22
Vijf minuten later werd Wilt zonder plichtplegingen uit de composthoop gesleurd terwijl een tiental gewapende politiemannen de keukendeur en de ramen onder schot hield.
“Pang, pang, jullie zijn dood,” piepte Josephine terwijl ze uit de viezigheid werd getild. Een agent duwde haar door de heg heen en ging terug om Penelope te halen. De terroristen in het huis ondernamen geen actie. Ze werden aan de telefoon beziggehouden door Flint.
“Er wordt niet meer onderhandeld,” zei hij, terwijl de familie Wilt door de serre naar binnen werd geleid. “Of jullie komen met jullie handen omhoog en ongewapend naar buiten of wij komen schietend naar binnen, en na de eerste tien kogels is het gedaan met de pret…Jezus, wat is dat voor een smerige lucht?”
“Het zegt dat het Samantha heet,” zei de agent die het walmende kind droeg.
“Nou, breng het rotding weg en desinfecteer het,” zei Flint die naar een zakdoek greep.
“Ik wil niet gedesinfecteerd worden,” brulde Samantha. Flint richtte een vermoeide blik op de groep en een ogenblik lang had hij het nachtmerrieachtige gevoel dat hij naar iets keek dat in verregaande staat van ontbinding verkeerde. Maar dat beeld vervaagde. Hij kon nu zien dat het slechts een met compost besmeurde Wilt was.
“Zo zo, kijk eens wat we bij het grove vuil hebben gevonden. Als dat niet de Compost Casanova in eigen persoon is, onze bonenstaakheld van de dag. Ik heb in mijn leven al heel wat misselijkmakende dingen gezien, maar…”
“Aardig,” zei Wilt. “Gezien het feit wat ik net heb doorgemaakt kan ik wel zonder grapjes over nostalgie de la boue. En hoe zit het met Eva? Ze is daar nog steeds binnen, en als jullie beginnen te schieten…”
“Hou je kop, Wilt,” zei Flint die log overeind kwam. “Te uwer informatie, zonder mevrouw Wilts nieuwste voorliefde voor het ophangen van mensen zouden we dat huis al een uur geleden binnen zijn gegaan.”
“Haar voorliefde voor wat?”
“Laat iemand hem een deken geven,” zei Flint. “Ik heb voor mijn leven lang genoeg gezien van deze wandelende groentestamppot.” Hij liep naar de vergaderruimte, gevolgd door Wilt die nogal ontoereikend in een van de omslagdoeken van mevrouw de Frackas was gewikkeld.
“Heren, mag ik u voorstellen: meneer Henry Wilt,” zei hij tegen de verbijsterde Groep Psychologische Oorlogvoering, “of moet ik zeggen Kameraad Wilt?”
Wilt hoorde die hatelijkheid niet. Hij staarde naar het televisiescherm. “Dat is Eva,” zei hij versuft.
“Tja, een vogel herkent men aan zijn veren, neem ik aan,” zei Flint, “en aan het uiteinde van al die touwen bevindt zich jouw speelkameraadje, Gudrun Schautz. Zodra je vrouw opstaat uit die stoel ben jij getrouwd met de eerste Britse vrouwelijke beul. Nou vind ik dat best. Ik ben helemaal voor de doodstraf en de emancipatie. Helaas delen deze heren mijn gebrek aan vooroordeel niet en doe-het-zelf-executies zijn tegen de wet, dus als je niet wilt dat mevrouw Wilt van doodslag wordt beschuldigd, kun je maar beter snel iets bedenken.” Maar Wilt bleef ontzet naar het scherm zitten staren. Zijn eigen alternatieve terrorisme was vergeleken met dat van Eva maar tam geweest. Ze zat daar kalm te wachten tot ze vermoord zou worden en had een gruwelijk afschrikkingsmiddel bedacht.
“Kunnen jullie haar niet opbellen?” vroeg hij uiteindelijk.
