Salvador
Dona
Derde generatie
Verdoofd door de beelden en mijn uitleg
van Operatie Doesjka, blijft Luca een tijdje stilzitten. Hij snapt
amper wat hij zojuist gezien heeft. Hij ademt snel. Hij is er kapot
van. ‘Ik snap nu wel dat opa moeite heeft met dat leeuwenpak,
ja.’
‘Oké, je snapt mijn vader. Maar snap je mijn opa
ook?’
‘Weet ik niet…’ Luca is lijkbleek. ‘Ik… ga maar even
boodschappen doen.’ Hij pakt een plastic tasje uit de keuken en
vertrekt. ‘Tot zo.’
Als ik ondanks de weerzin toch het
dressoir wil openen om de stapels aangetekende brieven en
aanmaningen van Meyer te openen, ontdek ik dat ze verdwenen zijn.
Shit.
Even denk ik dat ik me vergis, dat ik de papieren
ergens anders heb opgeborgen. Ik kijk in mappen, laden en tussen
andere ordners, maar ze zijn verdwenen. Ik denk na. Nogmaals loop
ik naar het dressoir. Ik kieper, totaal zinloos, een plastic bakje
met rekeningen om. Een van de dingen die ik sinds ik mijn nieuwe
leven begon rigoureus heb aangepakt, was de administratie. Ik heb
alleen de brieven van Meyer ongeopend op een stapeltje gelegd, ze
kúnnen nergens anders zijn.
Als Luca terugkomt van boodschappen doen, vraag ik
of hij soms die brieven gezien heeft.
Hij schrikt zichtbaar van mijn vraag.
‘Luca? Heb jij iets met die brieven gedaan?’ Ik stap
op hem af. Luca zet een stapje naar achteren. Ik vind het
verontrustend dat ik kennelijk dreigend overkom. ‘Luca, heb je die
brieven gezien? Heb je ze per ongeluk weggegooid? Dat geeft niet,
maar ik moet het wel weten…’
Luca kijkt me een paar seconden aan. Zet de
boodschappentas naast zich neer.
‘Heb jij ze, Luca? Shit! Zeg iets.’
‘Ik dacht dat je het niet zou merken,’ zegt hij met
een zachte stem.
‘Wil je me alsjeblieft zeggen waar ze zijn? Ik wil
mijn baas bellen en…’
‘Ze zijn niet hier.’ Luca slikt. Hij trekt lijkbleek
weg.
‘Hoezo zijn ze niet hier? Wat heb je ermee gedaan…
Godverdomme, Luca. Het was belangrijk, ze waren aangetekend…’
‘Natuurlijk weet ik dat ze belangrijk waren, dat was
het juist, pap.’
Mijn hart gaat sneller kloppen. ‘Wát was het juist?
Jezus, wat ben je ook voor een malloot! Je komt hier stiekem mijn
huis binnen, maakt mij en je moeder ongerust en nou zit je ook nog
in mijn post te neuzen?’
‘Nee, je snapt het niet.’ Hij begint bijna te
huilen.
‘VERTEL ME WAAR ZE
ZIJN!’ Ik brul. Ik sla met mijn hand op tafel.
Luca blijft midden in de woonkamer staan, zijn
schouders schokken. ‘Ze zijn bij opa.’
‘Bij opa?’ Ik ijsbeer onrustig door de keuken.
‘JEZUS, Luca!’ Ik sla weer met mijn
vlakke hand, dit keer op het keukenblad. ‘Het zijn mijn zaken of ik
mijn post open of dicht laat, ja? Dat doe ik met een reden! Ik had
namelijk helemaal geen zin om aan mijn werk te denken terwijl ik
godverdomme eens met mijn zoon, jou dus, wilde zijn!’
‘Ik herkende het soort brieven van mama’s werk. Het
was misschien wel een kort geding. Ik wist dat het heel erg zou
zijn als je er niets mee zou doen.’
