Proloog

Mijn oma Anabela kwam me van school halen. Door het raam van mijn klaslokaal kon ik haar over de met keitjes bestrate weg zien lopen, nu en dan bezorgd omlaag turend naar een paar kapotte stenen. Ze verzwikte bijna haar enkel en deed haar best om haar evenwicht te bewaren, waarbij ze haar ronde armen naar voren stak, alsof het onzichtbare menselijke helpers waren die haar aan beide kanten steunden. Ze liep ook al tegen de negentig.

Leeftijd was er niet in geslaagd mi abuela Anabela te doen verschrompelen, zoals met zoveel andere oude mensen in ons Mexicaanse dorp het geval was. De meeste grootmoeders en grootvaders van mijn klasgenoten waren gekrompen en vermagerd. Ze waren niet veel zwaarder of groter dan hun kleinkinderen. Soms vond ik ze net kinderen die veel te snel verouderd waren. Velen van hen die jonger waren dan mijn oma en heel wat minder geluk hadden met hun gezondheid, zaten in een rolstoel en moesten als baby's worden gevoerd. Ze zaten wezenloos voor zich uit te staren op hun betegelde patio's, alsof ze verbijsterd tot het besef kwamen dat ze plotseling oud waren geworden. Het was alsof ze op hun achttiende waren gaan slapen en wakker werden toen ze tachtig waren. Totaal versuft.

Maar niet oma Anabela. Haar koppige lichaam weigerde te verzwakken of zich neer te leggen bij het verstrijken van de tijd. Ze had dikke enkels en kuiten, brede heupen, en een opbollend achterste waardoor de zoom van haar rok van achteren een paar centimeter hoger hing dan van voren. Ondanks haar hoge leeftijd had ze nog krachtige schouders en armen, eerst door het werken op de sojavelden en daarna, toen ze getrouwd was, door het zware huishoudelijke werk in haar eigen huis en in de huizen van rijke mensen. Niemand kon op haar knieën de tegels zo schoon schrobben als mijn oma. Mijn vader zei altijd dat ze gemakkelijk in haar eentje een operatiekamer in een ziekenhuis kon steriliseren. Zoals mi abuela Anabela het beschreef, was noeste arbeid haar vaste metgezel geweest vanaf de dag dat ze een bord kon afwassen of een vloer vegen.

'Kindertijd is een luxe die alleen de rijken zich kunnen permitteren,' zei ze. 'Toen ik net acht was, werkte ik naast mijn moeder op het veld en werd geacht volwassen werk te doen en niet te huilen of te jammeren.'

Misschien zagen de meeste mensen in ons arme dorp er daarom ouder uit dan ze waren. Ze hadden weinig tijd om kind te zijn. Tengere schoudertjes torsten zware lasten. Tien jaar oude jongens hadden eeltplekken op hun palmen en vingers die net zo hard en groot waren als die op de palmen en vingers van hun vader en grootvader. Gelach en gegiechel gingen verloren en werden een herinnering die te diep begraven lag om zelfs in de slaap nog terug te kunnen vinden.

Oma Anabela keek soms naar haar oude vriendinnen, schudde haar hoofd en zei: 'Lo que pronto madura poco duro', wat betekent: 'Wat snel rijpt houdt geen stand.'

'Ik heb er te veel vóór hun tijd zien heengaan, Delia, als sinaasappels die uitdrogen in de hete zon.'

Nu ik door het raam in mijn klas naar haar keek, deed haar ronde gezicht me denken aan een pop op een veer voor het achterraam van een auto. Het schudde en trilde bij haar schommelende passen. Maar niets leek haar te kunnen beletten door te lopen. Ze ging nooit ons casa uit met haar zijdeachtige grijze haren los, ze waren in een knot gedraaid. En ze kwam in het dorp nooit op straat als ze haar schort nog voor had. Iets heel serieus drong haar voorwaarts en liet haar bewegen als een vrouw die half zo oud was.

De huid van oma Anabela was leerachtig en ze had ouderdomsvlekken op haar wangen en voorhoofd en rechts in haar hals, maar de enige plek die haar ouderdom echt verried waren haar ogen. Welk uur van de dag het ook was, de donkere pupillen waren vermoeid en de oogleden leken dicht te vallen, zodat het soms moeilijk te geloven was dat ze nog iets kon zien. Ik dacht altijd dat de wereld er zo klein en smal uitzag voor mi abuela Anabela dat ze het gevoel moest hebben dat ze door een sleutelgat keek.

