11

Tien minuten later maakte Wilt die voorspelling waar. Hij verliet het politiebureau uit eigen vrije wil en stapte heel opgewekt in de auto van de Hoofdinspecteur.

“Zet me aan het begin van de straat maar af, dan loop ik wel naar huis,” zei hij. “U hoeft niet helemaal naar het huis te rijden.”

De Hoofdinspecteur keek hem twijfelachtig aan. “Dat was ik ook niet van plan. Het doel van de actie is u het huis binnen te krijgen zonder achterdocht te wekken en uw vrouw over te halen mee naar buiten te gaan door haar te vertellen dat u een kruidenkundige hebt ontmoet in het café die u allemaal heeft uitgenodigd zijn verzamelingen planten te komen bekijken. Is dat duidelijk?”

“Gesnopen,” zei Wilt.

“Gesnopen?”

“En bovendien,” ging Wilt verder, “als we daar dat kreng niet mee naar buiten krijgen neem ik de kinderen mee en laat ik haar in haar eigen sop gaar koken.”

“Stop, chauffeur,” zei de Hoofdinspecteur haastig.

“Hoezo?” zei Wilt. “U verwacht toch niet dat ik drie kilometer ga lopen? Toen ik zei dat u me af kon zetten bedoelde ik niet hier.”

“Meneer Wilt,” zei de Hoofdinspecteur, “ik moet u doordringen van de ernst van de situatie. Gudrun Schautz is ongetwijfeld gewapend en ze zal niet aarzelen om te schieten. Die vrouw is een beroepsmoordenares.”

“Nou en? ‘t Stomme mens komt bij mij in huis nadat ze links en rechts mensen heeft vermoord en verwacht van mij dat ik haar kost en inwoning verschaf. Aan m’n hoela. Gas op de plank, chauffeur.”

“Oh God,” zei de Hoofdinspecteur, “je kunt er donder op zeggen dat het leger de boel weer in de soep laat lopen.”

“Wilt u dat ik terugga, inspecteur?” vroeg de chauffeur.

“Geen sprake van,” zei Wilt. “Hoe eerder ik mijn gezin naar buiten kan krijgen en het leger naar binnen hoe liever. U hoeft me niet zo aan te kijken, ‘t komt allemaal voor z’n roodkoperen.”

“Het zou me niets verbazen,” zei de Hoofdinspecteur neerslachtig. “Goed, rij maar verder. En blijf in godsnaam bij uw verhaal over die kruidenkundige, meneer Wilt. Die kerel heet…”

“Falkirk,” zei Wilt werktuigelijk. “Hij woont op Barrabas Road nummer 45. Hij is onlangs teruggekeerd uit Zuid-Amerika met een verzameling planten waaronder tropische kruiden die nog niet eerder gekweekt zijn in dit land…”

“Hij kent in ieder geval zijn tekst,” mompelde de Hoofdinspecteur terwijl ze Farringdon Avenue in draaiden en aan de stoeprand stopten. Wilt stapte uit, smeet het autoportier onnodig krachtig dicht en marcheerde Willington Road in. Achter hem keek de Hoofdinspecteur vol ellende toe en vervloekte de parapsycholoog.

“Hij moet hem het een of andere chemische kamikazemengsel hebben gegeven,” zei hij tegen de chauffeur.

“Er is nog tijd om hem tegen te houden, inspecteur,” zei de chauffeur. Maar die was er niet meer. Wilt was het hek van zijn huis doorgestormd en verdwenen. Zodra hij uit het zicht was schoot er een hoofd tevoorschijn uit de heg naast de auto.

“We willen de zaak niet verraden, ouwe jongen,” zei een officier die het uniform van een meteropnemer droeg. “Als jij even de kuierlatten neemt bel ik het hoofdkwartier om te melden dat het persoon de gevarenzone heeft betreden…”

“Niets daarvan,” snauwde de Hoofdinspecteur terwijl de officier aan de knoppen op zijn walkie-talkie draaide, “er vindt geen enkel radioverkeer plaats tot het gezin het huis veilig heeft verlaten.”

