Salvador
Dona
Derde generatie
Het is na zessen op een stormachtige dag
in mei. Ik krijg een telefoontje van mijn vader. Hij vraagt zich af
waarom ik het leeuwenpak van mijn opa op de zolder van Duynstaete
heb gelegd. Ik was vergeten dat ze rond deze tijd het pand leeg
zouden halen. Het wordt van de zomer definitief verkocht.
Mijn opa Gino vertelde me toen ik klein was dat hij
door een leeuw was opgevoed, en dat heb ik lang geloofd. Zoals een
kind in Sinterklaas wil blijven geloven, zo wilde ik blijven
geloven dat opa Gino werkelijk door een leeuw was grootgebracht. En
net als bij Sinterklaas hoorde er ook een vermomming bij.
Mijn opa Gino en oma Nicolien bewaarden het
levensechte leeuwenpak jarenlang in een kist. Eén keer per jaar
trok mijn opa het pak aan en speelde dan voor leeuw, voor mij en
mijn neefjes en nichtjes. Mijn vader leek zich ervoor te schamen,
in elk geval keurde hij het entertainment af.
‘Waarom heb jij het pak niet gehouden?’ vraagt mijn
vader.
‘Ik vond dat het op Duynstaete thuishoorde.’
Mijn vader zucht. ‘Je zoon is geschorst, wist je
dat?’
Ik denk na. Wist ik dat? ‘Sonja belde me erover,
ja,’ bluf ik.
Ik vraag of het allemaal lukt met opruimen. Ik zeg
dat het me spijt dat ik niet mee kon helpen. We hangen op.
De meeste collega’s zijn al naar huis, alleen de
medewerkers van de grafische afdeling en de webontwikkelaars zijn
er nog, omringd door afhaalpizza’s en bakken van de Chinees.
Op straat rent iemand met een jas over zijn hoofd
getrokken. Een ander worstelt met een paraplu in de harde
wind.
Ik wilde wachten tot de ergste bui over zou zijn,
maar buienradar.nl laat zien dat dat nog wel een paar uur kan
duren. Shit. Ik had vanochtend nog overwogen met de Prius te gaan,
maar ik pakte toch de tram. Bij slecht weer is de kans groter dat
ik vertraging oploop door alle files. Toen ik vanochtend achter
mijn bureau naar de verkeersberichten keek, was ik inderdaad
opgelucht dat ik met het openbaar vervoer was gekomen.
De schoonmaker komt langs. Hij parkeert zijn kar met
attributen in de hoek. Onverschillig neemt hij de bureaus af met
een plumeau. Hij groet me. Ik glimlach.
Ik sluit de computer af en bereid me voor op mijn
korte wandeltocht door de regen. Ik kijk nogmaals naar buiten. De
tram komt er net aan. Ik kan nu beter nog een paar minuten wachten
tot de volgende komt.
Als ik een tijdje zo stil zit, wordt het donker op
de afdeling. De verlichting aan de plafonds werkt met
bewegingssensoren.
Meyer komt uit de vergadering. Hij wenst zijn
collega’s een prettig weekend. Hij loopt naar de kapstok en pakt
zijn jas. Dan ziet hij mij. ‘Ik schrik me rot. Zit je hier nog
steeds? Ik wilde je zo bellen. Rijd je anders met me mee? Jij moet
toch die kant op?’
Nog geen twee minuten nadat we de
parkeergarage van het statige bedrijfspand van Lovecraft achter ons
hebben gelaten, staan we al vast in het verkeer.
Ook op de ringweg staan we in de file. Toch vind ik
het bij nader inzien niet erg. Ik ben in de warme parkeergarage
ingestapt bij Meyer en heb geen regendruppel gevoeld. Bovendien
vind ik bijrijder zijn, zeker wanneer je tijdens een onweersbui in
de file staat, niet zo erg als zelf achter het stuur zitten.
Meyer komt ter zake. ‘Salve, ik heb het erover gehad
met de andere artdirectors. Ze vinden het een goed idee. Ik moest
er een beetje mee leuren, omdat het natuurlijk wel veel tijd gaat
kosten.’
