Luca Dona
Vierde generatie
Als mijn moeder belt vanuit Tenerife, zeg ik dat ik elke dag aan het skaten ben, maar in werkelijkheid ben ik op een verlaten industrieterrein in het Westelijk Havengebied. Ze maakte zich erg zorgen om de klap met de hockeystick die ik tegen mijn been had gekregen. Vicky had Alex ingelicht, buiten mij om. Ik voelde me verraden en belachelijk gemaakt. Grote stiefzus belt haar vader over haar zielige stiefbroertje. En nu maken ze zich ongetwijfeld weer zorgen. Ik heb Vicky op het hart gedrukt dat ze mijn plan met het leeuwenpak niet mag vertellen, aan niemand. Alleen Vicky weet ervan. Vicky is mijn dekmantel. Zij zal me filmen met haar mobiel, maar ze mag die filmpjes van mij niet uploaden. Het is studiemateriaal.
‘Nog iets meer door je achterpoten zakken,’ zegt ze. Ik loop rond in het leeuwenpak, tussen betonnen platen en lege containers. Ik heb uren materiaal bekeken van katachtigen. Hoe ze sluipen, hoe ze rennen, hoe ze liggen. Het jammere is dat de leeuwenkop geen andere expressie of emotie kan tonen, alleen de bek kan wat bungelen dankzij een bijna verroeste veer in de onderkaak. En door de hitte in het pak gaat de wond ook weer pijn doen, ondanks het verband dat Vicky om mijn been heeft gebonden.
We nemen na een uurtje pauze. Ik trek het pak uit en leg het in de fietskar van Alex, die hij weleens gebruikt als hij gaat windsurfen (ook zoiets, een veertigplusser die aan windsurfen doet). Ik ben bezweet. Ik ben bang dat mijn vale T-shirt met Johnny Rotten-opdruk gaat stinken. Vicky zit naast me en laat me de filmpjes zien op haar mobiel. Ik ben niet ontevreden over hoe het eruitziet. Mijn vader stuurt me een bericht en vraagt of ik bij hem kom eten. Kennelijk is hij in Nederland. Ik laat nog even niks van me horen, maar ben toch gevleid door zijn vraag.
‘Weet jij wat kruisraketten zijn?’ vraag ik aan Vicky.
Ze fronst haar voorhoofd. ‘Waren dat geen nucleaire wapens of zoiets?’
‘Mijn vader heeft een keer meegelopen met een grote demonstratie tegen kruisraketten, samen met mijn opa en oma. Weet je hoeveel mensen er meeliepen?’
‘Geen idee. Duizend?’
Ik gniffel. ‘Wat zou je veel likes vinden op Facebook?’
‘Voor wat?’
‘Weet ik veel. Voor een evenement. Of gewoon voor iets wat je wel of niet leuk vindt. Een band of zo.’
‘Oké… veertigduizend?’
’Veertigduizend duimpjes omhoog?’
‘Ja?’
‘Dus veertigduizend man die allemaal vanuit hun luie stoel één keer de moeite nemen om te klikken. Dat is best veel, hè?’
Vicky scrollt over het scherm van haar telefoon. Ze legt haar hand om het apparaat heen, om de tekst in het felle zonlicht te kunnen lezen. ‘Wow, vijfhonderdvijftigduizend man?’ Ze leest het lemma van Wikipedia over de demonstratie tegen kruisraketten in 1983 hardop voor.
Ik knik. ‘Ongelooflijk. Maar wat ik nog veel ongelooflijker vind, is dat mijn vader ooit in een demonstratie heeft meegelopen.’
‘Zou jij dat doen?’
‘Tuurlijk.’ Ik neem een slok uit een flesje water. Ik kijk naar de fonkelingen in het zilvergrijze water van het Noordzeekanaal. ‘Jij niet?’
‘Ik weet niet of dat zin heeft, zo’n demonstratie.’ Vicky legt haar hoofd op mijn schouder en sluit haar ogen voor de zon. Ik voel mijn kruis knellen. Godverdomme, gisteravond voelde ik mijn tranen opkomen en lag ik nog als een baby in haar armen, nu reageert mijn lichaam op weer een andere manier. Ze is verdomme mijn oudere stiefzus, we slapen onder hetzelfde dak, ze luistert naar de orders van mijn moeder.
