Proloog

Lang geleden leefde ik in een sprookjeswereld. Overal om me heen was magie: magie in de sterren, magie in de zee en magie in het zand. Toen we tien jaar waren, lagen Cary en ik 's avonds op onze dekens op het dek van papa's vissersboot en staarden naar de lucht. We fantaseerden dat we in de ruimte vielen, langs planeten vlogen, om manen heen cirkelden en onze hand uitstrekten naar de sterren. We lieten onze geest rondzwerven en fantaseren. We vertelden elkaar alles, nooit te beschaamd ofte verlegen om onze geheimste gedachten, onze dromen, onze intieme vragen te openbaren.
We waren een tweeling maar Cary noemde zichzelf graag mijn oudere broer omdat hij volgens papa twee minuten en negenentwintig seconden eerder was geboren dan ik. Hij gedroeg zich als een oudere broer vanaf het moment dat hij kon kruipen en me beschermen. Hij huilde als ik ongelukkig was en hij lachte als hij mij hoorde lachen, zelfs als hij niet wist waarom ik lachte. Toen ik hem er een keer naar vroeg, zei hij dat mijn lach hem als muziek in de oren klonk, dat hem dat zoveel plezier deed dat hij onwillekeurig moest glimlachen en met me mee lachen. Het was of we betoverde kinderen waren die onze eigen liedjes hoorden, melodieën die voor ons werden gezongen door de zee waar we zoveel van hielden.
Zolang ik me kan herinneren was er magie in het water. Cary waadde er vaak in en kwam er dan weer uit met de meest fantastische versiering van zeewier, zeesterren, mosselschelpen, zeeschelpen en zelfs dingen waarvan hij zei dat ze over de oceaan uit andere landen naar onze kust waren gespoeld. Als het over de zee ging, geloofde ik alles wat hij zei. Soms dacht ik dat Cary geboren was met zeewater in zijn aderen. Niemand hield zoveel van de zee, zelfs als die woest en gevaarlijk was.
De vondsten die we van papa mochten houden, bewaarden we in Cary's kamer of in de mijne. We kenden aan alles een soort macht toe: de macht om een wens te vervullen of ons gezonder of gelukkiger te maken alleen door het aan te raken. We schreven aan alles wat we vonden toverkracht toe.
Toen ik twaalf was en een ketting droeg van schelpjes die we hadden gevonden, waren mijn vriendinnen op school verbaasd over de manier waarop ik elke schelp benoemde en uitlegde hoe de ene je kon troosten als je bedroefd was en een andere donkere wolken kon verjagen. Ze lachten en schudden hun hoofd, zeiden dat Cary en ik gewoon dom en onvolwassen waren. Het werd tijd dat we over die kinderachtige'ideeën heen kwamen. Die dingen hadden voor hen geen magie.
Maar voor mij school er al magie in een zandkorrel. Cary en ik zaten eens naast elkaar en lieten zand door onze vingers glijden, deden net of elke korrel een miniatuurwereld was. Daarin leefden mensen zoals wij, te klein om te kunnen zien, zelfs onder een sterke microscoop.
'Kijk uit waar je loopt,' zeiden we tegen onze vrienden als ze met ons op het strand waren. 'Je zou een heel land kunnen vertrappen.'
Ze keken verward, schudden hun hoofd en liepen door, ons achterlatend met onze droombeelden, beelden die niemand met ons wilde delen. We waren zo lang onafscheidelijk dat ik denk dat de mensen dachten dat we aan elkaar vastzaten toen we werden geboren. Een van mijn jaloerse vriendinnen verzon het verhaal dat ik een lang litteken op mijn zij had en dat Cary hetzelfde litteken op zijn lichaam had. Daar zouden we bij de geboorte met elkaar verbonden zijn geweest.
Soms dacht ik dat het wel eens waar kon zijn, dat onze scheiding was begonnen op het moment dat we op de wereld kwamen, een traag en pijnlijk proces. Het was een scheiding waartegen Cary zich veel meer verzette dan ik toen we ouder werden.
Als klein meisje en zelfs toen ik in de laagste klassen van high school zat, voelde ik me op mijn gemak en gelukkig met Cary's toewijding, was er dankbaar voor. Andere broers en zussen maakten inzie en beledigden elkaar soms, zelfs in het openbaar! Cary zei nooit iets echt gemeens tegen me, en als hij tegen me sprak op een manier die wees op ongeduld of ergernis, had hij er altijd onmiddellijk daarna spijt van.Ik wist dat meisjes flirtend naar Cary keken en met elkaar wedijverden om zijn aandacht. Het was geen zusterlijk vooroordeel als ik zei dat Cary knap was. Vanaf de eerste dag dat hij een touw kon uitwerpen en een emmer dragen, voer hij met papa mee op de kreeften- boot en hielp op het veenbessenveld. Hij had een donkere teint die het smaragdgroen van zijn ogen accentueerde, en lang, dik zwart haar, met lokken over de rechterkant van zijn voorhoofd, net boven zijn wenkbrauw. Het was zijdezacht en de meisjes waren er jaloers op en wilden er allemaal met hun vingers doorheen strijken.