‘WAAR BEMOEI JE JE
MEE!’
Hij snikt nu met grote uithalen. Vastgenageld aan de
vloer, in het midden van de ark, de tas met boodschappen naast
zich. Hij zou koken vanavond. Tortilla’s. Ik vind tortilla’s
vreselijk, maar ik wilde graag dat hij iets uitkoos wat hij zelf
lekker vond. En nu staat er een klein punkertje met zwartgeverfd
haar in mijn woonark te grienen.
‘Oké, vertel nog even duidelijk wát je hebt
gedaan.’
‘Ik heb opa gebeld en de brieven in een grote
envelop gedaan en naar hem gestuurd.’
Ik krab nerveus aan mijn hoofdhuid. ‘Mijn god. Hoe
kun je. Jezus. Ik kan wel merken dat je nog niet weet hoe de echte
wereld werkt.’ Ik geef een trap tegen de koelkast.
Luca staat nog steeds op dezelfde plek. ‘Het spijt
me, pap. Ik maakte me zorgen. Ik was bang dat je je baan
kwijtraakte.’
‘En wat dan nog. Al zou ik mijn baan
kwijtraken.’
Luca veegt de tranen van zijn wang. ‘Dat zou ik heel
erg vinden.’
Ik verlaat de ark en stap in mijn
auto.
Ik scheur naar de ring A10 en neem de afslag S111 richting Amstel
Business Park. Het is redelijk rustig op de weg, ongetwijfeld
vanwege de zomervakantie en de crisis. Ik rijd over de Gooiseweg
langs het bedrijventerrein Spaklerweg, het Amstelstation en zet
koers richting de Wibautstraat.
Ik parkeer de auto voor het pand van Lovecraft, op
een plek die duidelijk met NIET
PARKEREN is gemarkeerd. Ik wil de lift naar de derde etage
nemen, maar het knoppenpaneel werkt niet als ik mijn pasje langs de
scanner haal. Ik loop naar de portier, een geüniformeerde donkere
man met snor, en vraag zo rustig mogelijk of hij de lift voor mij
kan roepen, ‘omdat mijn pasje niet werkt’.
‘Waar wilt u heen?’ Hij grijnst een beetje.
‘Lovecraft. Herkent u mij niet? Ik werk daar al
jaren, en…’
‘Ik herken u wel. Komt u soms nog iets
ophalen?’
Nu ben ik in verwarring. Wist de portier soms van
mijn afwezigheid? ‘Ophalen? Hoe bedoelt u?’
‘Ja, Lovecraft is toch verhuisd?’ Hij spreekt
Lovecraft uit als lovekraf.
‘Verhuisd?’
‘Ja, een week geleden is alles definitief
overgegaan. Ze zijn naar een ander pand gegaan, op de NDSM-werf. Ik wil wel de lift voor u roepen
hoor, als u nog iets komt halen… meneer? Meneer?’
Ik kijk recht voor me uit. ‘Sorry. Ja. Ja. Sorry.’
Ik trommel met mijn vingertoppen op de balie. Mijn ademhaling
versnelt. ‘Ja. Natuurlijk, ik wist wel van de verhuizing. Ik heb me
vergist.’
‘Moet ik de lift nog voor u roepen?’
‘Ja… ja. Doe maar.’
De portier staat op, komt uit zijn hokje en loopt
met me mee. ‘U was een tijdje ziek, of niet? Dan snap ik dat je je
vergist. Het bedrijf heeft hier bijna twintig jaar gezeten, toch?
Jullie zijn tegelijk met mij begonnen. Ik was hier toen net
portier.’
Ik knik.
De lift komt. Ik stap in en druk op de 3. De portier
groet me.
In de paar seconden dat ik in de lift sta,
kijk ik in de spiegel. Mijn gezicht is pafferig, zongebruind en met
een lichte baard. Iemand zou kunnen beweren dat ik er als een bon
vivant uitzie, maar ik voel me verschrikkelijk slecht.