“Mijn bevelen zijn…”

“Vanaf dit moment herroepen,” zei de Hoofdinspecteur. “Er staan onschuldige levens op het spel en die laat ik niet in gevaar brengen.”

“Oh, goed dan,” zei de officier. “Hoe het ook zij, we hebben het gebied hermetisch afgesloten. Er zou nu zelfs geen konijn kunnen ontsnappen.”

“Het is niet alleen een kwestie van ontsnappen. We willen zoveel mogelijk mensen naar binnen krijgen voor we toeslaan.”

“Okido, je wilt de hele hap te pakken krijgen, hè? We zullen zorgen dat er geen hond ontkomt.”

De officier verdween in de heg en de Hoofdinspecteur reed verder.

“Leeuwen, lammeren, en nu godverdomme konijnen en honden,” zei hij tegen de chauffeur. “Ik wou dat ze die Special Ground Services er maar niet bij hadden gehaald. Ze schijnen geobsedeerd te zijn door dieren.”

“Komt doordat ze ze recruteren uit de jagende klasse, denk ik,” zei de chauffeur. “Ik zou niet graag in de schoenen van die Wilt staan.”

In de tuin van Willington Road nummer 9 deelde Wilt zijn bange voorgevoelens niet. Met een hart onder de riem gestoken door het pepmiddel van de parapsycholoog was hij niet in de stemming om met zich te laten spotten. Stomme terroristen, kwamen zomaar zijn huis binnen zonder zelfs maar zijn toestemming te vragen. Nou, hij zou ze eens even snel de deur wijzen. Hij marcheerde resoluut naar het huis en deed de voordeur open alvorens hij zich realiseerde dat de auto niet buiten stond. Eva moest weg zijn met de vierling. En in dat geval was het niet nodig om naar binnen te gaan. “Ze kunnen doodvallen,” zei Wilt in zichzelf. “Dit is mijn huis en daar heb ik het recht te doen waar ik verdomme zin in heb.” Hij ging de hal binnen en deed de deur dicht. Het huis was stil en de woonkamer leeg. Wilt liep naar de keuken en vroeg zich af wat hij nu moest doen. Onder normale omstandigheden zou hij weg zijn gegaan, maar de omstandigheden waren niet normaal. Naar Wilts benevelde opvatting riepen ze om strenge maatregelen. Dus dat stomme leger wilde een veldslag leveren in zijn domicilie, hè? Nou, daar zou hij eens even snel een stokje voor steken. Domicilie, z’n hoela! Als mensen elkaar wilden vermoorden konden ze dat mooi ergens anders doen. Wat allemaal leuk en aardig was, maar hoe moest hij ze overhalen? Nou, de eenvoudigste manier was naar zolder gaan en de koffers en kleren van die stomme Schautz⁄Müller in de voortuin smijten. Op die manier zou de boodschap wel tot haar doordringen als ze thuiskwam en zou ze opdonderen naar iemand anders’ domicilie.

Met die simpele oplossing in gedachten ging Wilt naar boven en klom de trap op naar de deur naar zolder, die echter op slot bleek te zijn. Hij ging terug naar de keuken, zocht de reservesleutel en ging weer terug. Hij aarzelde eventjes voor de deur alvorens te kloppen. Er werd niet geantwoord. Wilt maakte de deur open en ging naar binnen.

Het zolderappartement bestond uit drie kamers, een grote zit⁄slaapkamer met het balkon dat uitkeek op de tuin, een klein keukentje en daarachter een badkamer. Wilt deed de deur achter zich dicht en keek om zich heen. De kamer waar zijn vroegere Muze woonde was onverwacht netjes. Gudrun Schautz was misschien een meedogenloze terroriste, maar ze hield ook van orde en netheid. Haar kleren hingen keurig in een muurkast en het servies in de keuken was allemaal afgewassen en stond op de planken. Waar zou ze nu haar koffers hebben gelaten? Wilt keek om zich heen en probeerde nog een kast voor hij zich herinnerde dat Eva het waterreservoir naar een hogere plek onder het dak had laten verplaatsen toen ze de badkamer hadden laten installeren. Er was ergens een deur die er heen leidde.