‘Ik snap het. Bedankt voor de moeite.’ Ik ben
opgelucht.
‘We nemen de deadline ruim. Het is misschien wel
mooi voor rond de Kerst. Van volgend jaar.’
‘Zoiets had ik ook in gedachten, ja.’
‘De anderen wilden wel dat je denkt aan een
crisis proof-begroting.’
Ik knik. ‘Uiteraard. Daar ben ik van uitgegaan. Net
als met de Coffee To Go-campagne van
Dolce.’
‘Die blijft het goed doen,’ zegt Meyer. Hij kijkt in
de achteruitkijkspiegel en laat de auto een stukje verder rollen.
Hij zet Radio 1 aan voor de verkeersinformatie. ‘Wanneer deden we
dat ook alweer? 1997 zal dat geweest zijn, of niet?’
‘Vlak voor de geboorte van Luca. 1997 ja.’ Ik zie
flarden van beelden van het ziekenhuis voor me. Het regende die
avond hard, net zo hard als nu.
‘Luca zal ook al wel zo ongeveer naar de middelbare
gaan, of niet? Alles goed met hem?’
‘Hij zit in het derde jaar van het vwo.’
Hij reageert niet op mijn opmerking. ‘Gelukkig is
alles nog goed gekomen met die intentieverklaring voor je
hypotheek. Wat een gedoe was dat. Heb je er bezwaar tegen?’ Meyer
steekt zijn pakje Lucky Strike in de lucht.
Ik schud mijn hoofd.
Meyer rookt in de auto. Blaast de rook uit door het
open raam. Het regent naar binnen.
Na geruime tijd maximaal vijftig kilometer per uur
op de ringweg te hebben gereden neemt Meyer de afslag richting mijn
huis. De ruitenwissers vegen een watergordijn weg. ‘Is dat werk op
de hogeschool trouwens te combineren met deze baan?’
‘Het zijn maar gastlessen, hè. Ik geef hooguit vier
colleges per blok.’
‘Zijn die studenten een beetje ijverig?’
‘Het wisselt. Zet me hier trouwens maar af.’
‘Hier? Bij de bushalte?’
‘Ja, geen probleem. Ik loop wel verder.’ Ik maak
mijn gordel los en open het portier. ‘Bedankt voor de rit,
Meyer.’
‘Geen probleem.’ Hij steekt zijn duim op en pakt een
nieuwe sigaret. ‘En succes met, nou ja, het project. Vier het maar,
Salve. Tot morgen.’
Hij claxonneert als hij wegrijdt richting de ring.
Hij moet zelf minstens nog een half uur in de file staan. Ik steek
mijn hand op.
Ik loop naar huis in de stromende regen.
Salve. Alleen Meyer en oma Dona hebben
me ooit zo genoemd.
De hele verdere avond werk ik aan mijn
presentatie.
De volgende dag hebben we een netwerkborrel in de
Skybar van het Amsterdam Fashion Hotel. Het is vroeg op de avond en
de lenteregen hamert weer tegen de grote ramen. Het etablissement
kijkt uit over de ring. In de verte stijgen en dalen vliegtuigen
bij Schiphol.
Meyer houdt een speech over het komende kwartaal en
de spannende tijden in deze crisis. ‘Maar met Lovecraft gaat het
uitstekend. We moeten steeds creatiever zijn om onze targets te
halen. Ik ben absoluut overtuigd van onze talenten. Ik wil dan ook
jullie aandacht vragen voor de nieuwe campagne van een van onze
copywriters…’ Er klinkt een bescheiden applaus.
Ik pak de afstandsbediening van de laptop en werk
mijn Prezi-presentatie af. De beamer toont flitsende plaatjes en
animaties op het witte doek. Ik laat de termen ‘transmedia’,
‘community’ en ‘customer media’ vallen. Mijn collega’s nippen van
hun prosecco terwijl ze interesse veinzen. Na afloop wordt er
geapplaudisseerd.
De file op de ringweg, tientallen meters onder ons,
is langer geworden.