Wanneer de lift op de derde de deuren opent, weet ik
niet wat ik zie. Het is donker.
Elektriciteitskabels hangen half uit het
systeemplafond. Op de grond liggen een paar losse telefoonsnoeren.
Het tapijt is weg. Een paar plastic bekertjes en een overall van
werklui slingeren rond.
Ik loop over de voormalige afdelingen. Cubicles zijn
weggehaald. De zogenaamde ‘voetbalvergaderkamer’ is leeg en donker.
Ook hier is het tapijt eruit gesloopt.
De relaxruimte met de pluchen kussens is
onherkenbaar. Het doet me denken aan een kraakpand.
In Meyers kantoor, waar twintig jaar
geleden nog de overgewaardeerde dj zijn acid-plaatjes draaide,
staat op de muur met roze spuitbus geschreven:
MEYER SAY… NO
MORE.
– MEI 2012
Ik loop naar mijn voormalige werkplek. Ik
kan de afstanden moeilijk inschatten, weet helemaal niet meer waar
ik precies zat. Dan hoor ik de lift weer opengaan. Iemand is druk
aan het bellen. Zijn stem galmt door het gebouw.
Meyer.
Ik wil wegduiken, maar ik wil me ook niet laten
kennen. Meyer heeft me al in het vizier. ‘Oké, wacht even, ik bel
je zo terug.’ Hij bergt zijn telefoon op en blijft stilstaan, in
het midden van de ruimte.
Hij is gekleed in een groene legerbroek met kistjes
en een overhemd dat openwappert. Ik zie zijn niet meer zo strakke
buik ertussenuit piepen.
Meyer kauwt op een kaascroissant. Hij heeft het
papieren zakje nog in zijn handen.
Ik ben bang. Bang dat hij me gaat uitschelden. Ik
verwacht gebrul, maar hij is opvallend kalm. Hij slikt een stuk
croissant door en neemt nog een hap. Hij wijst naar de roze tekst
op de muur. ‘Say, zie je dat?
Say. Niet says. Het is een verwijzing naar “Bang”, het
laatste liedje van Welcome to the
Pleasuredome…’
‘… van Frankie Goes to Hollywood,’ vul ik aan.
‘Kun je het je nog herinneren? Ik was toen…’ Meyer
knijpt zijn linkeroog dicht. ‘… Eenentwintig toen ik dat hoorde. Ik
zat in het derde jaar van de academie.’
‘Ik was veertien. Ik was een nerd in Dreefwijk.’ In
dit slotnummer, dat slechts een minuut duurt, hoor je een cerebraal
orgel en een man die slechts de woorden ‘Frankie say… no more’ uitspreekt.
‘Je bent nog steeds een nerd uit Dreefwijk. Waarom
liet je niets meer van je horen?’ vraagt hij.
‘Het spijt me.’ Ik kijk naar buiten.
Meyer zucht. Gooit het papieren zakje op de grond,
bij de overall en de plastic bekertjes. ‘Het gaf uiteindelijk niet.
We hebben de klus toch gekregen.’
‘Echt waar?’
‘Ja. Een van die stagiairs van vroeger, zo’n
Chinees… weet je nog? Van een paar jaar geleden? Die was op dat
moment ook in Berlijn, toen jij er was. Die heeft het
overgenomen.’
‘Mooi.’ Ik ben opgelucht.
Meyer slikt het laatste beetje croissant weg en
neemt een slok uit een flesje water. ‘Je komt niet meer
terug?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Waar zit het kantoor
nu?’
‘NDSM-werf. In dat
pand waar MTV Benelux ook
zit.’
‘Kijk aan. Hoelang had je het al op het oog?’
‘Tot een maand geleden moest het geheim blijven.’
Hij maakt het roddelgebaar met zijn hand, door met duim en vingers
een pratende mond te imiteren.
‘Een maand geleden noemde je die plek nog… een
niche?’