Hij vond het naast het fornuis in het keukentje en toen hij er door kroop ontdekte hij dat hij gebukt voort moest schuifelen over een smalle plank onder het dak om bij de bergruimte te komen. Hij tastte om zich heen in het donker en vond de hchtschakelaar. De koffers stonden in een rij naast het reservoir. Wilt liep er naartoe en greep het handvat van de eerste tas. Hij voelde ongelooflijk zwaar aan. En ook duidelijk bultig. Wilt sleurde hem van het schap en hij viel met een metaalachtige dreun op de plank aan zijn voeten. Hij was niet van plan om dat ding mee terug te zeulen over de dakbalken. Wilt friemelde aan de sloten en kreeg de tas uiteindelijk open.

Al zijn twijfels over het beroep van juffrouw Schautz⁄Müller verdwenen. Hij keek naar een soort pistoolmitrailleur, een stapel revolvers, dozen munitie, een typemachine en wat handgranaten leken te zijn. En terwijl hij keek hoorde hij buiten het geluid van een auto. Hij kwam de oprit op, en zelfs in zijn ongeoefende oren klonk het als de Aston-Martin. Zichzelf vervloekend omdat hij niet naar zijn aangeboren lafhartigheid had geluisterd worstelde Wilt om over de plank terug te komen bij de deur, maar de tas stond in de weg. Hij stootte zijn hoofd tegen de dakbalken boven hem en stond op het punt over de tas heen te kruipen toen hij zich realiseerde dat de pistoolmitrailleur geladen zou kunnen zijn en heel goed zou kunnen afgaan als hij er op de verkeerde plaats tegen porde. Hij kon het rotding er maar het beste uithalen. Dat was al weer gemakkelijker gezegd dan gedaan. De loop bleef in het uiteinde van de tas haken en tegen de tijd dat hij hem had ontward kon hij voetstappen horen op de houten trap beneden. Het was nu te laat om iets te doen behalve het licht uitschakelen. Zich vooroverbuigend over de tas en de pistoolmitrailleur met gestrekte arm voor zich uit houdend tikte Wilt de schakelaar omhoog met de loop alvorens neer te hurken in het duister.

Buiten in de tuin had de vierling een geweldige middag gehad met de oude mevrouw de Frackas. Ze had hen het verhaal voorgelezen van Rikki Tikki Tavi, de ichneumon en de twee cobra’s en had hen meegenomen naar haar huis om ze te laten zien hoe een opgezette cobra er uitzag (ze had er eentje in een glazen kastje die zijn giftanden bijzonder realistisch ontblootte) en had ze over haar eigen jeugd in India verteld alvorens thee te serveren in haar serre. Voor deze ene keer had de vierling zich keurig gedragen. Ze hadden van Eva een gepast gevoel voor mevrouw de Frackas’ maatschappelijke standing overgenomen, en bovendien bezat de stem van de oude dame een duidelijk autoritaire klank – of, zoals Wilt het eens gezegd had, ze kon nu ze tweeëntachtig was misschien geen sherryglas meer breken op vijftig pas afstand, maar nog wel een hond laten janken op veertig pas. Het was zeker waar dat de melkboer zijn pogingen op wekelijkse basis betaald te worden al lang had opgegeven. Mevrouw de Frackas behoorde tot een generatie die betaalde als ze zich daartoe geneigd voelden; de oude dame stuurde haar cheque slechts twee keer per jaar en dan nog voor een verkeerd bedrag. Het melkbedrijf bestreed het niet. De weduwe van wijlen generaal-majoor de Frackas, ds o etcetera was een personage dat door iedereen geëerbiedigd werd, en een van de dingen waar Eva het meest trots op was was dat de oude dame en zij geweldig goed met elkaar opschoten. Dat deed verder niemand in Willington Road, en het kwam vrijwel uitsluitend doordat mevrouw de Frackas dol was op kinderen en Eva, ondanks haar duidelijke gebrek aan beschaving, als een uitstekende moeder beschouwde, dat ze de Wilts toelachte. Om precies te zijn lachte ze Wilt zelden toe en zag hem blijkbaar als een ongeluk in het familieproces en, als haar observaties van zijn avondlijke activiteiten in het zomerhuisje juist waren, eentje dat nog dronk ook. Aangezien de generaal-majoor gestorven was aan overmatig drankgebruik, of, zoals zij botweg zei, een stukgezopen lever, deed Wilts eenzame samenzijn met de fles haar achting voor Eva en haar bezorgdheid om de kinderen alleen maar toenemen. Omdat ze ook nogal doof was vond ze het schattige meisjes, een mening die door niemand anders uit de buurt werd gedeeld.

