Luca
Dona
Vierde generatie
Het is vanaf IJburg ongeveer drie kwartier
fietsen. Op Facebook stond de locatie van het feest vermeld. Diep
in Amsterdam-Zuid, ergens in een enorm huis aan de Apollolaan. Ik
zag dat mijn skatevriend Egbert, die verrader, zich er ook voor had
aangemeld. Ondertussen gonsde het in het netwerk van Vicky en
langzamerhand ook daarbuiten.
Er is een leeuw ontsnapt.
Zelfs de site van de lokale zender AT5 neemt het
nieuws over met een paar regels. LEEUW
MOGELIJK ONTSNAPT UIT AMERICAN CIRCUS. Ik rijd voorop met de
kar van Alex aan mijn fiets gekoppeld. Vicky slingert een beetje,
vanwege de alcohol. Als we bij een plantsoen nabij het Olympiaplein
zijn en op loopafstand van de villa waar het feest wordt gegeven,
stap ik af en zet mijn fiets tegen een bankje. Deze plek had ik al
op Google Maps gevonden. We kijken nog even op Twitter: aan de
tweets te zien is het gerucht ook doorgedrongen op het
feestje.
Op het Stadionplein, niet ver hiervandaan, staat de
circustent van het American Circus opgesteld. AT5 meldt dat het
eerdere bericht na een eerste onderzoek niet blijkt te kloppen,
maar die verwarring is alleen maar goed. Ik rits het zeil van de
kar los en haal het pak eruit. Ik kijk om me heen om zeker te weten
dat niemand mij ziet.
Vicky duwt de leeuwenkop over mijn hoofd. ‘Je bent
perfect zo,’ zegt ze.
Ik ga in de fietskar liggen. Ze legt het zeil
eroverheen. Vicky laat haar eigen fiets staan bij het plantsoen en
stapt op mijn fiets. Ik hoor de goedkope housedeunen van Hardwell
al door de straten beuken. Hoewel ik een grote zware stoffen kop
heb en ongemakkelijk opgevouwen lig, hoor ik nog die vreselijke
muziek. Als Vicky voor het huis staat, doet ze alles volgens plan:
ze kijkt nog een keer om zich heen, zet de videofunctie op haar
telefoon aan, ritst het zeil van de fietskar los en helpt me uit de
kar. Ze gilt een paar keer, belt driftig aan bij de villa. Mijn
hart bonst mee met de ordinaire, zielloze muziek van
Hardwell.
De deur gaat open. Een gast in een hawaïblouse doet
open. Hij gilt als ik achter Vicky opdoem, die keihard schreeuwt:
‘Oh my god, een fuckin’ leeuw!’ Iedereen in de hal van het enorme
huis springt alle kanten op. Mensen vallen over elkaar heen, maar
sommigen beginnen met filmen terwijl ze op een of ander antiek
dressoir springen.
Ik loop via openslaande deuren een kamer
en suite in, waar een deel van mijn
klasgenoten half gedrogeerd en in beschonken toestand op de
loeiharde muziek van Hardwell staat te zwaaien en te springen.
Schalen met sushi vliegen door de lucht, flessen vallen om, mensen
vluchten massaal de tuin in of gaan via de wenteltrap omhoog. Vicky
is steeds bij me in de buurt en filmt alles. In stroboscooplicht ga
ik op mijn achterpoten staan, als in een arena. Dáár, recht
tegenover mij, zie ik mijn ware prooi. Ik kijk recht in de
doorgeblowde grimas van Camiel, met zijn blotebillengezicht met
rode wangen en achterovergekamde haren.
Ik zie al zijn vrienden als in een vertraagde
filmopname wegduiken en op het keukenblok springen. Camiel vertrekt
zijn gezicht, alsof hij voor het vuurpeloton staat. Doodsangst. Hij
wil het ook op een lopen zetten, maar hij knalt tegen de ruggen van
zijn vrienden op, die allemaal willen vluchten. Hij valt, wordt
vertrapt. Ze hebben ongetwijfeld allemaal de berichten gelezen over
de ontsnapte leeuw en nu zijn zij zelf onderdeel van dat bericht.
Dure designvazen breken in talloze stukjes. Sushi wordt door
voetzolen uitgesmeerd over de antiek houten vloer. Drankflessen
rollen over de grond en lozen hun inhoud. Een lamp valt om, een
rooksliert dampt van de gebroken gloeipeer. Al met al ben ik
slechts een minuut binnen geweest. Ik ren als leeuw de villa uit en
spring zoals afgesproken in de fietskar. Vicky komt achter me aan
gerend. Ze wurmt de fietssleutel in het slot en trapt met volle
kracht op de pedalen, richting het plantsoen waar haar eigen fiets
staat. Ik voel moed en kracht, maar ook doodsangst over de
mogelijke wraak die Camiel zou kunnen nemen. Maar dan zou hij
moeten weten dat ik het was, in dat pak. En waarom zou hij dat
vermoeden? Het enige risico is dat iemand Vicky heeft herkend, maar
die zag er zo opgedoft uit, en de aanwezigen waren vooral gefocust
op mij, de leeuw. Vicky vecht tegen het gewicht dat ze mee moet
torsen. Als we weer bij de beschutting van het plantsoen zijn
aangekomen, spring ik uit de kar en trek zo snel mogelijk het
leeuwenpak uit. In de verte klinken sirenes van een politieauto. We
trillen.