Meyer knipoogt. ‘We zijn een niche geworden. De
vette jaren zijn voorbij. Crisis maakt je slank.’
Ik kijk naar buiten. De zon schijnt. Het is warm. De
airconditioning, die mij jarenlang bijna altijd verkouden hield, is
nu niet meer aangesloten.
‘Meyer, waar gingen die aangetekende brieven
over?’
‘Dat je niet met een Lovecraft-idee de boer op zou
gaan. Toen je niet reageerde, wilden we een kort geding aanspannen.
Maar zover is het niet gekomen, we konden een schikking treffen.’
Hij knipoogt.
‘Een schikking?’
Hij slaat met zijn hand op mijn schouder. ‘Zijn we
alleen niet wat te oud om onze zaakjes te laten oplossen door de
babyboomers met oud geld, Salve?’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan.
‘Doe de groeten aan Dona senior, trouwens. Aardige
man. Waarom was ik ook alweer hier… O ja.’ Hij loopt naar een half
verdroogde palm, waar nog een paar verdwaalde knutselwerkjes van
brainstormsessies tussen de bladeren zijn gestoken. ‘Bingo. Ray-Ban
bijna kwijt. We hadden een feestje nog, na de allerlaatste vrijdag
die we hier doorbrachten. Jammer dat je er niet bij was. Ik heb je
nog een paar keer gebeld.’
Samen lopen we naar de lift, waarvan de deuren nog
openstaan. Meyer zet zijn zonnebril op en bekijkt zijn kapsel in de
spiegel. ‘En ik heb je ook nog officieel een uitnodiging gestuurd
per post. En een mail gestuurd.’
‘Sorry. Niet gezien.’
‘C’est la vie.’ Als we
op de begane grond zijn, groet de portier me en steekt zijn duim
op. Meyer en ik verlaten het pand. Meyer springt op zijn modieuze
designerfiets met extra dik frame. ‘Ik spreek je snel, Salve. Kom
anders binnenkort een espresso drinken. We hebben een prachtige
Expobar Ebica, glanzend als de chromen velgen van een Bugatti. Maar
ik heb nu een afspraak. Vamos a la
playa.’
En weg is hij.
Ik zie dat ik een bon onder mijn ruitenwisser heb.
Ik pluk hem ertussenuit en open het portier.
Ik blijf een minuut als versteend achter het stuur
zitten. Dan druk ik op de startknop van de Prius, schakel de D in
en laat de auto zacht wegrollen.
Ik bel Luca, maar hij neemt niet op. Ik tik een
excuus-sms’je. Ik hoor er niets op terug.
’s Avonds bel ik met Sonja.
‘Luca is hier. Hij is behoorlijk bijgedraaid, ik
denk dat die paar weken met zijn vader hem goed hebben gedaan.
Wacht even, ik geef hem.’
In tranen bied ik mijn excuses aan voor mijn
uitbarsting van die middag.
‘Het geeft niet,’ zegt hij.
Hij heeft er alle begrip voor dat ik gestrest ben
door de crisis in de reclamebranche. ‘Dat is het niet, Luca. Dat is
het helemaal niet, lieve Luca,’ zeg ik door mijn tranen heen.
‘Jij zou mij of mijn vrienden in een vergelijkbare
situatie nooit in de gaten hebben gehouden, hè?’
‘Wat bedoel je?’
‘Zoals jouw opa deed bij je vader.’
Ik grinnik. ‘Nee. Eerder andersom, blijkbaar.’
De rest van de middag lig ik met mijn
armen gespreid, als een zeester, op de vloer van mijn ark. Ik stel
me voor dat ik in de branding van de zee lig.
Ik bel mijn vader. Ik vertel hem dat ik Luca de
videoband van Operatie Doesjka heb laten zien. Ik vertel hem dat ik
weet dat Luca hem heeft ingelicht over de brieven van de advocaten
van Lovecraft.