En dus liet mevrouw de Frackas de vierling die heldere, zonnige middag plaatsnemen in haar serre en serveerde thee, zich gelukkig onbewust van het zich belendend ontwikkelende drama. Toen liet ze ze met het tijgervel in de salon spelen en zelfs een kamerpalm omstoten voor ze besloot dat het tijd was om naar huis te gaan. Net toen Wilt zijn speurtocht op zolder begon verliet de kleine stoet het hek aan de voorkant en ging dat van nummer 9 binnen. In de struiken aan de overkant van de straat zag de officier, die door de Hoofdinspecteur was gewaarschuwd geen gebruik te maken van zijn radio, hen naar binnen gaan en hij zat wanhopig te bidden dat ze meteen weer naar buiten zouden komen toen de Aston-Martin arriveerde. Gudrun Schautz en twee jongemannen stapten uit, deden de achterklep open en haalden er verscheidene koffers uit terwijl de officier nerveus aarzelde, maar voor hij kon besluiten of hij ze in de buitenlucht aan moest pakken hadden ze zich al naar binnen gehaast. Pas toen verbrak hij de radiostilte.

“Vrouwelijk doelwit en twee mannen hebben het gebied betreden,” zei hij tegen de Majoor die de ronde deed langs de SGS-mannen die achterin de tuin van de Wilts waren geposteerd. “Nog geen terugtrekking van burgerbezetting. Vraag om instructies.”

In antwoord daarop zocht de Majoor zich sluipend een weg door de tuinen van de nummers twee en vier, vergezeld van twee soldaten met een theodoliet en een gestreepte paal die hij meteen opstelde op het trottoir waarna hij opmetingen begon te doen van Willington Road terwijl hij een gesprek voerde met de officier in de heg.

“Hoe bedoel je, je kon ze niet tegenhouden?” vroeg de Majoor toen hij hoorde dat de vierling en een oude dame het huis ernaast hadden verlaten en bij de Wilts naar binnen waren gegaan. Maar voor de officier een antwoord kon bedenken werden ze onderbroken door Professor Ball.

“Wat heeft dit allemaal te betekenen?” vroeg hij, de twee langharige soldaten en de theodoliet met evenveel afkeer bekijkend.

“Gewoon een opmeting voor de nieuwe weguitbreiding,” improviseerde de Majoor haastig.

“Weguitbreiding? Wat voor weguitbreiding?” zei de Professor, die zijn walging verplaatste naar de tas die de Majoor over zijn schouder droeg.

“De voorgestelde weguitbreiding naar de rondweg,” zei de Majoor.

Professor Balls stem ging omhoog. “Rondweg? Hoorde ik u zeggen dat er is voorgesteld hier een verbindingsweg met de rondweg aan te leggen?”

“Ik doe alleen m’n werk, meneer,” zei de Majoor, die vurig hoopte dat de oude dwaas op zou donderen.

“En wat is dat voor werk?” vroeg de Professor, die een blocnote uit zijn zak haalde.

“Landmeetkundige Dienst, Stedelijke Openbare Werken.”

“Werkelijk? En wat is uw naam?” vroeg de Professor met een onaangename glinstering in zijn ogen. Hij likte aan de punt van zijn balpen terwijl de Majoor aarzelde.

“Palliser, meneer,” zei de Majoor. “En nu moeten we echt verder, als u het niet erg vindt.”

“Laat u zich niet door mij storen, meneer Palliser.” De Professor draaide zich om en liep met grote passen zijn huis binnen. Hij kwam een ogenblik later terug met een zware stok.