‘Volgens mij wordt dit een gekke zomer,’ zegt ze.
‘Waarom?’
‘Ik ben straks klaar met mijn examens en ga volgend jaar studeren aan een hogeschool, maar ik heb nog geen idee wat. Jouw vader geeft toch ook les op een hbo-opleiding?’
Ik knik. ‘Iets met copywriting. En reclame.’
‘Zou dat iets voor mij zijn, denk je?’ Ze rekt zich uit. Ik zie haar borsten weer tegen haar shirt duwen. Grote god. Ik stel me ineens zo voor dat ze op deze manier bij mijn vader college zou volgen. Ik zou het vreselijk vinden. ‘Het is een nogal commercieel ingestelde opleiding. Jij houdt volgens mij meer van dagboeken en poëzie schrijven.’
‘Wat wil jij studeren?’ vraagt ze.
Ik denk na. Het duurt nog zo lang. ‘Geen idee. Misschien iets van politicologie of sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Of ik ga voor de klas staan. Heeft mijn opa ook gedaan.’
‘Leraar? Zou je leraar willen worden?’
‘Ja hoor, en dan de zoon van Camiel de Soto lesgeven. Lijkt me prachtig.’ Ik wijs naar een denkbeeldige scholier. ‘Jan-Willem de Soto. Vertel, waarom verzet je je zo tegen je vader? Hij heeft het beste met je voor!’
Vicky lacht.
Vicky staart naar haar telefoon. ‘Moet je zien wat Tamara nu weer online heeft gezet…’
Ik kijk mee over haar schouder. Ik zie een kort filmpje van Tamara met een naveltruitje, haar hoofd is niet zichtbaar. Met oogpotlood of stift heeft ze ‘nooduitgang’ op haar onderbuik geschreven, met een pijltje naar beneden. Op de achtergrond hoor ik latin muziek uit een installatie, en het gelach van een jongen die het filmpje blijkbaar heeft opgenomen.
We zitten op een stapel betonnen platen. Vicky leunt tegen me aan. Ik voel haar bovenarm tegen de mijne. Ze kijkt sloom voor zich uit. Haar lange haar valt deels over mijn schouder. Ze wijst naar twee beveiligingscamera’s op een hoge paal. ‘Zouden die ons in de gaten houden?’
‘Zeker weten.’
Vicky kijkt om zich heen. ‘Er is hier verder helemaal niets te zien. Wat filmen die camera’s dan de hele dag?’
‘Ze filmen dat er niets gebeurt. Dat is het juist. Overal in de stad hangen camera’s, die een onzichtbaar netwerk vormen. Zo heb je een zichtbare en een onzichtbare stad. Ergens zit op dit moment iemand in de onzichtbare stad naar de beelden van de zichtbare stad te kijken.’
Vicky glimlacht. ‘Je bent vet droog, Luca.’
‘Vet en droog gaan lastig samen.’
Vicky gaat op haar rug liggen, met haar hoofd op mijn bovenbeen. ‘Heb jij weleens een vriendinnetje? Zitten er leuke meisjes bij je in de klas?’
Waarom vraagt ze dat verdomme? ‘Dat valt tegen. De meesten zijn vooral bezig met make-up en jongens met glimmende jassen, types zoals Tamara.’
‘Zou je op mij vallen als ik in je klas zat?’
‘Jezus, Vick. Je bent mijn zus!’
‘Stiefzus.’
‘En dan nog… op die manier zou ik nooit naar je kunnen kijken.’
‘Waarom niet? Je zou toch op me kunnen vallen. Daar is niets geks aan. We delen geen moeder of vader.’
‘En andersom dan?’ vraag ik voorzichtig.
Vicky glimlacht. Ze legt haar hand op mijn wang. ‘Jij bent mijn lieve broertje. Ik zou niet op je kunnen vallen. Ik ben wel dol op je. Ik ben heel blij met je.’
’s Avonds staat Vicky voor de spiegel. Ze heeft een knot boven op haar hoofd en draagt een kort colbertje op een blouse met puntkraag. Daaronder een geruit rokje dat ze heeft geleend van Tamara. ‘Kan ik zo doorgaan voor een van Camiels vrienden?’