Mijn broer gedroeg zich stoer; hij was zelfverzekerd, al toen hij nog op de basisschool zat. Andere jongens staken de draak met de manier waarop hij zijn hoofd ophield en zijn schouders rechtte, naast me liep, strak voor zich uitkijkend mei samengeknepen lippen. Het duurde niet lang of ze begonnen hem te benijden en de meisjes bij ons in de klas vonden hem ouder, volwassenen
Maar gefrustreerd omdat ze zijn aandacht en belangstelling niet konden wekken, vonden ze er uiteindelijk troost in ons belachelijk te maken. Toen we op high school zaten, noemden ze Cary 'opa'. Hij scheen zich er niets van aan te trekken of het zelfs maar te merken. Ik wist zeker dat ik het erger vond dan hij. Pas als iemand hem fysiek raakte of mij in zijn bijzijn beledigde, reageerde hij en bijna altijd gewelddadig. Het kon hem niet schelen of de ander groter was of dat ze met meerderen waren, zijn drift kwam snel en vernietigend als een orkaan. Zijn ogen werden glazig en zijn lippen waren zo samengeperst dat er witte plekjes in zijn mondhoeken verschenen. Iedereen die hem rechtstreeks uitdaagde wist dat het op vechten uitdraaide.
Natuurlijk haalde Cary zich moeilijkheden op de hals, hoe gerechtvaardigd zijn reactie ook was. Hij was degene die driftig werd en zijn tegenstanders meestal meer schade toebracht dan omgekeerd. Bijna altijd als hij van school was gestuurd, kreeg hij een pak slaag en verbande papa hem naar zijn kamer, maar niets wat papa deed en geen straf die de school hem oplegde kon hem tegenhouden als hij dacht dat ze me op een of andere manier te na waren gekomen.
Met zo'n toegewijde en trouwe beschermer naast me. hielden andere jongens zich op een afstand. Pas toen ik naar high school ging, besefte ik hoe onbereikbaar ik in hun ogen was. Veel meisjes van mijn leeftijd waren verliefd en hadden vriendjes, maar geen jongen durfde mij in de klas een brielje toe te spelen, of kwam in de gang naast me lopen als we van het ene lokaal naar het andere gingen, laat staan dat ik naar huis werd gebracht. Ik liep naar huis met een paar vriendinnen of met Cary, en als ik met vriendinnen was, volgde Cary ons gewoonlijk als een waakhond.
Maar in het tweedejaar wilde ik graag, net als de meesten van mijn vriendinnen, een jongen die serieus belangstelling voor me toonde. Er was één jongen, Stephen Daniels - hij woonde pas een jaar in Provincetown - die ik erg aantrekkelijk vond. Ik wilde dat hij met me zou praten, me naar huis zou brengen en zelfs een afspraakje met me zou maken. Ik dacht dat hij dat ook wilde, hij keek altijd naar me, maar hij deed het nooit. Mijn vriendinnen vertelden me dat hij wel wilde, maar het niet durfde vanwege mijn broer. Stephen was bang voor Cary.
Ik zei dat tegen Cary, en hij antwoordde dat Stephen Daniels stom was en met elk meisje uitging dat hem gaf wat hij wilde. Hij zei dat hij dat had gehoord in de kleedkamer. Later kwam ik er achter dat Cary naar Stephen was gegaan en hem, met zijn gezicht een paar centimeter van het zijne, gedreigd had zijn nek te breken als hij zelfs maar twee keer naar me keek. Natuurlijk was ik teleurgesteld maar onwillekeurig vroeg ik me af of Cary gelijk had.
's Avonds, als we ons huiswerk hadden gemaakt en mama hadden geholpen met May, ons jongere zusje dat doof geboren was en naar een school voor gehandicapten ging, praatten Cary en ik over de kinderen op school. En over welke vriendin ik het ook had, hij had altijd wat op ze aan te merken. De enige op wie hij geen kritiek had was Theresa Patterson, het oudste kind van Roy Patterson. Theresa's vader werkte met papa op de kreeftenboot. De Pattersons waren Brava's, half Afrikaans-Amerikaans, half Portugees. De andere leerlingen keken op hen neer, vooral degenen uit families met zogenaamd blauw bloed, families van wie de stamboom terugging tot de Pilgrims, families als die van grootma Olivia, papa's moeder, die over ons heerste als een douairière.
