Een bericht

Toen we wegliepen van school, klampte ik me vast aan mi abuela Anabela's hand als iemand die bang is te zullen verdrinken als ze die losliet. Ik had inderdaad het gevoel dat we rondspartelden in een zee van verdriet. Ze huilde niet meer, maar mompelde 'O, Dios mio, o, Dios mio ', bij elke stap die ze deed.

Toen we bij het dorpsplein waren, bleef ze even staan alsof ze Gods stem had gehoord. Onze kerk doemde op in het midden; de lange, slanke klokkentoren had er nog nooit zo gewichtig uitgezien. Ik moest bekennen dat ik als klein meisje, en ook nu nog, geloofde dat alle gebeden en alle liederen in de kerk opstegen, door de toren en door het dak, rechtstreeks in het oor van God.

Misschien wilde oma Anabela naar binnen om te bidden dat het gebeurde niet gebeurd was, dacht ik. Ze bleef staan en keek eerbiedig en hoopvol naar de kerk, langs de nieuwsgierige ogen van degenen die het verschrikkelijke nieuws nog niet hadden gehoord. Bejaarde mensen zaten op de banken in de schaduw van de onberispelijk gesnoeide essenbomen, die, naar men zei, net zo oud waren als het dorp zelf. Ze lazen de krant, dronken koffie en praatten zachtjes met elkaar. Niemand scheen zijn of haar stem te verheffen in de nabijheid van de kerk, maar later, vroeg op de avond, zou er muziek zijn en werd er gedanst en gelachen. Straatventers zouden tevoorschijn komen om taco's gegrild vlees en gestoomde tamales te verkopen.Onwillekeurig keek ik begerig naar señora Morales, die een in chocolade gedoopte churro at. Ze stopte die in haar mond alsof ze een wortel in een snijmolen stopte. Ik verlangde naar een gefrituurde reep die met chocola bedekt was. Schuldbewust besefte ik de ironie ervan. Ik wendde snel mijn blik af en keek naar de kerk alsof ik verwachtte dat pastoor Martinez hoofdschuddend in de deuropening stond en waarschuwend zijn vinger schudde.

Mijn gepeins werd onderbroken door de luidsprekers van de vrachtwagen die voorbijkwam en luid een uitverkoop van wasmachines aankondigde. Het wekte niet veel belangstelling. Ik staarde naar oma. Ze sloeg weer een kruis en mompelde snel nog een gebed voordat ze met gebogen hoofd de wandeling door het dorp voortzette.

Haastig liepen we langs de kleine menudo-winkel waar ik twee van oma's vriendinnen zag, señora Paz en haar zus, die net gingen zitten om een kom warme, van pens gemaakte soep te nuttigen. Toen ze ons zagen, sloegen ze allebei een kruis. Blijkbaar hadden ze het afschuwelijke nieuws gehoord. Ik keek achterom, maar oma trok me mee. Geen van beide señora's glimlachte naar me; ze zagen ons omgeven door een donkere schaduw, en dat maakte hen bang.

De schok was nog te groot om te huilen of iets te kunnen zeggen. Het leek allemaal een droom, alsof ik meegesleurd werd in de nachtmerrie van een ander. Ik voelde me zweven, als een marionet die aan een touwtje hing.

Mijn ouders waren dood? Weg? Maar ik had ze diezelfde ochtend nog gezien! Mama had me een zoen gegeven bij het weggaan en me eraan herinnerd dat ik meteen naar huis moest komen om oma te helpen met het eten. Ze maakte zich altijd bezorgd dat ik zou blijven rondhangen op het plein met andere meisjes van mijn leeftijd, van wie sommigen al in problemen waren gekomen met oudere jongens.

Hoe kon ze nou dood zijn, en papa ook? Dat kón niet waar zijn. Straks zou ik wakker worden en terug zijn in mijn klas. Señora Cuevas zou op me mopperen omdat ik niet oplette. Ik deed mijn ogen dicht en toen snel weer open, maar er gebeurde niets.