Op het toilet spreekt Meyer me aan. Ik heb het goed
gedaan, zegt hij. Maar ik moet voor Lovecraft wel scoren op het
congres in Berlijn, anders zou het er komend jaar weleens slecht
uit kunnen gaan zien en kan mijn idee voor volgend jaar Kerst niet
doorgaan.
‘Wat bedoel je?’ vraag ik.
Meyer geeft een lengte van twee centimeter aan
tussen duim en wijsvinger. ‘Zo klein is de afstand tot de afgrond,’
zegt hij met een strenge blik in zijn ogen. ‘Nog zo’n klotejaar en
we zijn failliet.’
‘Jezus, Meyer…’ zeg ik geschokt. ‘Waarom heb je daar
niet eerder iets over gezegd?’
‘De afgelopen vier jaar liepen al slechter, dat weet
je toch.’
Ik frons mijn voorhoofd. ‘Maar waarom dan zo
bluffen? Waarom deze tent afhuren? En waarom huren we nog steeds
dat kapitale pand aan de Wibautstraat?’
‘Wat dacht jij, Salvador? Als we in een loods op de
NDSM-werf gaan zitten met
biologische karnemelk bij de lunch, komen we in een andere niche.
We zijn geen dertig meer. We horen bij de top.’
‘Maar voor hoelang, dat is de vraag,’ mompel
ik.
‘Ben je dronken?’ Meyer kijkt streng.
Ik schud mijn hoofd.
‘Mooi. En je blijft de rest van de avond nuchter en
je houdt tegen iedereen je kop. Je bent de enige die dit weet. Dus
je sleept die klus binnen in Berlijn, begrepen?’
Meyer verlaat de toiletten en maakt een mal dansje
op de beat van de diskjockey. Ik weet niet of hij gesnoven
heeft.
Na afloop van de borrel neem ik een taxi naar
huis.
Ik woon in een ark op de Amstel, ver weg van het
centrum tussen het groen vlak bij Ouderkerk. Het is een ontwerp in
de geest van Gerrit Rietveld en Aldo van Eyck: hoge ramen en een
terras op palen aan het water. De vloer is van grijs glanzend
beton. Er staat een dressoir van kersenhout en op de grond ligt een
melkwit hoogpolig tapijt. In het midden van de zitkamer heb ik een
open haard laten plaatsen.
Ik ga voor het raam staan, staar over het asgrijze
water van de Amstel en drink een gin-tonic.
Als copywriter won ik drie Effies, een handvol
Cannes Lions en twee keer een International
Advertising Titan Awards Trophy for Traditional Media &
Business to Business. Maar twee jaar geleden begon het te
jeuken. Ik werd moe van de blitse marketingtermen, de almaar
groeiende belangstelling voor e-commerce en het ontzag voor ‘een merk als
beleving’. Ik wilde iets met mijn kennis en ervaring doen en
besloot contact te zoeken met de opleiding Reclame en Communicatie
van de Amstel Hogeschool.
Ik wilde, ter afleiding van de jachtige
marketingboys die mij al de hele dag omringen, het ambacht van
copywriting leren aan een nieuwe
generatie en dus bood ik mij aan als gastdocent.
De dienstdoende ‘opleidingsmanager’ beantwoordde
eerst mijn mail niet en nam ook de telefoon niet op. Toen ik op een
borrel in contact kwam met een ‘domeinvoorzitter’ van de opleiding
kreeg ik via een docent, tevens de projectcoördinator, alsnog een
telefoontje.
Ik ging op gesprek op een locatie van de hogeschool,
niet ver van het kantoor van Lovecraft.
De opleidingsmanager, die mijn mails en telefoontjes
niet beantwoord had, bood zijn excuses aan. Hij zei dat het nogal
druk was geweest. ‘De projectweek is afgelopen, nu is het
rustiger.’
We praatten in de kantine van de school. Het gebouw
zag er fris en modern uit, heel anders dan in mijn studietijd. Er
hingen flatscreens met uitzendingen van MTV (zonder
geluid) en de koffiebar was uitbesteed aan een cateringbedrijf. De
studenten zagen er jong en hip uit, of in elk geval in staat om
dure Tommy Hilfiger-kleren en jassen met bontkragen en de nieuwste
gadgets aan te schaffen.