“Gebruik je hersens. Zodra ze opstaat…”
“Natuurlijk,” zei Wilt haastig. “En het is zeker niet mogelijk een net of iets dergelijks onder juffrouw Schautz te spannen? Ik bedoel…”
Flint lachte onaangenaam. “Oh, is het nu juffrouw Schautz? Hoe zedig. Gezien het feit dat je slechts een paar uur geleden palen lag te laden met dat kreng, moet ik zeggen dat ik vind…”
“Onder dwang,” zei Wilt. “U denkt toch niet dat ik er een gewoonte van maak met moordenaars in bed te springen?”
“Wilt,” zei Flint, “wat jij in je vrije tijd doet zijn mijn zaken niet. Dat zouden ze tenminste niet zijn als je je binnen de perken van de wet hield. In plaats daarvan vul je je huis met terroristen en houd je voordrachten over de theorie van de massamoord.”
“Maar dat was – ”
“Spreek me niet tegen. Elk woorddat je gezegd hebt hebben we op de band staan. We hebben een psycho…”
“Profiel,” zei Dr. Felden, die het bestuderen van Wilt de voorkeur gaf boven het bekijken van Eva op het scherm.
“Dank u, dokter. Een psycho-profiel van je…”
“Een psycho-politiek profiel,” zei Professor Maerlis. “Ik zou graag van meneer Wilt willen horen hoe hij aan zo’n uitgebreide kennis van de theorie van het terrorisme is gekomen.”
Wilt peuterde wat wortelschraapsel uit zijn oor en zuchtte. Het was altijd hetzelfde. Niemand begreep hem ooit; niemand zou hem ooit begrijpen. Hij was een wezen van onbegrijpelijkheid en de wereld bestond uit idioten, hijzelf niet uitgezonderd. En de hele tijd liep Eva het gevaar gedood te worden of iemand te doden. Vermoeid kwam hij overeind.
“Goed, als jullie het zo willen, ga ik wel weer naar binnen en leg ik aan die maniakken uit dat…”
“Geen sprake van,” zei Flint. “Je blijft precies waar je bent en je bedenkt een oplossing voor de rotzooi waar je ons allemaal in hebt doen belanden.”
Wilt ging weer zitten. Hij kon geen enkele manier bedenken om de patstelling te doorbreken. Het toeval regeerde en alleen van de chaos kon worden verwacht dat hij het lot van de mensheid zou bepalen.
Als om die opvatting te bevestigen klonk er een dof gerommel uit het aangrenzende huis. Het werd gevolgd door een heftige explosie en het gerinkel van brekend glas.
“Mijn God, die smeerlappen hebben zich opgeblazen in kamikazestijl,” schreeuwde Flint terwijl er verscheidene speelgoedsoldaatjes omrolden op de pingpongtafel. Hij draaide zich om en haastte zich met de rest van de Groep Psychologische Oorlogvoering naar het Communicatiecentrum. Alleen Wilt bleef achter en staarde strak naar het televisiescherm. Het had er een moment op geleken dat Eva uit de stoel werd geworpen, maar ze was weer teruggezakt en zat daar even flegmatiek als eerst. Vanuit de andere kamer kon men de brigadier zijn versie van de ramp tegen Flint horen schreeuwen.
“Ik weet niet wat er gebeurd is. Het ene moment zaten ze te ruziën over zich overgeven en te beweren dat we gifgas gebruikten en het volgende moment barstte de bom. Ik denk niet dat ze hebben geweten wat hen is overkomen.”
Maar dat wist Wilt wel. Met een opgewekte glimlach stond hij op en liep naar de serre.
“Als jullie mij zouden willen volgen,” zei hij tegen Flint en de anderen. “Ik kan alles uitleggen.”
“Ho eens eventjes, Wilt,” zei Flint. “Laten we even duidelijkheid scheppen. Wil je soms suggereren dat jij verantwoordelijk bent voor die explosie?”