We liepen de stoffige, ongeplaveide weg op, waaraan ons adobe- huis met het dak van golfplaten stond. Ons casa werd beschouwd als een van de betere huizen in het dorp, omdat het groot genoeg was voor drie kamers. De keuken, zoals in de meeste casa's hier, was een simpele aanbouw van palen en maïsstengels tegen de buitenmuur, maar we hadden een aparte slaapkamer voor oma Anabela en mij, en een voor mijn ouders. We waren een van de weinige gezinnen die een televisietoestel hadden, maar het beeld was zo onduidelijk dat we vaak niet konden zien wat er zich afspeelde, en vaak viel ook de elektriciteit uit. Eén keer zaten we bijna twee weken zonder.

Er was geen grasveld of zelfs maar wat gras voor ons casa, alleen maar struikgewas, onkruid, stenen en de restanten van een vervallen roze en witte fontein, die geen water meer spoot, behalve als het heel hard regende. Maar we verkochten hem niet en haalden hem niet weg, want bovenin zweefde een engel, en oma geloofde dat als je in of rond je huis een replica had van een engel, echte engelen bij je zouden stilhouden en je zegenen.

Ondanks alles wat oma tegen señora Cuevas had gezegd, verwachtte ik half en half dat papa's pick-up voor het huis zou staan. Hij en mama werkten voor señor Lopez op diens sojafarm, nog geen vijftien kilometer buiten het centrum van het dorp. Vijfjaar geleden was zijn vrouw gestorven aan een bloedziekte. Zijn dochters waren getrouwd en verhuisd, en hij had geen zoons. Mama maakte elke ochtend zijn huis schoon en bereidde al zijn maaltijden, en papa hield toezicht op de arbeiders.

Voorlopig was oma's reactie op de grote tragedie het bereiden van voedsel voor de verwachte bezoekers die kwamen condoleren en troosten. Ik was uit school snel naar huis gebracht zodat ik kon helpen. Er was vrijwel geen tijd voor tranen. Ze ging ijverig aan het werk, dankbaar voor alles wat ze moest doen: het snijden van de kip en de kaas voor haar verrukkelijke tortilla's en de bereiding van salsa en bonen.

We hadden weinig serviesgoed, maar we hadden een doos met kartonnen borden en plastic messen, die mama had gekregen van señor Lopez. Ze zei dat ik alles tevoorschijn moest halen en daarna moest beginnen met de voorbereidingen voor de salsa en de bonen.

Die ochtend had oma Anabela brood gebakken, haar pan hecho del rancho, een recept waarvan ze zei dat het al generaties in de familie was. Ze kneedde het deeg altijd met blote voeten, want zo had haar moeder het gedaan, en de moeder van haar moeder. En voor oma waren tradities even heilig als de bijbel.

Heel vaak had ik zo naast haar gewerkt, maar nooit zo fanatiek. De tranen stroomden over haar wangen. Maar ze liet geen snik horen. Ik beefde inwendig, nog te veel geschokt om te beseffen wat er gebeurd was, maar met het gevoel dat ik elk moment kon breken als een aardewerken pot en in scherven op de grond vallen.

Zoals mijn oma verwacht had, kwamen de dorpelingen hun opwachting maken toen het vreselijke nieuws bekend werd. De meesten brachten eten en drinken mee. Het geweeklaag begon spoedig daarna. Ik kon me niet herinneren hoe vaak ik werd omhelsd en gekust en me werd toegefluisterd dat ik sterk moest zijn. Ik werd rondgedraaid om te worden omarmd en getroost tot ik zo duizelig was dat ik bijna viel.

Binnen korte tijd groeide de mensenmassa aan en spreidde zich ten slotte uit tot vóór de deur van het casa. De mensen letten niet meer op mij. Ze hadden het te druk met het ophalen van hun eigen droeve herinneringen. Ze weefden een tragisch net over alle aanwezigen en hielden iedereen in de greep van het verdriet. Oude wonden werden opengereten; we beleefden onze eigen Allerzielendag.