Ik vertelde over mijn werkervaring.
De opleidingsmanager, een vijftiger, had een stuk
korter in de reclamewereld gewerkt – hetgeen verraadde waarom hij
het hoger onderwijs was ingegaan. Hij was niet erg succesvol
geweest als marketingmedewerker van Unilever. Ik kon me geen van
zijn producties herinneren, maar toen hij vertelde over
advertenties met een konijn en chocomel begon er iets te
dagen.
Hij had zelf ooit gereageerd op een vacature voor
docent copywriting bij de opleiding. Na wat meerdaagse cursussen en
halfjarige opleidingen was hij beëdigd als opleidingsmanager. Hij
was verrast door mijn aanbod om vrijwillig aan de hogeschool te
komen werken. ‘Gastlessen lijken me gewoon wel interessant. Ik ben
benieuwd of de jonge mensen mij inspireren,’ zei ik.
‘Dit is het volk waar je mee te maken hebt,’ zei hij
wat bitter en gebaarde om zich heen. ‘Verwende jongelui die in de
auto van hun vader naar school komen. De crisis bestaat niet in hun
wereld. Ach, en geef ze eens ongelijk. Ik merk het bij mijn eigen
kinderen ook: ik kan gewoon geen nee zeggen. Hebt u
kinderen?’
‘Een zoon van twaalf.’
‘Hoe heet hij?’
‘Luca.’
‘Wacht maar tot Luca gaat studeren. Mijn oudste,
Ivo, is nu achttien. Die zit in het derde jaar van een
mbo-opleiding. Ik merk hoe… bevriend we zijn, weet u wel? Hoe
close. En daar gaan ze gebruik van maken. Kleedgeld, geld voor het
uitgaan, en ondertussen mijn wijnkelder soldaat maken en in het
weekend tot drie uur in bed blijven liggen, zijn kater uitslapen.
We zijn gewoon buddy’s. Tegen een
vriend zeg je ook niet zo snel nee. Ik denk dat ik zo mijn eigen
jeugd compenseer. Een strenge katholieke opvoeding. Hebt u dat ook
al met uw kinderen? Dat u ze dingen geeft die u zelf niet
had?’
Ik schraapte mijn keel. ‘Mijn zoon woont
voornamelijk bij zijn moeder. Ik zie hem maar weinig.’
‘O, u bent gescheiden?’
Ik knikte.
De opleidingsmanager wist niet zo goed wat hij nu
moest zeggen. Misschien gaf mijn afstandelijkheid juist wel de
doorslag. We praatten nog wat, en namen daarna afscheid zonder
duidelijke afspraken te maken.
Een paar dagen later kreeg ik per mail een
uitnodiging om eens bij een hoorcollege te komen kijken. Daarna
mocht ik, als ik het nog steeds wilde, in het nieuwe blok een
gastcollege komen geven over de ontwikkeling van ‘storytelling’ in
de reclame, aan een groep tweedejaars.
Ik wist niet goed wat de man bedoelde met
‘storytelling’, maar ik googlede het en besloot dat ik er wel iets
omheen kon bluffen en het naar mijn eigen hand kon zetten. Ik
antwoordde en zei dat ik geen geld hoefde voor mijn lessen. Ik zag
het als ontspannend uitstapje. Een ander ging naar yoga of volgde
tennisles, ik ging gewoon lesgeven.
De opleidingsmanager negeerde mijn argumenten en
klonk nu zelfs argwanend: ‘U weet wel dat de groep rumoerig kan
zijn? Ze zijn amper twintig jaar en komen niet of te laat naar
gastcolleges. Omdat het niet verplicht is. U behandelt geen
tentamenstof.’
‘Dat lijkt me dan een mooie uitdaging.’
Een maand later arriveerde ik om acht uur
’s ochtends in het auditorium van de hogeschool. Ik had een
usb-stick met mijn presentatie over het onderwerp ‘storytelling in
de reclame door de jaren heen’ bij me.