‘Zo snel mogelijk naar huis,’ zeg ik. We lachen
allebei nerveus en geven elkaar een high five.
Terwijl we Zuid verlaten, komen steeds meer
politieauto’s en ambulances ons tegemoet. Ik maak me enigszins
zorgen over wat zich allemaal afspeelt in de villa van Camiels
ouders. Als we op de Schellingwouderbrug zijn, stoppen we. Vicky
checkt met haar Samsung wat er allemaal gaande is op Twitter en
Facebook. We zien vage shots van een donkere huiskamer vol
doorgezopen tieners. Een klasgenoot bericht dat de politie
poolshoogte kwam nemen vanwege de geluidsoverlast en dat er ‘vet
veel dope is aangetroffen’ en dat de feestgangers op de vuist zijn
gegaan met buurtbewoners. De hele straat is in rep en roer. Onder
ons stroomt het zwarte water van het kanaal. In de verte zien we de
lichtjes van IJburg, de Oostelijke Eilanden en van de stad.
‘Wow…’ Vicky veegt met haar vingers door een
fotoserie van een vriendin van Minnefleur Desmond. Het bijschrift
luidt: ‘Heftig Chrysler in brand in Zuid #ApolloRiot’. Ook foto’s
van lachende jongens die met een hockeystick de voorruit van een
winkel stukslaan.
‘Hebben wij dat veroorzaakt?’ vraag ik me hardop
af.
‘Welnee. Wij kwamen alleen een bezoekje brengen,’
zegt Vicky geruststellend. Ze legt een hand op mijn schouder. ‘Als
er mensen over een leeuw beginnen, zal iedereen denken dat het de
dope was.’
‘Maar het filmmateriaal dan? De foto’s? En jouw
opnames? Als ze die vinden?’
‘De foto’s van die anderen zijn zo vaag, je ziet
echt niet dat jij daar rondliep. En mijn beelden bewaren we gewoon
voor de volgende generatie.’
De hele avond blijven Twitter en Facebook
en ook de lokale nieuwssites volstromen met het uit de hand gelopen
feest in de villa van de ouders van Camiel, wiens vader door nu.nl
‘een directeur van een groot baggerbedrijf’ wordt genoemd. Als we
bij het huis op IJburg aankomen, zit Tamara aan de keukentafel,
achter haar laptop. Het licht van het scherm geeft de ruimte een
vaalblauwe gloed.
‘Komen jullie vandaan?’ vraagt ze zonder van het
scherm op te kijken.
‘Wezen drinken met wat klasgenoten.’
Tamara kijkt nu wel op. ‘Jullie twee? Jezus, wat zie
jij eruit, Vicky. Je lijkt wel iemand van het gymnasium.’ Vicky en
ik kijken elkaar aan.
‘Hebben jullie het gezien?’
‘Wat?’ vraagt Vicky nonchalant. Ze haalt de haarclip
uit haar haren, zodat het weer lang en sluik is.
‘Een soort vechtpartij in Zuid. Er was een feest, en
toen gingen buren klagen vanwege de geluidsoverlast en toen liep
alles uit de hand. Het halve stadsdeel is afgezet. Er staan
allemaal foto’s op Twitter.’
‘Heftig. Nee. Niks van gemerkt. Welterusten.’ Vicky
sloft naar boven.
‘Later,’ mompel ik.
In de badkamer staan we naast elkaar. We poetsen
onze tanden. Vicky geeft me een knipoog via de spiegel. ‘Dit was
een goede avond,’ zegt ze.
Ik knik. ‘Een vette avond.’
Vicky komt dicht bij me staan. ‘Zullen we van
beneden de martini pakken? Om het te vieren. Dan gaan we die op het
balkon opdrinken.’
‘Zullen we op het balkon slapen?’ stel ik
voor.
Vicky maakt een hysterische applausbeweging met haar
handen. Dan pakt ze ook mijn handen. We giechelen
samenzweerderig.
Vicky sluipt de trap weer af.