“Het zal u misschien interesseren te weten, meneer Palliser,” zei hij met de stok zwaaiend, “dat ik toevallig lid ben van de Wegenbouwkundige en Planologische Commissie van de Gemeenteraad. Let u vooral op het woordje ‘gemeente’ meneer Palliser. En we hebben hier geen Stedelijke Dienst Openbare Werken. We hebben een Gemeentelijke.”

“Kleine verspreking, meneer,” zei de Majoor die trachtte met één oog het huis van de Wilts in de gaten te houden terwijl hij zich bewust was van de dreiging van de stok.

“En het was zeker ook een verspreking toen u zei dat de Gemeente Ipford van plan was deze weg te verbinden met de rondweg…”

“Het is nog maar een vaag idee,” zei de Majoor.

Professor Ball lachte droog. “Het moet inderdaad vaag zijn aangezien we nog geen rondweg hebben en ik als voorzitter van de Wegenbouwkundige en Planologische Commissie als eerste zou horen van enige voorgestelde verandering van de bestaande wegen. Bovendien weet ik toevallig een heleboel van het gebruik van een theodoliet, en u kijkt door het verkeerde uiteinde. Als u zo goed zoudt willen zijn te blijven waar u bent tot de politie komt. Mijn huishoudster heeft al gebeld…”

“Als ik u even onder vier ogen zou kunnen spireken,” zei de Majoor die geagiteerd in zijn tas naar zijn legitimatie zocht. Maar Professor Ball herkende een bedrieger als hij er een zag en, zoals Wilt had voorspeld, was zijn reactie op mannen die met tassen liepen gewelddadig. De neerkomst van zijn stok deed de legitimatie van de Majoor uit zijn tas tuimelen en op de grond kletteren. Hij bestond onder meer uit een walkie-talkie, twee revolvers en een traangasgranaat.

“Godver,” zei de Majoor, die zich bukte om zijn ijzerwaren op te rapen, maar de stok van Professor Ball was weer in actie. Deze keer raakte hij de Majoor op zijn nek en deed hem languit in de goot belanden. Achter hem handelde de soldaat die de theodoliet was toevertrouwd snel. Hij wierp zich op de Professor, draaide zijn linkerarm achter zijn rug en sloeg de stok met een karateklap uit zijn andere hand.

“Komt u gewoon rustig mee, meneer,” zei hij, maar dat was wel het laatste wat Professor Ball van plan was. Veiligheid, voor mensen die deden alsof ze landmeters waren en die revolvers en granaten bij zich hadden, lag in zoveel mogelijk lawaai maken, en Willington Road werd uit zijn verdoving gewekt door kreten van “Help! Moord! Roep de politie!”

“Snoer die ouwe hufter in godsnaam zijn mond,” riep de Majoor die nog steeds naar zijn revolvers grabbelde, maar het was te laat. Aan de overkant van de straat verscheen er een gezicht voor het dakraam dat werd gevolgd door een tweede, en voor de Professor in stilte kon worden verwijderd waren ze verdwenen.

In het duister naast het waterreservoir gehurkt was Wilt zich slechts vaag bewust van het feit dat er iets vreemds aan de gang was in de straat. Gudrun Schautz had besloten een bad te nemen en het reservoir rommelde en siste, maar hij kon de reacties van haar makkers duidelijk genoeg verstaan.

“Politie!” schreeuwde een van hen. “Gudrun, de politie is er.”

Een andere stem riep vanuit de balkonkamer: “Er zijn er nog meer in de tuin met geweren.”

“Snel naar beneden. We vangen ze op de grond op.” Voetstappen kletterden de houten trap af terwijl Gudrun Schautz vanuit de badkamer instructies schreeuwde in het Duits en er toen aan dacht ze in het Engels te brullen. “De kinderen,” riep ze. “Haal de kinderen.” Het was teveel voor Wilt. Zonder acht te slaan op de tas en het machinepistool dat hij vasthield sprong hij naar de deur, viel er doorheen de keuken in en besproeide het plafond prompt met kogels door per ongeluk de trekker over te halen. Het had een zeer opmerkelijke uitwerking. In de badkamer gilde Gudrun Schautz, beneden namen de terroristen de achtertuin en het kleine groepje aan de overkant van de straat waaronder Professor Ball onder vuur en zowel van de straatkant als uit de achtertuin beantwoordde de SGS de schoten viervoudig, verbrijzelden de ramen, voegden nieuwe openingen toe aan de bladeren van Eva’s gatenplant en gaven de muren van de woonkamer waar mevrouw de Frackas en de vierling van een western op de tv zaten te genieten een pokdalig aanzien tot het Mexicaanse kleed aan de wand achter hen los werd geslagen en over hun hoofden viel.