Ik betrad de collegezaal. Een medewerker van de
servicebalie, een Indische man, schoof een gordijn opzij en drukte
op een knop. De tl-balken aan het plafond sprongen aan. Hij toetste
iets in op een paneeltje en het scherm aan de wand achter de
katheder werd geactiveerd. Een groot blauw scherm met de tekst
NO VIDEO SIGNAL. De man zette de
computer aan en de beamer toonde het openingsscherm van
Windows.
Een eerste studente kwam al binnen. Ze was wat
mollig, had piekerig rood haar en droeg een designbril. Ik groette
haar. Ze zei zachtjes ‘hallo’, alsof ze het niet gewend was dat
docenten haar gedag zeiden.
Er druppelden meer studenten binnen.
Om half negen waren het er zo’n vijfentwintig. Niet
veel voor een auditorium met plek voor driehonderd man.
Ik klikte met de muis naar de presentatie. Ik had
een A4’tje met de les uitgewerkt en
legde dat op de katheder.
‘Goedemorgen.’ Ik liep wat rond, mijn handen in mijn
zakken. Ik herhaalde het nog eens: ‘Goedemorgen.’ Pas bij de tweede
keer kreeg ik een reactie van twee studenten. ‘Hallo,’ klonk het
plichtmatig.
‘Ik ben Salvador Dona. Dona, dat klinkt als een
slechte naam voor een zuiveldessert. Een kruising tussen Danone en
Mona. Mijn excuses daarvoor. Luister goed…’ Ik keek de zaal in. Ik
zag half ontwaakte hoofden, ogen die mij amper aankeken. Een
student lag met de wang plat op de uitklapdesk. ‘Ik ga u de komende
tachtig minuten iets vertellen over de ontwikkeling van het gebruik
van taal in reclamecampagnes van de afgelopen dertig jaar. Ik weet
dat ik geacht word om de volle honderd minuten vol te praten, maar
daar kan ik niet aan beginnen. Dan zou ik de resterende twintig
minuten opvullen met YouTube-filmpjes die u thuis ook kunt
bekijken, of honderd varianten van een case.’
Ik klikte naar de eerste slide van PowerPoint.
‘Wie kent deze afbeelding?’
Geen vingers.
‘Ah. Niemand durft het aan op de vroege ochtend. U
behoort tot hetzelfde soort mensen dat ook niet in de sloot springt
als er een kleuter verdrinkt. Ik heb u door.’
Ik klikte het filmpje van de volgende slide aan.
Omdat ik niet dezelfde fout wilde maken als de docent van wie ik
een hoorcollege had bijgewoond, had ik het filmpje op de usb-stick
opgeslagen om niet afhankelijk te zijn van een
internetverbinding.
De gitaar van Jimi Hendrix loeide door de
collegezaal. Een vrouw op een rode sofa keek geil voor zich uit en
sloeg haar handen uit, als klauwen. ‘Wild
thing… I think you move, but I wanna know for sure…’
Vlammen. De vrouw scheurde met haar tanden de verpakking open. Een
candybar die openbarstte, kaken van druipend karamel.
De studenten waren wakker.
Ik begon weer rond te lopen. ‘In 1991 werkte ik als
jonge copywriter voor een reclamebureau dat ook voor Nestlé werkte.
Nestlé produceerde sinds eind jaren zeventig deze candybar. Over de
smaak was de consument vanaf het begin enthousiast, maar er miste
nog iets. Een prikkel. Een duwtje in de rug zodat de snack
succesvoller zou worden. Wie denkt het antwoord te weten, afgaande
op de reclameboodschap van een halve minuut die jullie net bekeken
hebben?’
Ik keek weer de zaal rond. Geen reactie.
Ik wees een jongen aan. ‘Doe eens een poging.’
‘Hardrock?’
‘U hoorde rockmuziek, dat klopt. Maar dat antwoord
zocht ik niet. Wel goed dat u het probeert. Weten jullie wie dat
was, trouwens? Wie die muziek speelde?’
Geen reactie.
‘Jimi Hendrix. Zegt jullie dat iets?’