Ik zou maar al te gauw horen waarom ze de wereld vandaag afgrijselijk vond, ook voor mij, al had ik gisteren met mijn familie nog mijn quinceañera gevierd, mijn vijftiende verjaardag. We waren de viering begonnen met een misa de acción de gracias, een dankmis. Mama had een van haar mooiste jurken voor mij vermaakt, en oma had een bijpassende hoofdtooi voor me gecreëerd om naar de mis te dragen. Tijdens de hele dienst zat ik naast mijn ouders aan de voet van het altaar, waarop ik aan het eind mijn boeket legde. Daarna hadden we een fiesta in ons casa.

Oma had de hele vorige dag gekookt en vroeg in de ochtend een sinaasappel-amandeltaart gebakken die smolt op de tong. Het was een prachtig feest. Mama zong voor ons. Iedereen, vooral mijn vriendinnen, wilde dat ze zong. Oma zei altijd: 'Zelfs de vogels zijn jaloers op de stem van je moeder. Ella canta como un angel.'

'Nee,' zei papa met een liefdevolle blik op mijn moeder. 'Ze zingt niet als een engel. Ze zingt beter dan een engel.'

Mama werd altijd verlegen als ze een complimentje kreeg. Ze was bescheiden, al vond ik dat ze de mooiste vrouw in ons dorp was. Ik weet dat papa daarvan overtuigd was.

'El sapo a la sapa la tiene por muy guapa,' zei ze als hij haar weer met complimentjes overlaadde. 'De pad gelooft dat zijn vrouwtjespad mooi is.'

'Vergeet die padden maar. Ik weet wat ik weet,' hield papa vol. 'En noem me geen pad.'

'Hoe moet ik je dan noemen?'

'Ik weet zeker dat je wel een betere naam kunt verzinnen,' zei hij lachend.

En dan moest mama ook lachen. Als ik die twee zag schermutselen met hun ogen en hun lippen, elkaar vasthielden tijdens het lopen en elkaar een kus toewierpen naar de andere kant van de kamer of de overkant van een straat zodra ze ook maar heel even gescheiden waren, voelde ik me getuige van iets heel bijzonders.

Na mijn fiesta nam mijn moeder me terzijde. Voor ons was de quinceañera een kruising tussen Sweet Sixteen en een debutantenbal. Ik wist dat het voor de meesten het bereiken van de volwassenheid en de huwbare leeftijd betekende. Maar mama had andere ideeën over mijn toekomst.

'Weet je, Delia, je bent nu geen kind meer. Je bent een vrouw, maar ik zie je niet zo gauw trouwen en kinderen krijgen. Je kunt heel goed leren. Ik wil wat beters voor je. Ik wil dat je meer zult hebben dan ik heb. Begrijp je waarom dit zo belangrijk voor me is?'

'Ja, mama.'

'Ik weet dat je het begrijpt. Je bent wakker geworden als een kind en nu ga je slapen als een vrouw, maar je bent een vrouw met een betere toekomst. Dat weet ik zeker.' Ze zei het met zoveel overtuiging dat ik haar geloofde, en om de een of andere reden maakte dat me bang. Bang, dat ik niet aan haar verwachtingen zou beantwoorden. Hoe groter de liefde, hoe hoger de verwachtingen, dacht ik.

Elke avond ging ik slapen met de gedachte hoe gelukkig ik was dat ik zo'n familie had, vooral de avond van mijn fantastische verjaardag. Ik ging slapen onder een deken die geweven was van kussen, omhelzingen en goede wensen. Ik was tevreden. Ik voelde me veilig in mijn fort van liefde.

Nu vroeg ik me af of je gestraft kon worden omdat je te gelukkig was. Señora Porres, een van oma's vriendinnen, geloofde in het ojo malvado, het boze oog, een of andere duistere macht die mensen opspoorde die te gelukkig waren of te veel opschepten over hun geluk. Ze zocht zelfs in straten, stegen en achter ramen naar een teken van het ojo malvado. Haar gezicht met de grote, wijd uit elkaar staande zwarte ogen, die altijd geschokt en verbaasd keken, achtervolgde me in dromen over het boze oog. Daarin liep ze haastig over straat en bleef van tijd tot tijd staan om achterom te kijken, alsof ze zeker wist dat ze achtervolgd werd door het ojo malvado. Soms moest ik van haar er naar uitkijken. Dan stond ik stil, hield mijn adem in en onderdrukte een gegrinnik.

Aan dat alles dacht ik vandaag toen mi abuela Anabela het schoolplein opliep. Er moest iets heel erg mis zijn. Ze kwam nooit naar de school. Ik zag dat ze even bleef staan, haar hand op haar borst legde, omhoogkeek naar de lucht, een kort gebed mompelde, diep ademhaalde en op de ingang afliep. Een schrille, hoge toon klonk fluitend door mijn hoofd en zond een elektrisch alarm omlaag naar mijn tenen en door mijn handen naar de toppen van mijn vingers.

