Ik liet zijn handen los en ze bewogen naar mijn slipje. Mijn
hart voelde als een gebalde vuist, bonkend in mijn borst, alsof het
eruit wilde. Toen zijn handen over mijn heupbeen gleden en nog
lager, slaakte ik een zachte kreet.
Toen ik jonger was en romans las waarin meisjes werden verleid
of te ver gingen, zwoer ik dat ik nooit zo zou worden, hoe knap de
jongen was of hoeveel ik ook van hem meende te houden. Hoe, dacht
ik, kon je lichaam je dingen laten doen die je niet wilde doen? Hoe
kon een genot zo groot zijn dat je alle waarschuwingen aan jezelf
in de wind sloeg en je overgaf? Toch was dat wat er gebeurde. Ik
ging steeds sneller in de richting van het punt waarop geen
terugkeer meer mogelijk was, waarop ik zou zijn als een zwemmer die
te ver in zee was gegaan en aan de genade van de golven was
overgeleverd.
De ene golf na de andere, de ene overweldigende gewaarwording
na de andere, sleurde me weg van de kust van de
voorzichtigheid.
'Robert' smeekte ik, 'als we nu niet stoppen, kunnen we het
niet meer.'
'Ik kan er niets aan doen dat ik zo naar je verlang,
Laura.'
'Robert, we zijn er nog niet klaar voor. Laten we wachten tot
we er klaar voor zijn. Alsjeblieft,' smeekte ik, wetend dat ik, als
hij weigerde, als hij me nog één keer kuste of aanraakte, verloren
zou zijn.
Hij hield zijn adem in en trok zich toen terug. Ademloos bleef
ik liggen. Robert stapte van het bed af en maakte zijn broek dicht.
Ik had niet eens gemerkt dat hij hem opengeritst had.
Plotseling hoorde ik een lang gekraak in het plafond, mijn
hart stond stil.
'Wacht,' zei ik en trok hem terug onder de hemel van het
bed.
'Wat is er?' Hij bestudeerde mijn gezicht. 'Wil je dat
ik...'
'Nee, nee, wees alleen even stil,' beval ik.
'Wat?' Hij lachte verward. 'Waarom?'
Weer hoorde ik gekraak en toen nog eens en toen...
voetstappen.
'Cary is boven,' zei ik zacht.
Robert ogen werden groot.
'Hè? Waarom heb je dat niet gezegd?'
'Omdat ik het niet wist.'
'Ik heb hem niet horen binnenkomen of naar boven gaan, Laura.
En je deur staat open. We zouden hem dan toch langs hebben zien
komen, niet? Of,' ging hij verder na even angstig te hebben
gezwegen, 'hij is langsgekomen terwijl we... bezig waren.'
'Nee, hij moet al die tijd hier zijn geweest, Robert. We
zouden hem gehoord hebben als hij de trap op was gelopen. Die
treden kraken zo luid dat het soms lijkt of Cary er dwars doorheen
trapt.'
Robert schudde zijn hoofd.
'Ik begrijp het niet. Ik dacht dat er niemand thuis was. Je
zei...'
ik denk dat hij is teruggekomen toen ik builen op je stond te
wachten.'
'Nou, en?' zei Robert schouderophalend toen hij even had
nagedacht. 'Hij was boven. Wat geeft dat? Niets aan de hand. We
gaan gewoon weer terug naar onze boeken,' zei hij met een
glimlach.
Hoe kon ik het hem uitleggen? Hoe kon ik het hem vertellen van
dat kijkgat in het plafond, als ik Cary zelf er niet mee kon
confronteren? Nu moet ik het wel, dacht ik. Meer dan ooit moest ik
het nu doen.
'Maar eerst,' zei Robert. 'moet ik even afkoelen.' Hij ging
naar de badkamer.
Ik stond op. liep naar de deur en luisterde. Cary was nu zo
stil als een muis.
'Oké.' zei Robert toen hij weer tevoorschijn kwam. 'Laten we
verder gaan.'
Ik keek nog één keer naar de deur van de zolder en liep toen
terug naar mijn bureau.
We studeerden en praatten en studeerden. We maakten plannen
voor de zomermaanden en Robert sprak over zijn plannen voor de
universiteit, zijn wens om architect te worden. Zijn tekeningen
hingen op alle prikborden in het tekenlokaal.
'Eigenlijk hebben Cary en jij meer met elkaar gemeen dan Cary
wil toegeven,' zei ik. ik durf te wedden dat jij een boot zou
kunnen ontwerpen die hij mooi vindt.'
'Misschien. Ik zou het best voor de grap willen doen, als ik
er zeker van was dat hij me niet te lijf zou gaan,' zei
Robert.
'Dat zal hij niet doen. Ik zal eens een hartig woordje met hem
praten,' beloofde ik.
De voordeur sloeg dicht en we hoorden de opgewonden stemmen
van mama en May.
'Het is al laat. Ik moet terug. Ik zal je moeder nog even
goedendag zeggen. Is Cary nog boven?' 'Ja,' zei ik, starend naar
het plafond en het gat dat Robert goddank niet had opgemerkt.
We gingen naar beneden en Robert praatte even met matna en
gebaarde met May. Ze leerde hem een paar nieuwe woorden en toen
liep ik met hem mee naar zijn auto.
'Tot morgen,' zei hij. ik zal zien of ik 's middags weg kan
voor die wandeling langs het strand.'
'Oké.'
Hij gaf me een vlugge zoen en stapte in zijn auto. Ik keek hem
na, tot ik de voordeur achter me open en dicht hoorde gaan. Cary
stond ervoor en keek woedend naar me. Hij liep de trap af naar het
strand en de steiger.
'Een ogenblik, Cary," zei ik.
'Wat is er?'
'We moeten praten,' zei ik.
ik heb niets te zeggen. Ik moet naar de boot.'
'Maar ik heb wél wat te zeggen, Cary Logan, en je kunt maar
beter naar me luisteren.'
Hij bleef staan en draaide zich met tegenzin naar me om.
'Pralen waarover?'
'Over het plafond in mijn kamer,' zei ik en liep naar hem
toe.