Geen reactie.
‘Jimi Hendrix speelde trouwens een cover. Het
origineel was van Chip Taylor, maar The Troggs zijn er het
beroemdst mee geworden. Dat weet ik omdat er bij ons op kantoor
destijds veel gehannes met de auteursrechten was. Maar goed,
hardrock was niet het antwoord. Wie heeft er een idee?’
Het mollige meisje met rood haar deed een poging. Ze
stak haar vinger op en zei op zachte toon: ‘Een vrouw?’
‘Wat was er met deze vrouw?’ vroeg ik en liep weer
rond, handen in de zakken. Ik werd wat ongeduldig.
‘Ze was… tja, een soort model?’
‘Oké, en waarom is dat bijzonder?’
‘Dat weet ik niet.’
Ik probeerde het over een andere boeg te gooien.
‘Welk gevoel krijgen jullie bij het
zien van deze reclame?’
De stilte werd nu nog pijnlijker.
‘Er zit suiker, glucosestroop, melkpoeder,
cacaoboter, muesli, weipoeder, botervet, bloem, emulgatoren,
smaakstoffen, zout en rijsmiddel in die reep, maar dat zie en voel
je niet in die reclameboodschap, of wel? Wat zie en voel je wel? Wat is je indruk?’
Een slungelige jongen met een vlassnor stak zijn
hand op. ‘Het lijkt niet echt op een reclame voor chocolade, maar
eerder voor iets anders.’
‘Voor wat?’
‘Voor kleren…?’ zei hij zachtjes.
‘Oké, wat voor kleren? Dikke truien? Klompen?’
‘Jurkjes.’
‘En hoge hakjes,’ zei het mollige meisje nu.
Ik hield even mijn adem in en keek het auditorium
rond. ‘Seks,’ zei ik nu droog. ‘Het gaat om seks.’ De stilte was weer terug. ‘Bij parfum,
exclusieve mode en alcoholhoudende drank was erotiek al langer
gebruikelijk in reclames, maar bij voedsel was dat nog nooit
gebeurd.’
Ik spreidde mijn armen en duwde mijn onderlichaam
iets naar voren, maar niet te overdreven. Terwijl ik de scabreuze
beweging maakte, vroeg ik: ‘Stelt u zich eens voor: cornflakes,
kroketten, kersenvlaai met een erotisch, stoer imago. U zou me
uitlachen. Waarom hebben mensen wel in de erotische candybar
geloofd? Het verhaal dat wij aan de candybar hebben gegeven, heeft
de verkoop goed gedaan. Door te kiezen voor deze candybar maakte de
consument een statement: ik ben stout en wild, want ik eet deze
reep. Aan welk product moet u nog meer denken als het gaat om
erotiek en eten?’ Ik liet mijn armen zakken en ging weer rechtop
staan.
De slungel deed weer een poging. ‘Een Magnum?’
Ik wees naar hem. ‘Heel goed. En ziehier: de macht
van het idee, de macht van het verhaal. Want een Magnum is van
zichzelf niets meer dan een baggervet chocolade-ijsje op een stokje
van waaihout. Het verhaal wordt door de reclamemakers verteld en
door de consument begrepen: als ik een Magnum eet, doe ik meer dan
een simpel ijsje eten. Overigens is een Magnum uiteindelijk een
echt vrouwen- en homoproduct geworden. Dat was met die candybar
niet het geval. Dat was misschien zelfs een behoorlijk mannelijke
snack.’
Ik vloog door de resterende zeventig minuten over
goede ideeën en sterke campagnes. De studenten pikten mijn verhaal
en onderbraken me met interessante en eigenzinnige vragen.
Na afloop schakelde ik het licht weer uit via de
knop achter het gordijn. Ik sloot de ruimte af en voelde een zekere
tevredenheid, een louterend gevoel.