‘Weet je nog dat opa Gino doodging?’ vraagt mijn
vader.
‘Ja.’
‘Gek eigenlijk. Ik heb je toen pas dat dossier
durven geven omdat ik bang was dat je het anders je opa kwalijk zou
nemen dat hij de vrienden van je vader in de gaten heeft
gehouden.’
‘Je hebt jarenlang gedacht het beste voor mij te
doen. Zoals mijn zoon ook het beste dacht te doen. Die koude
oorlogen zijn nu wel voorbij, pa. We moeten ons volwassen
opstellen.’
‘Je zoon gedraagt zich doorgaans volwassener dan
jij,’ zegt hij aan het eind van het telefoongesprek. ‘Dat heb je
dan in elk geval knap gedaan.’
***
‘De studentenevaluaties waren ongekend
positief over die paar colleges die jij gaf, en een collega van ons
is juist weer voor zichzelf begonnen, zou jij niet een paar dagen
in de week willen lesgeven?’ vraagt de coördinator van de opleiding
Reclame en Marketing.
‘Daar moet ik even over nadenken,’ zeg ik.
Dat hoef ik helemaal niet.
Na de kwakkelzomer van 2012 kan ik per september als
docent aan de slag voor drieënhalve dag aan de hogeschool. Het
betekent een enorme terugval in mijn inkomsten, maar ik heb een
buffer en het is genoeg om de hypotheek te betalen.
Drie weken later stuur ik Meyer een mail met de
vraag of hij een gastcollege wil geven.
‘Vind je dat niet ironisch?’ zegt Meyer als ik hem
’s ochtends in de kantine opwacht. ‘Je leidt mensen op voor een vak
waar je zelf niet meer in wil werken. Het is een perpetuum mobile.
Straks zijn hier duizend mensen afgestudeerd en die gaan dan
allemaal solliciteren op een baan die vrijkomt omdat types als jij
weggaan.’
Bij zijn college zijn drieëntwintig studenten. Hij
bakt er niets van.
Ik spreek af met Luca, Sonja en Alex dat
Luca één avond in het weekend bij mij slaapt en op donderdagavond
komt eten. De ene week kookt hij, de andere week kook ik. Soms gaan
we ook naar mijn ouders.
Als ik hem dan op donderdagavond om tien uur ’s
avonds afzet bij dat vreemde huis in IJburg, voel ik me
ontheemd.
‘Kom je nog even binnen?’ vraagt Alex.
‘Een wijntje?’ vraagt Sonja als ze achter hem staat.
Ze legt haar hand om zijn middel. Dit leven
had van jou kunnen zijn.
Soms doe ik dat.
Ik neem dan plaats in de woonkamer met uitzicht op
het IJ. ‘In de verte zie je Pampus liggen,’ had Alex de eerste keer
gezegd.
Ik kijk om me heen. De meubels waarvan ik niet meer
weet of ik ze ooit samen met Sonja heb gekocht. De kunst aan de
muur die mij van een vorig leven bekend voorkomt.
Als ik afscheid neem in de hal, geef ik Alex een
hand en Sonja een kus en een omhelzing. ‘Tot over een paar dagen,’
zeg ik.
Ik loop naar mijn Prius. Als ik wegrijd, staat het
gezelschap in de deuropening en zwaait mij uit. Ik claxonneer en
laat het suburbane schiereiland vol nieuwbouw achter me.
In de achteruitkijkspiegel zie ik vagelijk de
contouren van de Goudhof verschijnen.
Ik kijk naar de lichtjes op het zwarte water aan
weerszijden van de verbindingsdam en fantaseer dat het de schepen
aan de Adriatische kust zijn, in de haven van Porto Corsini, ten
zuiden van Marina Romea.
Op een donderdag in januari 2013 komt Luca
niet opdagen voor het eten. Ik stuur hem talloze berichten, en bel
ook naar Sonja, al wil ik haar niet ongerust maken. Ze wordt
uiteraard wel ongerust en begint alweer met schelden over
verantwoordelijkheidsgevoel.