Señora Cuevas draaide zich met een ruk om toen oma de deur van het klaslokaal opende zonder te kloppen. Onze lerares haatte alle onderbrekingen. We twijfelden er niet aan of ze zou zelfs een aardbeving negeren als ze bezig was huiswerk op te geven of een vraag stelde. Haar mondhoeken verstrakten in het lange, magere gezicht en haar oranje lippen leken uit te rekken naar haar wangen. Haar ogen, die de kleur hadden van cajeta, een snoepje van gebrande suiker, glinsterden kwaad, als de vlammetjes van kaarsen. Meestal was dat voldoende om de klas tot orde te dwingen en zo mak te maken als een slapende burro. Zelfs de vliegen stopten met zoemen.

Maar señora Cuevas werd verrast door mijn oma, die roerloos als een standbeeld in de deuropening bleef staan, en haar woede verdween snel. Haar schouders, die ze als een havik had opgetrokken in voorbereiding van haar vinnige, kwade uitval naar de rustverstoorster, zakten omlaag.

'Buenos dias, señora Yebarra, wat kan ik voor u doen?' vroeg ze.

Oma schudde slechts haar hoofd en keek om zich heen in de klas tot ze mij ontdekte.

Toen begon ze te huilen.

Ook al wist ik niet waarom ze huilde, toch begon ik zelf ook te huilen. Mijn klasgenoten staarden me aan, meer angstig dan nieuwsgierig. Oma strekte haar armen naar me uit en wenkte me met haar lange, nog gevulde vingers.

'Ze moet meteen naar huis,' zei ze. 'Venga, Delia.'

Ik keek naar señora Cuevas, die nu overmand werd door nieuwsgierigheid en bezorgdheid. Ze knikte naar me, en ik stond langzaam op. Ik was zo zenuwachtig dat ik bang was dat mijn benen me niet zouden kunnen dragen. Ik pakte mijn boeken op en holde toen naar oma en liet me in haar armen vallen. Ze klemde ze heel snel om me heen, zoals een tarantula zijn prooi grijpt. Staande in de deuropening drukte ze me heel dicht tegen zich aan, alsof ze bang was dat ik weg zou lopen. Mijn hart bonsde wild. Ik wist niet wat ik moest zeggen of doen. Was ze gek geworden? Ik had gehoord dat oude mensen op een dag wakker kunnen worden en plotseling zo van slag zijn dat ze niet meer weten wie ze zijn en waar ze zijn.

'Wat is er aan de hand, señora Yebarra?' vroeg señora Cuevas. 'Waarom wilt u Delia van school halen voordat de les is afgelopen?'

'Er is vanmorgen een verschrikkelijk ongeluk gebeurd met een vrachtwagen, señora Cuevas.' Ze zweeg even, haalde diep adem en ging toen verder. 'Zojuist kwam el policía naar mi hijo's casa om te vertellen dat Delia's madre y padre están muertos.'

Het was of de hele klas, señora Cuevas incluis, één mond had en tegelijk dezelfde kreet slaakte. Oma draaide zich samen met mij om, haar rechterarm stevig om mijn schouders geslagen. In tragiek en verdriet waren we inderdaad onafscheidelijk met elkaar verbonden. Ze leidde me weg. Ik keek één keer achterom en zag dat señora Cuevas een kruis sloeg en toen langzaam de deur van het lokaal dichtdeed, zoals iemand het deksel van een doodkist zou sluiten. Haar hoofd en schouders waren gebogen onder de drukkende last van het verdriet.

Ik wist het nog niet, maar ik zou dat lokaal nooit meer betreden.

Deze wandeling samen met mijn oma was het begin van een lange reis, die me weg zou voeren van mijn thuis en mijn vrienden op een manier die ik me nooit had kunnen voorstellen.

Ik werd gekidnapt door een wreed noodlot en veroordeeld om de gevangene te worden van een lot waarop ik geen enkele invloed had. Zelfs de geringste keus zou me niet gegund zijn. Ik zou alles kwijtraken, todo que posei', waaronder het grootste deel van mijn schamele garderobe en één paar van mijn twee paar schoenen. Feitelijk, als ik hier wegging, zou het enige wat ik nog bezat mijn naam zijn, Delia Yebarra, en zelfs het behoud dáárvan zou een zware opgave worden.

Het was net of ik met mijn ouders in de pick-uptruck had gezeten en ook was gestorven.