Cary vond Theresa aardig en vond het prettig met haar bevriend te zijn, bewonderde de manier waarop zij en haar Brava-vriendinnen de andere leerlingen trotseerden. Toen ik hem vroeg of hij Theresa als zijn vaste vriendin zou kunnen zien, trok hij zijn wenkbrauwen op alsof ik iets idioots had gezegd en antwoordde: 'Doe niet zo stom, Laura. Theresa is als een zus voor me.'
Ik veronderstelde dat het zo was, maar toen ik ouder werd en Cary's schaduw steeds meer voelde, begon ik te wensen dat een of ander meisje zijn aandacht zou trekken. Ik bracht verschillende meisjes onder zijn aandacht, maar niets wat ik zei veranderde zijn houding. Als ik met een vriendinnetje voor hem op de proppen kwam, was dat meisje plotseling lelijk of dom in zijn ogen. Ik besefte dat het waarschijnlijk beter zou zijn de natuur zijn gang te laten gaan.
Alleen deed de natuur dat niet.
Ik dacht dat de natuur Cary gewoon over had geslagen. Ze was voorbij gewandeld toen hij was uitgevaren met de kreeftenboot. Andere jongens van zijn leeftijd probeerden afspraakjes te maken, hingen rond in de stad, stelden zich aan om de aandacht van een meisje te trekken, vroegen meisjes met hen uit te gaan; maar Cary... Cary bracht al zijn vrije tijd door met mij of met zijn modelboten op zijn zolderkamer, vlak boven de mijne.
Ten slotte vertrouwde ik Theresa mijn groeiende ongerustheid toe. Ze rolde met haar donkere ogen en keek me aan of ik net uit het ei gekropen was.
'Weetje dan niet wat er achter je rug gezegd wordt? Het gefluister en de roddels? Er is geen meisje op school dat denkt dat Cary normaal is, Laura, en de meeste jongens hebben ook hun twijfels over jóu. Ze praten er niet over met mij maar ik hoor wat ze zeggen.'
'Wat bedoel je? Wat zeggen ze over ons?' vroeg ik, bevend afwachtend.
'Ze zeggen dat jij en je broer als vriend en vriendin met elkaar omgaan, Laura.' antwoordde ze aarzelend.
Mijn hart stond even stil en ik herinner me dat ik in de kantine om me heen keek en dacht dat iedereen vol minachting naar ons keek. Ik schudde mijn hoofd. Het diepere besef nam de vorm aan van een monsterlijk beest dat uil een nachtmerrie gekropen kwam.
'Kijk eens naar jezelf.' ging Theresa verder. 'Je bent vijftien en een van de mooiste meisjes op school, maar heb je een vriendje? Nee. Vraagt iemand je voor het schoolbal? Nee. Als je gaat, ga je met Cary.'
'Maar...'
'Er is geen maar, Laura. Het komt door Cary,' zei ze. 'Door de manier waarop hij je verafgoodt. Het spijl me. Ik dacht echt datje het wist en dat het je niet kon schelen.'
'Wat moet ik doen?' kermde ik.
Ze gaf me een por met haar schouders, zoals ze meestal deed als ze
iets hatelijks ging zeggen over een van de meisjes op school.
'Zorg voor een vriendinnetje dat zijn hormonen laat werken, dan is je probleem opgelost,' zei ze.
Ik herinner me dat ze opstond om naar haar Brava-vriendinnen te gaan. Ik bleef zitten, plotseling erg eenzaam en ongelukkig. Cary kwam de kantine binnen, zag me en kwam snel naar me toe.
'Het spijt me dat ik zo laat ben,' zei hij. 'Corkren liet me weer nablijven in verband met mijn huiswerk. Wat is er?' Hij keek me indringend aan toen ik geen antwoord gaf. 'Is er iets gebeurd?'
Ik schudde slechts mijn hoofd. Ik vroeg me af hoe ik het hem moest vertellen zonder hem verdriet te doen.
Ik stelde het uit en probeerde het hem nooit echt duidelijk te maken, tot een jaar later, toen de familie van Robert Royce het oude Sea Marina Hotel kocht en Robert bij ons op school kwam. Tussen Robert en mij was het liefde op het eerste gezicht en dat bracht een speciale magie met zich mee die Cary niet kon delen.
Op de een of andere manier moest ik het hem aan zijn verstand brengen en moest hij leren het te accepteren. Ik moest hem laten zien hoe hij zich van mij moest losmaken.
Ik hoopte alleen dat het mogelijk was.