Ik knik. ‘Zeker weten.’
Ze tuit haar kersenrode lippen en geeft een kus in het luchtledige.
Ik kijk naar de grond. Het zweet staat in mijn handen.
‘Je wordt verlegen van me, hè, broertje?’
‘Ik weet niet zo goed wat ik ermee aan moet, dat is het vooral.’
‘Ik plaag je omdat ik vind dat je er zo grappig op reageert. Ik wil je op de kast jagen.’
Ik kan me alleen maar afvragen waarom.
‘Hoe laat begon het feest?’
‘Negen uur. Maar we moeten er niet te vroeg zijn. Iedereen moet een beetje lam zijn, anders werkt het niet. Ik ga trouwens eerst nog bij mijn vader langs.’
‘Je vader? Huh? Is die in Nederland dan?’
‘Ja, hij heeft de trein vanuit Berlijn genomen. Speciaal voor mij. Vanwege Camiel, weet je wel.’
De tocht naar mijn vader is altijd zo’n onderneming. Eerst moet ik met de tram naar Centraal, dan weer overstappen op een metro, en dan weer een heel stuk lopen of een stuk met de bus. Maar vanavond ga ik fietsen. Dat zou ik normaal nooit doen. Hij heeft een woonark, een drijvend aquarium, in een afgelegen gebied aan de Amstel. Ik heb me er nooit thuis gevoeld, want ik had er nooit een kamer. De enige paar vierkante meters die ik tot mijn domein kan rekenen zijn in IJburg. Maar ook daar voel ik me niet echt thuis. Ik houd van mijn moeder, ze is geweldig, maar ik voel me meer thuis bij opa Eduard en oma Hetty.
Met een bezweet gezicht doet mijn vader open. ‘Luca, jongen,’ zegt hij als hij me omhelst. Ik ruik een lichte alcohollucht. ‘Wat is er gebeurd?’ vraagt hij. ‘Wie heeft je te grazen genomen?’
‘Een gast uit mijn klas. Camiel heet-ie.’
‘Die jongen die je in Parijs had geslagen?’
Ik knik.
‘Waar ben je toch mee bezig? Waarom werk je jezelf zo in de nesten?’
‘Mensen doen moeilijk, man.’
‘Maar ze slaan er toch niet zomaar op los?’ Hij bekijkt me van onder tot boven. ‘Jezus, wat word jij toch een lange slungel. Kom binnen.’
Hij sluit de deur achter me. Mijn vader kijkt uit het raam. ‘Waarom kwam je op Alex’ fiets? Met die kar?’
‘Mijn fiets is stuk.’
‘Dan kun je die kar toch loskoppelen?’
‘Geen zin.’
‘Kijk, ik heb sushi gehaald. Vind je dat lekker?’
‘Jawel. We eten het ongeveer elke week.’
Mijn vader is nerveuzer dan normaal. ‘Ik hoorde van het gedoe met die jongen uit je klas. Ik was in Berlijn voor een congres waar ik iets belangrijks moest doen en ineens besefte ik: ik moet terug. Terug naar Amsterdam. Naar jou.’
‘Dat verrast me wel. Ik heb nooit het idee gehad…’
‘Dat weet ik.’ Hij steekt zijn hand demonstratief in de lucht, alsof hij een eed moet afleggen. ‘En daar heb ik spijt van. Ik wil het allemaal anders doen. Waarom kom je niet een paar dagen hier logeren? Gewoon, tijdens de meivakantie?’
‘Pap, je bent mijn vader. Logeren doe je voor de gezelligheid bij een vriend of een ander familielid, maar niet bij je vader.’
Hij kijkt teleurgesteld.
‘Ik bedoel, je moet niet doen alsof het iets bijzonders zou zijn dat ik hier slaap. Het zou juist normaal moeten zijn. Ik ben je zoon. Een zoon logeert niet bij zijn vader, die is er thuis.’
‘Ja. Nee. Natuurlijk. Het spijt me.’ Hij kijkt bedremmeld naar de sushi op tafel. ‘Pak maar wat je wil. Er is genoeg.’