Door het vrijwilligerswerk op de Amstel
Hogeschool kreeg ik een beetje meer aanzien bij mijn vader, die
altijd zeer kritisch over mijn werk in de reclamewereld was
geweest. Nu ik aan jonge mensen vooral over de
‘verleidingstactieken’ en de achterkant van de reclame en marketing
vertelde, was ik in zijn ogen bezig aan een ontmaskering, aan een
chirurgische ontleding van de branche. Zo zag ik het zelf niet
direct, maar het was op deze manier wel een stuk meer ontspannen om
over werk te praten.
Mijn vader, Eduard Dona, is nu zelf twee jaar met
pensioen en mist het lesgeven nog altijd. Mijn moeder moet nog twee
jaar en dan stopt ze ook met werken. Ik ben benieuwd wat ze met
zijn tweeën zullen ondernemen. Ik zie ze ervoor aan om met een
rugzak op naar Nepal te liften of een naturistencamping te beginnen
in het voormalige Oostblok.
Ik check mijn mail op de iPad en luister
de voicemail af. Mijn zusje Laila stuurt foto’s door van haar
huwelijksreis naar Bali. Ze werkt als kinderarts in Parijs. Ze is
nu getrouwd met een professor in de Franse letteren.
Een bericht van Sonja. Shit. We hebben binnenkort
een oudergesprek op de school van Luca. Normaal laat ze mij niet
toe tot dat territorium, maar nu hoor ik de wanhoop in haar
stem.
Ik loop naar de badkamer en zet de kraan van het bad
open. Ik gooi wat badzout in het water en zet een Amerikaanse
easy listening jazzzender op via de
iPad. Ik leg de iPad op de klep van de toiletpot. Ik kleed me uit
en bekijk mijn lichaam in de spiegel. Mijn buik wordt dikker. Ik
moet weer naar de sportschool of gaan rennen langs de Amstel. De
zanger van het upbeatnummer op de zender zingt: ‘If we’re quick we can change our lives… take the money and
run.’
Mijn kruis doet pijn als ik mijn kont in het water
laat zakken, precies zoals ik het als kind voelde wanneer ik in bad
ging in het ouderlijk huis in Dreefwijk. ‘Het is te heet,’ krijste
ik. Maar mijn moeder zei dan altijd dat ik me niet zo moest
aanstellen. Als ik er eenmaal een tijdje in zat, was het inderdaad
minder erg.
Ik pak de shampoo van de badrand en zeep mijn haren
in. Iets wat ik als kind ook al een ware marteling vond.
Toen Sonja en ik nog samen waren en ik Luca ’s
avonds weleens in bad deed, voerde ik een strijd als zijn haren
gewassen moesten worden.
Ik zet de kraan uit en spoel de shampoo uit door
mijn hoofd onder water te laten zakken. Ik voel het water mijn oren
in stromen. In de verte hoor ik de hoge tonen van een nieuw
slow jazz-nummer.
Als ik mijn adem niet meer kan inhouden, kom ik weer
boven. De motregen is inmiddels een stevige hoosbui. De wind loeit
om de ark. Ik stap uit bad, droog me af en trek mijn badjas
aan.
Op het dressoir staat een kristallen karaf, die ooit
nog van mijn opa is geweest. Ik haal de kurk van de hals en schenk
een glas whisky in.
Met het glas in mijn hand sta ik aan het raam en
kijk uit over de onrustige, inktzwarte rivier. Aan de overkant
vecht een fietser tegen de avondwind. Het lijkt wel herfst, maar
het is lente. Het is misschien weer eens tijd om een korte vakantie
te boeken.
Meyer steekt zijn hoofd om de hoek van de
deur van de vergaderruimte, waar ik op dat moment met een van de
IT-jongens in gesprek ben. ‘Sal, je
gaat met de trein,’ zegt hij. ‘KLM
heeft geen businessclass-vluchten meer en ik laat je niet met Air
Berlin reizen, dat risico op vertraging wil ik niet lopen. Ik hoop
dat je dat trekt, reizen per trein? Je reist overigens wel gewoon
eersteklas.’