“Slechts zijdelings,” zei Wilt met het opperste zelfvertrouwen van iemand die weet dat hij uitsluitend de waarheid vertelt, “slechts zijdelings. Ik weet niet of u enigszins bekend bent met de werking van het bio-toilet, maar – ”
“Dat kan me geen drol schelen,” zei Flint.
“Exact, Inspecteur. Nu worden drollen in het bio-toilet, of beter gezegd het alternatieve toilet, anaërobisch omgevormd tot methaan, en methaan is een gas dat met het grootste gemak ontbrandt als er lucht bijkomt. En Eva is wat je zou kunnen noemen helemaal weg van zelfvoorziening. Ze droomde van het voorzien in eigen behoefte, door middel van eigen behoeftes. Dus is het fornuis aangesloten op het bio-toilet en wat er aan de ene kant ingaat moet er aan de andere kant uitkomen en vice versa. Neem bij voorbeeld een gekookt ei…”
Flint keek hem ongelovig aan. “Gekookte eieren?” schreeuwde hij. “Wil je serieus vertellen dat gekookte eieren…oh nee. Nee, niets ervan. We hebben dit al eens een keer gehad met varkenspasteitjes. Deze keer laat ik me niet voor de gek houden. Ik ga dit tot op de bodem uitzoeken.”
“Anatomisch gesproken…” begon Wilt, maar Flint ploeterde al door de serre de tuin in. Eén blik over het hek was voldoende om hem ervan te overtuigen dat Wilt gelijk had. De weinige overgebleven ramen op de begane grond van het huis waren bespetterd met klodders gevlekt geel papier en nog iets anders. Maar het was de stank die hem overweldigde die zo overtuigend was. De Inspecteur tastte naar zijn zakdoek. Twee bizarre gedaanten waren door de verbrijzelde patiovensters komen wankelen. Ze waren onherkenbaar als terroristen. Chinanda en Baggish waren blootgesteld geweest aan de volle kracht van het bio-toilet en waren perfecte voorbeelden van de waarde van hun eigen ideologie.
“Drollen in drollenkleren,” mompelde Professor Maerlis die vol ontzag naar de menselijke uitwerpselen staarde die over het gazon wankelden.
“Staan blijven,” riep het hoofd van de Anti-Terreur Brigade terwijl zijn mannen revolvers op hen richtten. “Jullie zijn gedekt.”
“Een nogal overbodig bevel, als je het mij vraagt,” zei Dr. Felden. “Ik heb wel eens gehoord van mensen met stront in hun ogen, maar ik heb me nog nooit eerder het destabiliserende potentieel van onverwerkte ontlasting gerealiseerd.”
Maar de twee terroristen konden zich niet meer druk maken om de vernietiging van het pseudo-democratische fascisme. Hun bezorgdheid was zuiver persoonlijk. Ze rolden over de grond in een wilde poging zich van het vuil te ontdoen terwijl boven hen Gudrun Schautz met een imbeciele glimlach omlaag keek.
Terwijl Baggish en Chinanda overeind werden gehesen door schoorvoetende agenten ging Wilt het huis binnen. Hij liep de verwoeste keuken door, stapte over de oude mevrouw de Frackas heen en ging de trap op. Op de overloop aarzelde hij.
“Eva,” riep hij, “ik ben het, Henry. Alles is in orde. De kinderen zijn veilig. De terroristen zijn gearresteerd. Sta nu niet op uit die stoel. Ik kom naar boven.”
“Ik waarschuw je, als dit de een of andere truuk is ben ik niet verantwoordelijk voor de gevolgen,” riep Eva.
Wilt glimlachte gelukkig. Dat was de oude Eva die praatte, in strijd met alle logica. Hij liep naar zolder en bleef in de deuropening staan terwijl hij haar met onverholen bewondering aankeek. Nu had Eva niets onnozels. Ze bezat een kracht die hij nooit zou hebben terwijl ze daar naakt en zonder zich te schamen zat.