Om half acht word ik gebeld. Het is mijn
vader.
‘Luca heeft me gebeld. Hij is opgepakt,’ zegt hij
met een zucht.
Ik veer overeind. ‘Opgepakt?’
‘Of je hem straks om tien uur wil ophalen op het
bureau Linnaeusstraat.’
‘Godverdomme, wat is er gebeurd?’
‘Kijk maar naar het nieuws op RTV Noord-Holland.’
‘Wat bedoel je?’
‘Tja, kijk nou maar.’
Hij klinkt opvallend relaxed. ‘Wat is er dan? Is er
iets ergs gebeurd?’
‘Het is eerder… veelzeggend.’
‘Wat klets je vaag, pap!’ Ik graai naar de
afstandsbediening. ‘Oké, ik bel je zo terug.’ Ik hang op en kijk op
mijn iPhone naar het regionale nieuws.
Ik lees dat er eerder op de dag voor het gebouw van
De Nederlandsche Bank aan het Westeinde in Amsterdam een
demonstratie was van Occupy’ers en andere antikapitalisten en
antiglobalisten. De demonstratie liep uit op een confrontatie met
de ME.
Ik zie beelden van jongens met capuchons en sjaals
voor de mond die rookbommen gooien. Overjarige punks met dreadlocks
en een Zuid-Europees accent leggen aan de verslaggever uit hoe de
bankiers roofbouw hebben gepleegd op de maatschappij. Een meisje
met een hoge hoed en getekende snor moet de mascotte van gezinsspel
Monopoly voorstellen. Ze heeft een koffer vol stront en toont deze
demonstratief aan de camera. De demonstratie komt niet erg
indrukwekkend over. Er staat hooguit een groepje van zestig man.
Spandoeken met de bekende flauwe woordspelingen.
In de daaropvolgende beelden zie ik een lullig
gefabriceerde kooi van pvc-buizen, met een wapperende Nederlandse
vlag eraan vastgeknoopt. De kooi staat op een soort bolderkar.
NEDERLAND, GEVANGEN DOOR DE EURO. In
de plastic kooi, die me doet denken aan een amateuristische
praalwagen in een dorp zonder budget voor de carnavalsvereniging,
herken ik het leeuwenpak.
Het gezelschap wordt omringd door een ME-peloton.
Een politiehelikopter cirkelt boven de stad.
‘Godverdomme,’ zeg ik hardop. Ik bel mijn vader
terug.
‘Gezien? Ze laten een loop zien van de beelden.’
‘Ik werk er vlakbij! Ik heb niks gemerkt. Het moet
gebeurd zijn toen ik aan het werk was. Maar waarom is hij
opgepakt?’
‘Een ME’er dacht dat Luca in zijn pak een pop was.
Ze hebben het waterkanon vol op de kar gericht, waarop een van die
andere actievoerders weer reageerde en toen is Luca in blinde
woede…’
‘Wacht. Ik zie het.’
Ik zie Luca, nu buiten de kooi van pvc-buizen, met
de leeuwenkop bungelend op zijn rug, witheet tekeergaan tegen een
ME’er. Hij slaat woest om zich heen; al zijn woede tegen onrecht en
misplaatst gezag richt zich tegen deze ene ME’er, die met zijn
helm, knuppel en schild uiteraard vele malen sterker is.
Ik zit bijna met mijn neus op het scherm. Zo ken ik
Luca totaal niet. Hij tiert, zijn ogen schieten alle kanten op. Hij
is agressief.
‘Jezus, wat een idioot,’ verzucht ik. ‘Waar is hij
mee bezig?’
‘Haal je hem op? Sonja is erg ongerust.’
‘Tja.’
De agent met wie ik spreek stelt zich voor
als Bülent. Hij is net zo oud als ik. In de verte doet hij me
denken aan Onur, de zoon van Iskender van de Goudhof.