De eerste uren hangen we op een matras op
het balkon, kijken naar de sterren en luisteren via haar telefoon
naar muziek, die echt vreselijk is, maar ik zeg er niets van. Als
het kouder wordt, pakt Vicky haar deken. Als opoes in een rolstoel
zitten we rechtop naast elkaar, met de deken over onze knieën. Aan
de hemel zien we in het westen eenzelfde donkerblauwe gloed die
beneden door het licht van de laptop te zien was.
We proosten met de martini, die we uit stenen bekers
met cartoonopdruk drinken.
Vicky pakt mijn hand. Ze kust mijn voorhoofd.
‘Ik heb het koud,’ zeg ik.
‘Zal ik nog een deken halen?’
Ik schud mijn dronken hoofd. ‘Als ik het koud krijg,
haal ik wel het leeuwenpak.’
En dat doe ik.
Tegen de ochtend, het is dan half vijf, lig ik in
het pak op het balkon. Vicky ligt met haar wang en armen op mijn
harige leeuwenbuik.
Ze is mijn lievelingszus.
Ondertussen blijft het virtuele universum volstromen
met #ApolloRiot. De volgende dag hebben
alle talkshows het erover hoe in een keurige villawijk in Amsterdam
zo’n opstand kan ontstaan.
Ik vertel mijn opa hoe ik Camiel de Soto
te grazen heb genomen als leeuw. Hij weet niet wat hij ervan moet
denken.
‘Laat je vader het niet horen,’ zegt hij. Maar mijn
vader is al een paar dagen totaal in retraite, leest geen mail,
beantwoordt geen sms en opent geen brief. Ik doe zijn boodschappen
en ik slaap bij hem, ook na de meivakantie.
Mijn opstel voor maatschappijleer over kapitalisme
is zo goed als af. Ik sluit af met een citaat van Occupy Amsterdam:
‘Een succesvolle (r)evolutie is niet bedoeld om directe antwoorden
te geven, maar is gericht op het creëren van een verschuiving in
het publieke bewustzijn.’ Mijn verhaal is vijfduizend woorden lang,
ruim tweeduizend meer dan was opgedragen, maar ik wil Theo Raap
omverblazen met mijn tekst. Ik voel dat ik op de goede weg zit. De
aanval op Camiel de Soto en zijn vrienden was slechts het begin,
een persoonlijke afrekening. Ik zal nog meer actie voeren en
afrekenen met de hele beweging van rijke gasten met natte
krulletjes, roze papkoppen en hun zichzelf verrijkende
families.
Ik stuur een mail naar Occupy Amsterdam via de
website en meld me aan als actievoerder.
Mijn vader heeft zich al een paar dagen
niet geschoren en amper geslapen. Op aanraden van mijn opa heb ik
de brieven van de advocaat van Lovecraft verzameld, ze in een grote
envelop gestopt en naar hem opgestuurd. Ik heb mijn vader er niets
van verteld; ik verwacht niet eens dat het hem zal opvallen. Mijn
moeder is trots op mijn vader omdat ik nu hele dagen bij hem ben,
en hij dus zogenaamd voor mij zorgt, maar eigenlijk ben ik het die
de meeste zorg levert. Ik doe de boodschappen, stofzuig en zorg dat
onze kleren gewassen zijn. Mijn vader drinkt veel en daardoor is
hij in een permanente roes van melancholie en balorigheid. Het
bevalt me eigenlijk wel prima, ik heb me nog nooit zo thuis bij hem
gevoeld.
Er wordt aangebeld. Deze keer is het geen
aangetekende brief, maar een tweedehands videorecorder die mijn
vader kennelijk op internet had aangeschaft.
‘Wat moet je met een videorecorder?’ vraag ik als
mijn vader het karton losscheurt.
‘Ik wil al heel lang mijn commercials digitaliseren.
Maar er is ook iets anders wat ik weer eens wilde bekijken. Hier,
kijk.’ Hij pakt een videoband van het dressoir. ‘Operatie
Doesjka.’
‘Wat is dat?’
‘Als je dit bekijkt snap je misschien waarom je opa
zo’n hekel heeft aan het leeuwenpak.’
Bij zijn woorden schiet ik gelijk weer in de stress.
Zou mijn opa soms hebben verteld dat ik het leeuwenpak gebruikt
heb?
‘Wat staat er op die videoband dan?’
‘Moet je maar eens kijken.’ Mijn vader zoekt naar
een kabel om de videorecorder aan te sluiten op het plasmascherm.
Als hij die heeft gevonden en aangesloten, schuift hij de zwarte
videoband in het apparaat.
Ik ga voor het scherm zitten. Ik zie een groezelig
beeld van een flatgebouw, gefilmd van de buitenkant. Links bovenin
staat een datum en een tijd. 21 maart 1984.
‘Waar is dit?’ vraag ik. ‘Amsterdam-West of zo?
Slotermeer?’
Mijn vader knikt. ‘Plein ’40-’45. Kijk nou
maar.’