Toen pastoor Martinez arriveerde, kalmeerden de mensen en weken als de Rode Zee voor hem uiteen. Hij troostte oma Anabela en kwam toen naar mij toe. Hij pakte mijn handen vast en keek me met zulke bedroefde ogen aan dat ik eindelijk hard begon te huilen. Hij zei een paar gebeden voor me en zette toen koers naar de eettafel.

Ik hield mijn adem in en ging naar buiten, waar ik op een steen in de schaduw ging zitten, een plek waar ik, toen ik jonger was, vaak had zitten wachten tot mijn ouders uit hun werk kwamen. Ondanks de mensen, de gebeden, de tranen en het verdriet, kostte het me nog steeds moeite om het nieuws van hun dood tot me te laten doordringen. De paar bijzonderheden die ik binnen had gehoord kwamen weer boven. Een hombre borracho die een vuilniswagen bestuurde was frontaal op hen gebotst toen ze op weg waren naar hun werk. Het duurde uren voor er medische hulp kwam en toen was het te laat. Zoals vaak het geval is met dronken lieden die de dood van anderen veroorzaken, had de chauffeur van de vuilniswagen nauwelijks een schrammetje opgelopen. Maar wat er ook met hem gebeurde, niets zou mijn ouders terugbrengen.

De dorpelingen kwamen voorbij en keken me met zoveel medelijden aan, dat ik me eindelijk begon af te vragen wat er nu met mij en oma zou gebeuren. Mijn eigen welzijn had nog nooit zó belangrijk geleken of had zó in gevaar verkeerd. Mijn ooms, tantes en neven en nichten in Mexico woonden heel verspreid, en niemand behalve mijn tante Isabela in Amerika bezat net zoveel of meer dan wij. De meesten waren er veel slechter aan toe. Veel van mijn ooms werkten tegenwoordig in Amerika en zagen nog maar zelden hun eigen gezin. Wie wilde nog een extra mond voeden, nog een ander meisje verzorgen?

Ook al kookte ze nog zo goed, toch zou oma niet genoeg kunnen verdienen met werken voor een restaurant of een rijke familie. Niemand zou iemand van haar leeftijd in dienst nemen. Misschien zou ze voor iemand de was kunnen doen of iets van haar heerlijke chocolade-mole verkopen als ze de kans kreeg die te maken. Het zou maar een armzalig inkomen opleveren.

Misschien zou ik de school eraan moeten geven en naar señor Lopez gaan om mama's plaats in te nemen. Omdat ik naast oma in de keuken had gewerkt en ze me veel had geleerd, kon ik behoorlijk koken, en ik zou zijn huis zeker kunnen schoonhouden. Veel kinderen van mijn leeftijd werkten al fulltime, en sommigen waren al getrouwd, maar mijn ouders wilden beslist dat ik op school bleef. Mama had dat gisteravond nog bevestigd na de quinceañera. Ik had altijd goed kunnen leren en mama hoopte dat ik meer zou kunnen bereiken. Ik had geen idee wat, maar zoals ze vaak zei: 'La esperanza se encienda mañana.' Hoop verlicht de toekomst.

Plotseling zag ik señor Orozco, de directeur van ons postkantoor, haastig door onze straat lopen. Zijn magere benen lieten een spoor van stof opdwarrelen, dat hem als een laag bij de grond liggende nevel volgde. Zijn bijna schouderlange witte haar wapperde om hem heen, alsof de lokken zich wilden losmaken van zijn schedel. Hij was zo opgewonden, dat het leek of hij elk moment kon ontploffen.

Toen hij mij zag, bleef hij stokstijf staan, trok zijn schouders recht, streek zijn haar naar achteren en liep haastig naar binnen.

Ik stond op om te zien wat hem zo dringend hierheen had gebracht. Was er een wonder gebeurd? Hadden ze ontdekt dat mijn ouders nog leefden? Was het tragische nieuws gewoon een afschuwelijk misverstand geweest? Ik hoopte dat we te horen zouden krijgen dat gebleken was dat niet mijn ouders waren verongelukt maar andere mensen in een soortgelijke truck. Was het zondig om dat een ander toe te wensen? En zou ik daarvoor gestraft worden?