‘Vanwege de agressie tegen mijn collega zal hij
vermoedelijk volgens het jeugdstrafrecht worden vervolgd,’ legt
Bülent uit in het kantoortje met lamellen, folders en een
Senseo-apparaat.
‘Waar moeten we dan eigenlijk aan denken?’ vraag ik.
Luca kijkt naar de grond. Door zijn zwarte haren is hij volledig
onzichtbaar.
‘U moet denken aan een taakstraf. Onbetaalde arbeid,
ten behoeve van de maatschappij.’
Luca veegt met zijn mouw het snot van zijn neus. Hij
rilt van de kou. Het waterkanon heeft hem flink geraakt en het
vriest een paar graden.
‘En daar valt demonstreren niet onder, Luca.’ Ik sla
met mijn hand op zijn knie.
Ik schud de agent de hand.
‘En dat pak…?’ vraag ik voor de zekerheid.
De agent staat met zijn armen in de zij.
‘Pak?’
‘Hij had een… leeuwenpak aan. Toch, Luca?’
‘Dat moest ik afgeven hier,’ zegt hij met een zachte
stem.
We tillen het pak, dat door het bluswater
loodzwaar is geworden, met z’n tweeën op en leggen het in de
achterbak van de Prius.
Als we in de auto onderweg naar IJburg zitten, is
Luca doodstil. Hij was als de dood dat ik, de gedoodverfde
eurokapitalistische liberaal, hem de huid vol zou schelden. En
eigenlijk had ik dat ook willen doen, maar ik doe het niet.
Ik blijf zo koel en gedecideerd mogelijk en probeer
afleiding te zoeken op de radio. Maar ook op het nieuws van elf uur
gaat het over de demonstratie. Het is stil in de auto. We horen
alleen het zachte zoemen van de motor.
‘Luister je nog steeds naar The Sex Pistols?’ vraag
ik voorzichtig.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Dead Kennedys. Black
Flag.’
‘Leven die nog?’
‘Ja, pap.’ Luca kijkt naar buiten, naar de vele
lichtjes die in de nacht aan zijn raam voorbijschieten. ‘Zij
wel.’
Als we bij het huis op IJburg aankomen, sleurt Sonja
Luca bijna uit de auto om hem op rantsoen en huisarrest te zetten.
Terwijl ze hem vermanend toespreekt, praat Alex met mij door het
openstaande raam van het portier. ‘Sorry dat wij niet gingen. Dit
leek me een vader-zoonkwestie. Je hebt het denk ik goed opgelost
zo.’
‘Bedankt.’
‘Het is geloof ik niet aan mij, maar…’ Alex kijkt
naar de silhouetten van Sonja en Luca in de deuropening. ‘Misschien
is het op den duur beter als hij bij jou komt wonen. Die paar weken
logeren hebben hem goed gedaan. Maar sinds school weer is begonnen,
raakt hij steeds meer in opstand.’
‘Tja. Het is de leeftijd.’
Sonja komt nog even naar buiten en omhelst me
onhandig door het portierraam. Het duurt iets langer dan normaal.
‘Bedankt,’ zegt ze.
‘Geen dank.’
Ik salueer, schuif het raam dicht en verlaat de
straat.
Als ik over de ring rijd, krijg ik een
bericht van Luca. ‘Bedankt, pap.’
Ik stuur mijn vader tijdens het rijden een sms.
‘Bedankt, pap.’ Door het gedoe met mijn telefoon mis ik de
afslag.
Zo’n zes maanden later, op de ochtend van
vrijdag 22 juli 2013, bevalt mijn zus Laila en wordt mijn nichtje
Nadia in Parijs geboren. Mijn vader stelt voor dat mijn moeder en
hij er samen met mij en Luca naartoe rijden.
‘Met z’n vieren naar Parijs?’ vraag ik.
‘Ja.’
‘Nu?’