“Schat,” begon hij onvoorzichtig, alvorens te zwijgen. Eva zat hem met open walging te bestuderen.
“Ik wil van jou geen ‘schat’ horen, Henry Wilt,” zei ze. “En hoe ben je zo onder de vuiligheid gekomen?”
Wilt keek omlaag naar zijn romp. Nu hij het zag zat hij inderdaad onder de vuiligheid. Een stronk selderie stak nogal dubbelzinnig uit de omslagdoek van mevrouw de Frackas.
“Nou, om je de waarheid te zeggen zat ik in de composthoop met de kinderen…”
“Met de kinderen?” schreeuwde Eva woedend. “In de composthoop?”
En voor Wilt het kon uitleggen was ze opgestaan uit de stoel. Terwijl hij wegschoot door de kamer sprong Wilt naar het touw, klampte zich er aan vast, werd tegen de tegenoverliggende muur geslagen en wist zich tenslotte achter een klerenkast te wringen.
“Help me in jezusnaam haar op te hijsen,” schreeuwde hij, “je kunt dat kreng toch niet laten hangen.”
Eva legde haar handen op haar heupen. “Dat is jouw probleem. Ik doe haar niets. Jij houdt het touw vast.”
“Met de grootst mogelijke moeite. En jij gaat me zeker vertellen dat als ik echt van je hou, ik het touw loslaat. Nou, laat ik je zeggen…”
“Doe geen moeite,” schreeuwde Eva. “Ik heb jou samen met haar in bed gehoord. Ik wist nietdat je zo omhoog zat.”
“Omhoog?” gilde Wilt. “De enige manier waardoor ik hem nog een beetje omhoog kreeg was door te doen alsof zij jij was. Ik weet dat het onwaarschijnlijk klinkt…”
“Henry Wilt, als je denkt dat ik hier blijf staan luisteren terwijl je me beledigt…”
“Ik beledig je niet. Ik maak je verdomme het grootste compliment dat je ooit hebt gehad. Zonder jou had ik niet geweten wat ik had moeten doen. En pak nu in vredesnaam – ”
“Ik weet wat je zonder me hebt gedaan,” schreeuwde Eva. “Je hebt de liefde bedreven met die afschuwelijke vrouw…”
“Liefde?” gilde Wilt. “Dat was geen liefde. Dat was oorlog. Dat kreng klampte zich aan me vast als een seksueel uitgehongerde octopus en…” Maar het was te laat om het uit te leggen. De kast verschoof en het volgende moment rees Wilt, die nog steeds het touw beethield, langzaam omhoog en gleed op de haak af. Achter hem kwam de stoel en even later hing hij tegen het plafond gedrukt met zijn hoofd in een vreemde hoek gedraaid. Eva keek onzeker naar hem omhoog. Ze aarzelde een ogenblik, maar ze kon hem daar niet laten bengelen en nu de vierling veilig was, was het verkeerd om dat Duitse meisje op te hangen.
Eva greep de benen van Wilt en begon te trekken. Buiten had de politie Gudrun Schautz bereikt en sneed haar los. Terwijl het touw brak viel Wilt van het plafond en vermengde zich met delen van de stoel.
“Oh, mijn arme schat,” zei Eva, wier stem plotseling een nieuwe en, in de oren van Wilt, uiterst verontrustende bezorgdheid aannam. Het was typerend voor dat stomme mens om hem eerst praktisch invalide te maken en dan gewetenswroeging te krijgen. Terwijl ze hem in haar armen nam besloot Wilt dat de tijd was gekomen om diplomatiek tot de aanval over te gaan. Hij viel flauw.