Ik knik. ‘Dat komt goed. Bedankt voor het
uitzoeken.’ Meyer verdwijnt weer. De IT-jongen kijkt mij bezorgd
aan. ‘Vraagt hij nou of je het erg vindt dat je met de trein
gaat?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Meyer leeft nog in een vorige
eeuw. Hij denkt dat hij nog steeds met een schaal oesters, een
baret van Jean-Paul Gaultier en een emmer champagne de wereld over
kan. Het wordt tijd dat iemand hem eens wakker maakt uit die
droom.’
‘Maar Lovecraft heeft toch niet zo fantastisch
gedraaid het afgelopen jaar? Geen enkel reclamebureau gaat goed op
dit moment. Hij hoeft zich niet te schamen.’
‘Meyer zou nog liever van zijn laatste duizend euro
een paar mooie schoenen kopen omdat hij denkt dat hij die nodig
heeft om indruk te maken bij klanten.’
Ik kijk naar het T-shirt van de IT-jongen. Het valt
me nu pas op: de naam van de oude Russische communistische partij,
CCCP, staat in gele letters tegen
een rode achtergrond.
‘Hoe oud ben jij eigenlijk?’ vraag ik en knijp mijn
ogen tot spleetjes.
‘Vierentwintig. Hoezo?’
Ik reken uit. 1987. Hij was een kleuter toen de
Sovjet-Unie uiteenviel.
‘Waarom draag je een shirt van de CCCP?’ De IT-jongen kijkt wat ongemakkelijk. Om
niet al te ernstig te lijken glimlach ik, maar ik blijf benieuwd
naar zijn antwoord. ‘Weet je wat dat T-shirt symboliseert? Voor
mijn generatie?’
‘Ik heb geen idee… Ik kocht deze bij een
skateshop.’
‘Sorry. Waar waren we?’
‘Of de FTP-server al
die files kan overbrengen of dat de klant het via Dropbox moet
ophalen…’ Hij heeft een droge mond, dat hoor ik.
Na afloop schud ik hem de hand. ‘Bedankt,
kameraad.’
Ik geloof niet dat hij de grap begrijpt.
***
In de late jaren tachtig, begin jaren
negentig kon ik mijn vader niet méér treiteren dan door in een pak
rond te lopen, met brillantine in mijn haar, precies zoals zijn
corporale broers deden toen zij jong waren. Mijn imago was
enerzijds ontleend aan de glamour-look
van de beleggers op Wall Street en anderzijds had ik het vleugje
gesoigneerd excentrieke overgenomen van popmuzikanten als The Pet
Shop Boys en David Bowie in zijn Let’s
Dance-periode.
In die tijd bestonden er geen echte opleidingen voor
copywriter; ik moest het doen met een studie
Communicatiewetenschappen, al was het not done om je als student in
al te commerciële kringen te begeven.
Na mijn studie kon ik als eenentwintigjarige gelijk
aan de slag bij Kramer, een bureau aan de Keizersgracht in
Amsterdam, dat veel reclameopdrachten deed voor banken en
vliegmaatschappijen en verzekeraars. Eerst deed ik correctiewerk,
maar later mocht ik ook zelf teksten maken. Ik schreef mijn teksten
– long copy – op een Macintosh SE 30
(en die had het belachelijke bedrag van 6500 dollar gekost).
Als ik op vrijdagavond vanuit mijn kantoor de stad
in ging om te drinken met collega’s, waande ik mij de koning van
Babylon. Wij waren allemaal koningen
van Babylon, met onze bretels en cassettewalkmans en later zelfs
cd-walkmans. Ik stond met mijn armen te zwaaien in de clubs van het
nieuwe Europa, op ‘Enjoy the Silence’ van Depeche Mode en een remix
van ‘True Faith’ van New Order, een drankje in mijn hand.
‘I get this feeling I’m in motion / A sudden
sense of liberty / I don’t care ’cause I’m not there / And I don’t
care if I’m here tomorrow’.
En het was inderdaad A sudden
sense of liberty, maar ik was ook compleet inwisselbaar.
Opportunisme was de sleutel tot onze vrijheid. De wereld was
veranderd, en ik duwde mijn vader met zijn gezicht in die grote
Wende. Je zoon en je vader hadden het
al die tijd allemaal zo veel beter door dan jij en je shit, Eduard
Dona.