‘Nu.’
Ik stuur Luca een bericht en haal hem ’s middags op
van school. Hij is totaal verrast en vindt het leuk om met zijn
familie naar Parijs te rijden, hoewel zijn laatste bezoek aan de
stad tot een schorsing leidde.
Vanuit Amsterdam rijd ik met hem naar het huis van
mijn ouders. We draaien geen muziek, om discussies te voorkomen.
Hij vertelt over de vergaderingen van Occupy Amsterdam, waar hij al
een tijd niet meer naartoe is geweest. ‘Volgens mij worden we in de
gaten gehouden door de AIVD.’
Ik gniffel. Ik snap niets van wat mijn
vijftienjarige zoon beweegt. Of misschien snap ik het juist te
goed. Ik sla mijn hand op zijn knie. ‘Ik vind het gaaf dat jij je
als puber met dit soort dingen bezighoudt, Luca. Ik snap er geen
ruk van, maar ik vind het wel gaaf. Liever dat dan dat je de hele
dag op de bank ligt te gamen.’
Als we bij het huis van mijn ouders zijn aangekomen,
stappen we over in de Opel van mijn vader.
Mijn vader rijdt, ik zit naast hem. Mijn moeder zit
met Luca op de achterbank. Op de radio horen we dat op Cyprus de
bevolking in opstand is gekomen tegen de regeringsplannen voor
nieuwe bezuinigingen.
‘In wat voor wereld zal Nadia opgroeien?’ verzucht
mijn moeder. We rijden langs Hotel Breukelen, gebouwd in de stijl
van een Chinese pagode.
‘Dezelfde wereld als waarin jij en ik zijn
opgegroeid,’ zeg ik. ‘Niks nieuws.’
Zes uur later rijden we Nanterre, de
westelijke voorstad van Parijs, binnen. De hemel boven de stad is
helder. Het ruikt naar open haard in de straten, wat nogal
contrasteert met de futuristische hoogbouw van dit deel van de
stad. Hier is ons hotel. Morgenochtend gaan we op
kraambezoek.
We sluiten de dag af met een bezoek aan een
sushirestaurant. We vragen aan de kelner of hij een foto van ons
wil maken. Ik leg mijn hand op Luca’s schouder en lach naar de
camera. Luca lacht ook, zoals een puber dat doet: met een mengeling
van stoerheid en gêne, maar stiekem vindt hij het heel
gezellig.
Na het eten staat Luca met zijn koptelefoon op voor
het raam en kijkt uit over de stad. We delen een hotelkamer.
De muziek op zijn iPod staat zo hard dat ik het
schelle geluid nog hoor als ik in de badkamer mijn tanden poets.
Hij beweegt zijn kin lichtjes mee op de maat van de muziek.
Ik ga achter hem staan en zie onze
weerspiegeling.
Ik denk aan het concert van ABC, toen ik ook voor mijn vader stond en me
door de mensenmassa naar voren drong, om maar afstand tot mijn
vader te bewaren.
Ik ga op het bed liggen, knip alle lichten uit en
zet de televisie aan, zonder geluid. Ik stuit op een clipzender die
classics uit de jaren tachtig uitzendt. Ik laat het geluid uit en
zie eerst Duran Duran (‘Wild Boys’), dan Ultravox (‘Dancing with
Tears in my Eyes’), met op de achtergrond het ijle getetter van
Luca’s koptelefoon, en dan val ik in slaap.
De volgende ochtend bezoeken we Laila met haar
beeldschone dochter. Als ik Nadia in mijn armen heb, neemt mijn
moeder een foto. Ook Luca houdt haar even vast.
Mijn vader knijpt met zijn hand in Luca’s nek en
knipoogt naar me. Zo’n bleek punkertje met een baby in zijn armen,
met naast hem zijn opa. Ik maak een foto met mijn telefoon en stuur
hem door naar Sonja.
Het gaat goed met ons, het gaat goed met mij.