∗
Op de patio daaronder was Gudrun Schautz ook bewusteloos. Voor ze meer dan gedeeltelijk gewurgd had kunnen worden was ze losgemaakt en nu paste het hoofd van de Anti-Terreur Brigade mond-op-mondbeademing toe, heel wat hartstochtelijker dan noodzakelijk was. Flint scheurde zich los van die onnatuurlijke verhouding en betrad behoedzaam het huis. Een gat in de keukenvloer getuigde van de vernietigingskracht van een gesprongen bio-toilet. “Niet goed bij hun lege hoofd,” mompelde hij achter zijn zakdoek en hij glibberde de hal door alvorens de trap op te gaan naar de zolder. Het tafereel dat hem daar begroette bevestigde zijn mening. De Wilts waren in elkaars armen geklemd. Flint huiverde. Hij zou nooit begrijpen wat deze twee duivelse mensen in elkaar zagen. Eerlijk gezegd wilde hij het niet weten ook. Er waren sommige mysteries die maar beter ondoorgrond konden blijven. Hij keerde terug naar zijn meer ordelijke wereld waar zulke vreselijke dubbelzinnigheden niet bestonden en kwam de vierling tegen op de overloop. Ze waren gekleed in kleren die ze in de ladenkast van mevrouw de Frackas hadden gevonden en droegen hoeden die vóór de eerste wereldoorlog in de mode waren geweest. Terwijl ze langs hem heen probeerden te stormen hield Flint ze tegen.
“Ik geloof niet dat jullie pappie en mammie gestoord willen worden,” zei hij, gedecideerd vasthoudend aan de opvatting dat nette kinderen de aanblik van hun naakte ouders die waarschijnlijk lagen te vrijen bespaard zou moeten blijven. Maar de vierling was nooit net geweest.
“Wat doen ze dan?” vroeg Samantha.
Flint slikte. “Ze…eh…hokken even samen…”
“Bedoelt u dat ze niet getrouwd zijn?” vroeg Samantha die vrolijk haar stola schikte.
“Dat zei ik niet…” begon Flint.
“Dan zijn we bastaarden,” piepte Josephine. “Michaels pappie zegt dat als mammies en pappies niet getrouwd zijn hun babies bastaarden heten.”
Flint staarde neer op het gruwelijk vroegwijze kind. “Zeg dat wel,” mompelde hij en hij liep naar beneden. Boven hem kon hij de vierling iets horen zingen over mammie die een kut had en pappie een…Flint begaf zich haastig buiten gehoorsafstand en vond de stank in de keuken een uitgesproken opluchting. Twee ziekenbroeders droegen mevrouw de Frackas naar buiten op een brancard. Verbazend genoeg leefde ze nog.
“De kogel is in haar korset blijven steken,” zei een van de ziekenbroeders. “Een taai oud mens. Zo maken ze ze niet meer.”
Mevrouw de Frackas deed een kraalachtig oog open. “Leven de kinderen nog?” vroeg ze zwak.
Flint knikte. “Alles is in orde. Ze zijn veilig. Maakt u zich maar geen zorgen over hen.”
“Over hen?” kreunde mevrouw de Frackas. “U kunt toch niet serieus veronderstellen dat ik me zorgen maak over hen. Het is de gedachte dat ik naast die kleine beesten zal moeten wonen die…”
Maar de inspanning om haar afschuw onder woorden te brengen was te veel voor haar en ze zakte terug op het kussen. Flint volgde haar naar de ambulance.
“Haal me van het infuus,” zei ze terwijl ze werd ingeladen.
“Dat mag niet, mevrouw,” zei de ziekenbroeder. “Dat is tegen de vakbondsregels.”
Hij sloot de deuren en wendde zich tot Flint. “Ze lijdt aan een shock, het arme oude mens. Dan doen ze soms zo. Weten ze niet wat ze zeggen.”
Maar Flint wist wel beter, en terwijl de ambulance wegreed voelde hij diep met de dappere oude dame mee. Hij dacht er zelf ook over om om overplaatsing te vragen.