Hij wordt wel tien keer gebeld. Maar steeds drukt hij het gesprek weg. Dat zou hij vroeger nooit gedaan hebben.
Ik zucht. Niet van verveling of vermoeidheid, maar een beetje van mezelf en mijn botte gedrag. ‘Trouwens, pap, bedankt voor de uitnodiging.’
Hij kijkt op. ‘Zoons hoeven hun vader niet te bedanken voor het eten. Dat is normaal.’ Hij doopt zijn sushi in de sojasaus. ‘Zou je het leuk vinden om hier een paar dagen te zijn?’
Ik denk na. En zeg dan, vooral om hem tevreden te stellen: ‘Jawel.’
Hij grinnikt. Hij glundert. Het lijkt een overwinning.
‘Maar vanavond blijf ik hier sowieso nog niet. Ik heb een feestje. Ik ga straks gelijk door.’
‘Wat voor een feestje?’
Shit. Misschien gaat hij dit doorvertellen aan mijn moeder. ‘Het is niet tot laat. Vicky brengt me om twaalf uur weer terug.’
Mijn vader kijkt op zijn horloge. ‘Het is nu al half acht.’
‘Ja, ik blijf nu ook niet lang.’
‘Oké. Ik snap het.’ Mijn vader haalt de zwarte muts van mijn hoofd en veegt dan even door mijn haar. Het voelt zachtaardig, niet lollig of jongensachtig, zoals Alex zou doen. Die zo’n muts dan afpakt en er een potje basketbal mee gaat spelen (basketbal, grrr).
‘Je lijkt op een new waver zo,’ zegt hij.
‘New waver?’
‘Ken je dat niet? Een soort familie van punk. Ken je The Cure?’
‘Natuurlijk. Stonden die niet afgelopen keer op Pinkpop?’
‘Precies. Die hebben ook zulk haar. Wacht even…’ Mijn vader staat op om iets te pakken. Dan valt mijn blik op een aangetekende brief van een advocaat, op zijn dressoir. Het ziet er belangrijk uit, maar het lijkt me niet iets gunstigs.
Mijn vader komt terug uit zijn slaapkamer met een jeugdfoto. ‘Kijk, dit was ik in mijn eerste jaar op de universiteit. Toen had ik net mijn propedeuse gehaald. We gingen uit eten.’
Ik zie mijn vader van zo’n twintig jaar geleden. Hij lijkt in die jaren helemaal niet veel ouder geworden. Hij draagt een donkerblauw pak met brede schoudervulling en leunt lachend met zijn bleke pols op de schouder van oma Hetty. Zijn haar is geföhnd in een soort lok naar voren. Mijn tante Laila, daar nog een kind, zit naast hem, ze kijkt trots. Ze zien er allemaal trots uit. Zelfs opa lacht naar de camera, zijn vuist gebald, als tijdens een overwinning na een belangrijke voetbalwedstrijd. Ook die nog oudere man, de opa van mijn vader, staat op de foto. Hij zit aan het hoofd. Zo te zien aten ze bij een Italiaans restaurant.
‘Zo zag ik eruit. Dat was toen hip.’
‘Het heeft iets glads.’
‘Dat zei je opa ook altijd,’ mompelt hij.
Ik leg de foto plat op de tafel en kijk er een tijdje naar. ‘Wanneer is je band met opa beter geworden?’
‘Ik denk toen ik mijn verantwoordelijkheden moest nemen.’
‘Nam je die dan?’
Mijn vader kijkt seminonchalant naar zijn nagels. ‘Wel als je de maandelijkse afschriften van je moeder zou bekijken.’
‘Dat is raar. Toen je alimentatie ging betalen?’
‘Welnee. Zo bedoel ik dat niet. Ik bedoel toen ik volwassen werd.’
‘Ben je nu volwassen?’
‘Ik denk het wel.’
‘Heb je je zaken voor elkaar?’
‘Ja. Hoezo?’ Hij grijnst ongemakkelijk.
‘Gewoon.’
Hij staat ineens op. Hij scrollt door zijn iPod die aan zijn stereo-installatie is gekoppeld.