“Kom, kinderen,” zei ze kalm. “Jullie hoeven niet bang te zijn. We gaan gewoon op de grond liggen tot wat er ook aan de gang is voorbij is.” Maar de vierling was totaal niet bang. Gewend aan onophoudelijke vuurgevechten op de televisie voelden ze zich volkomen thuis in een echte schietpartij.

Datzelfde kon nauwelijks gezegd worden van Wilt. Terwijl de kalk uit het doorboorde plafond op hem neerdaalde klauterde hij overeind en was op weg naar de trap toen een salvo kogels dat door de achtervensters van de overloop naar binnen kwam en door de voorramen weer naar buiten, hem tegenhield. De pistoolmitrailleur nog steeds vastklemmend struikelde hij de keuken weer in en besefte toen dat die vermaledijde Fraulein Schautz zich in de badkamer achter hem bevond. Ze was opgehouden met gillen en kon elk moment tevoorschijn komen met een pistool. “Ik moet dat kreng opsluiten,” was zijn eerste gedachte, maar aangezien de sleutel aan de binnenkant zat…Wilt keek om zich heen naar een alternatief dat hij vond in de vorm van een keukenstoel die hij onder de deurknop klemde. Om het extra veilig te maken trok hij het snoer van een schemerlamp in de zitkamer dat hij door de leuning trok alvorens een lus om de deurknop te knopen en het andere uiteinde aan de poot van het elektrische fornuis te bevestigen. Na zich zo tegen een aanval in de rug te hebben beveiligd deed hij nog een uitval naar de trap, maar beneden woedde de strijd nog steeds. Hij stond net op het punt het te riskeren naar beneden te gaan toen er een hoofd op de overloop verscheen, het hoofd en schouders van iemand die hetzelfde soort wapen bij zich had dat hij net had gebruikt. Wilt aarzelde niet. Hij sloeg de deur van het appartement dicht, deed hem op het veiligheidsslot en sleepte toen het bed weg bij de muur en duwde het tegen de deur. Tenslotte pakte hij zijn eigen wapen op en wachtte. Als er iemand probeerde naar binnen te komen zou hij de trekker overhalen. Maar toen hield het vuurgevecht even plotseling op als het was begonnen.

Er heerste stilte in Willington Road, een korte, zalige, gezonde stilte. Wilt stond op zolder en luisterde ademloos terwijl hij zich afvroeg wat hij nu moest doen. Dat werd voor hem besloten door Gudrun Schautz die de deur van de badkamer probeerde. Hij schuifelde de keuken in en richtte zijn wapen op de deur.

“Nog één beweging daar binnen en ik schiet,” zei hij, en zelfs in zijn eigen oren had zijn stem een vreemde en onnatuurlijk dreigende, haast onherkenbare klank. In de oren van Gudrun Schautz bezat hij de onvervalste toon van een man met een wapen in de hand. De deurknop hield op met op en neer gaan. Aan de andere kant stond er iemand bovenaan de trap die probeerde het appartement binnen te komen. Met een gemak dat hem verbijsterde draaide Wilt zich om en haalde de trekker over, en weer weergalmde er een salvo door de flat. Niet één kogel raakte de deur. Ze besproeiden de muur van de zit⁄slaapkamer terwijl het machinepistool schokte in Wilts handen. Het rotding scheen een eigen wil te hebben, en het was vol afschuw dat Wilt tenslotte zijn vinger van de trekker nam en het ding voorzichtig op de keukentafel legde. Buiten daalde er iemand met opmerkelijke snelheid de trap af, maar verder klonk er geen geluid. Wilt ging zitten en vroeg zich af wat er in vredesnaam verder zou gaan gebeuren.