'Señora Yebarra,' riep hij naar oma. Ze liet haar bezoek in de steek en liep naar hem toe.

'De zus van uw schoondochter heeft teruggebeld. Ze heeft het afschuwelijke nieuws gehoord,' verklaarde hij. Zijn lichaam verstarde bij het besef van zijn belangrijke rol, hij trok zijn buik in en stak zijn borst naar voren toen hij de boodschap overbracht.

De overgebleven bezoekers werden stil. Alle ogen waren op hem gericht. De tragedie was in Californië bekend geraakt en het antwoord was onmiddellijk gevolgd. Ook al was dit de eeuw van computers en satellieten, toch beschouwden sommigen zo'n communicatie nog als een verbluffend wonder. Het leek of we ons op een plek op de aarde bevonden die langzamer rondwentelde, zich met een slakkengang door de geschiedenis bewoog, tien jaar achterbleef bij de rest van de wereld.

'En?' vroeg oma aan señor Orozco. Dood en rouw maakten privacy overbodig, ledereen spitste zijn oren. Ik hield mijn adem in.

'Ze zei dat ze niet op de begrafenis kan komen,' zei hij. 'Ze zal wat geld sturen voor de begrafeniskosten en voor de kerk.'

Vol afkeer en ongeloof schudden de mensen hun hoofd. Mijn tante kon de begrafenis van haar enige zus niet bijwonen? Ze keken medelijdend naar oma. Alles kwam op haar vermoeide, oude schouders neer. Maar ze gaf geen krimp. Ze hield haar adem in en hief haar schouders op als iemand die een nieuwe klap moet verwerken.

'En?' vroeg oma weer. Wat kon er nog meer zijn?

Hij draaide zich om en liet zijn blik over de aanwezigen gaan tot zijn ogen op mij bleven rusten. Ook alle anderen keken naar mij.

'Ze zei dat u alles moest inpakken wat su nieta heeft. Tenminste alles wat...' Hij zweeg even en voegde er toen aan toe: '...Wat niet onder de luizen zit, en de voorbereidingen moet treffen voor haar reis. Ze heeft besloten haar bij zich in huis te nemen.'

Iemand klikte met haar tong, maar niemand zei iets. Iedereen keek even naar mij en toen naar oma, om te zien hoe ze zou reageren.

Oma keek op en fluisterde iets tegen God. Ik kreeg de indruk dat het een dankgebedje was. Ze had altijd privégesprekken met de Almachtige. Tot nu toe had ik geloofd dat die speciale gesprekken met hem ons hadden beschermd. Wat hadden we gedaan, dat hij zich doof hield voor mi abuela Anabela, die in mijn ogen een echte heilige was?

Langzaam boog ze haar hoofd en toen vestigde ze haar blik op mij.

Ze hoefde niets te zeggen. Ik kon het aan haar gezicht zien.

Delia, ik kan niet voor je zorgen. Ik sta zelf op de drempel van de dood. Je ooms en tantes in Mexico hebben hun eigen zorgen. Dit is de beste oplossing en je enige hoop.

In minder dan een dag ben je ons allemaal kwijtgeraakt, je ouders en mij. Je zult een kleine koffer pakken, maar in je hart zul je de zware last meenemen van groot verdriet en eenzaamheid. Misschien wel voor de rest van je leven.

Ik schudde vertwijfeld mijn hoofd. Het verdriet kwam te snel en te onbarmhartig. Ik had het gevoel dat ik verdronk in een zee van treurnis. Misschien was het mijn schuld. Misschien had ik iets gedaan. Misschien had ik het op mijn geweten dat het boze oog onze kant opkeek.

Mijn angstige blik viel op señora Morales, en plotseling kon ik alleen maar denken aan die chocolade-churro die ze in haar mond stopte.

Ik draaide me om en vluchtte om te ontkomen aan die gedachte en aan al het andere dat me die afgrijselijke dag achtervolgde.