Een beat en een soort koor uit een synthesizer, een melodie op een gitaar. ‘“Enjoy The Silence” van Depeche Mode is dit,’ roept hij, en pakt een nieuw blikje bier uit de koelkast. Met jolige armbewegingen danst hij door de kamer, opent de glazen pui en gaat op zijn vlonders staan. Moet je hem daar als een soort indiaan zien dansen. Ik vind de muziek niet slecht, maar ik mis… de opstand in de muziek. Van ‘Search and Destroy’ van Iggy Pop, een van mijn lievelingsnummers, naar het gelikte ‘Enjoy the Silence’ van Depeche Mode, dat is een wereld van verschil. Mijn vader zingt mee: ‘All I ever wanted / All I ever needed / Is here in my arms / Words are very unnecessary / They can only do harm’, terwijl hij met zijn biertje proost op de zon. De situatie is pathetisch, maar toch doet het me ook iets.
‘Kom op, dans met me mee, Luca. Dans!’
Ik grinnik, maar schaam me vooral. Dit gaat veel te ver. Een dansende vader, ik geloof niet dat er iets ergers bestaat. ‘Echt niet,’ zeg ik en schud mijn hoofd.
Na het dansen eten we appeltaart. Mijn vader hijgt nog na en drinkt er William Lawson-whisky bij, die hij schenkt uit een fles van anderhalve liter.
‘Heb jij nog weleens een vriendin?’ vraag ik.
‘Nee. Ik ben er de afgelopen jaren nog niet aan toe geweest. Jij?’
Ik schud mijn hoofd.
‘En je zusjes? Hebben die vriendjes?’
‘Het zijn stiefzusjes, pap,’ zeg ik fel.
Mijn vader schenkt zichzelf nog eens bij. Het tempo zit er aardig in. Ik zit nog steeds met mijn eerste blikje cola.
‘Waarom lag eigenlijk dat leeuwenpak op de zolder van Duynstaete?’
Hij buigt ineens voorover. ‘Daar zeg je wat. Waar is het nu?’
‘Bij ons in de berging.’
‘Op IJburg?’
‘Ja.’
Mijn vader denkt na. ‘Oké. Oké.’
‘Maar opa Eduard zei dat jij het op Duynstaete had neergelegd. Waarom?’
‘Omdat mijn oma dat weer vroeg. Die wilde die kist niet meer in de weg hebben staan in hun huis in Haarlem. Eigenlijk wilden mijn ooms dat het pak mee het graf in ging met mijn opa Gino, maar dat wilde jouw opa Eduard weer niet. Dat vond hij te veel gedoe. En de begrafenisondernemer ook.’
‘Dus heb je het een paar jaar geleden al teruggebracht?’
‘Een soort ereplaats, ja. Wist ik veel dat Duynstaete ooit verkocht zou worden.’
‘Waarom heb je het pak nooit aan mij gegeven?’
‘Je hebt het nu toch?’
‘Maar nu heb ik het zelf meegenomen. Ik had het liever gekregen.’
‘Dan krijg je ’t bij dezen. Dan heeft ’t zo moeten zijn.’
Mijn vader legt zijn hand op mijn hand.
‘Dat heb je weer handig opgelost,’ zeg ik.
Na afloop ruimt mijn vader de vaatwasser in. Het is duidelijk dat hij niet vaak kookt of een volle vaatwasser bedient. Hij gooit bijna de zwarte stenen schaaltjes weg waar eerst de sushi op lag.
Ik kijk nog eenmaal naar de aangetekende brief van de advocaat op het dressoir. Ik pak mijn tas en vertrek.
We zitten op een bankje langs de Amstel. Ik drink Martini Bianco. Vicky haalde het uit de drankvoorraad van haar vader. Martini is te doen. Na de eerste slokken tol ik op mijn benen. We luisteren via haar mobiel naar Ben Howard, muziek die ik vreselijk vind. Vicky zingt elke regel mee. Ondertussen heeft ze contact met haar vriendinnen op WhatsApp. Ze vertelt over een leeuw die ontsnapt zou zijn uit het circus op het Stadionplein. Het duurt niet lang of een van de meisjes zet het op Twitter.
‘Kom op, we gaan,’ zeg ik. We staan op en omhelzen elkaar.
‘We gaan ervoor,’ zegt ze.