8
Op school riep Wilts afwezigheid bij de wekelijkse vergadering van de Afdelingshoofden gemengde reacties op. Vooral de Rector was verontrust.
“Wat heeft hij?” vroeg hij de secretaresse die het bericht van Eva kwam brengen dat Wilt ziek was.
“Dat heeft ze niet duidelijk gemaakt. Ze zei alleen dat hij een paar dagen uitgeschakeld zou zijn.”
“Ik wou dat het een paar jaar was,” mompelde de Rector, en hij opende de vergadering. “U heeft ongetwijfeld allemaal het pijnlijke nieuws gehoord over de…eh…film die een docent Kunst en Literatuur heeft gemaakt,” zei hij. “Ik geloof niet dat er veel aan te winnen valt de implicaties die dat voor de school heeft te bespreken.”
Hij keek somber de kamer rond. Enkel Dr. Board scheen naar een andere mening te neigen. “Waar ik niet achter heb kunnen komen is of het nou een mannelijke of een vrouwelijke krokodil was,” zei hij.
De Rector keek hem vol walging aan. “Het was een speelgoedkrokodil. Voor zover ik weet vertonen die geen duidelijke verschillen van geslacht.”
“Nee, dat zal wel niet,” zei Dr. Board. “Toch brengt het een interessant punt naar voren – ”
“Waarvan ik zeker weet dat de rest van ons het er liever niet over zou hebben,” zei de Rector.
“Op grond van de gedachte, hoe minder er over gezegd hoe beter?” zei Dr. Board. “Hoewel ik met geen mogelijkheid kan begrijpen hoe ze de hoofdrolspeler van deze film er toe over hebben kunnen halen om – ”
“Board,” zei de Rector met gevaarlijk geduld, “we zijn hier bijeen om academische zaken te bespreken, niet de obscene afwijkingen van docenten Kunst en Literatuur.”
“Heel juist,” zei het Hoofd Horecaopleiding. “Als ik bedenk dat sommige van mijn meisjes blootgesteld staan aan de invloed van zulke weerzinwekkend perverse figuren kan ik alleen maar zeggen dat we de mogelijheid Kunst en Literatuur helemaal af te schaffen heel serieus in overweging zouden moeten nemen.”
Er klonk een algemeen gemompel van goedkeuring. Dr. Board was de enige uitzondering.
“Ik snap niet waarom u Kunst en Literatuur als geheel de schuld geeft,” zei hij, “en als je sommige van uw meisjes hebt gezien zou je zeggen – ”
“Zeg het niet, Board, zeg het niet,” zei de Rector.
Dr. Mayfield begon zich met de zaak te bemoeien. “Dit betreurenswaardige incident versterkt alleen maar mijn mening dat we de parameters van onze academische inhoud zover moeten uitbreiden dat ze cursussen van bredere intellectuele betekenis omvatten.”
Voor deze ene keer was Dr. Board het met hem eens. “Ik neem aan dat we een Naaiklas voor Reptielen zouden kunnen beginnen,” zei hij. “Als neveneffect, als dat de goede uitdrukking is, zou het een aantal krokofïelen kunnen aantrekken, en op een meer theoretisch niveau zou een cursus Bestialiteit Door De Eeuwen Heen ongetwijfeld een zekere eclectische aantrekkingskracht hebben. Heb ik iets verkeerds gezegd, Rector?”
Maar de Rector was sprakeloos. De Conrector sprong in de bres.
“De eerste hoofdzaak is er voor te zorgen dat deze betreurenswaardige affaire niet algemeen bekend wordt.”
“Nou, gezien het feit dat het in Nott Road heeft plaatsgevonden – ”
“Hou je kop, Board,” schreeuwde de Rector. “Ik ben die verdomde terzijdes van jou zo’n beetje zat. Nog één woord van jou en ik eis of jouw ontslag of het mijne van de Schoolcommissie. En zo nodig beide. Je kunt kiezen. Hou je kop dicht of donder op.”
Dr. Board hield zijn kop dicht.
∗
In de polikliniek merkte Wilt dat hij helemaal geen keuze had. De dokter die uiteindelijk bij zijn hokje arriveerde om hem te behandelen werd vergezeld door een formidabele hoofdverpleegster en twee broeders. Wilt keek hem boosaardig aan vanaf de bank waarop hij moest gaan liggen.
“U hebt zich niet bepaald gehaast,” mopperde hij. “Ik lig hier al een uur te lijden en…”
“Dan moeten we er tempo achter zetten,” zei de dokter. “We zullen beginnen met het vergif. Een maagdouche zal…”
“Wat?” zei Wilt, die vol afschuw overeind ging zitten op de bank.
“Het is in een wip gebeurd,” zei de dokter. “Gaat u even achterover liggen terwijl de hoofdverpleegster de slang inbrengt.”
“Oh nee! Geen sprake van,” zei Wilt, die van de bank af vluchtte naar een hoek van het hokje terwijl de zuster op hem afkwam met een stuk rubber buis. “Ik heb geen vergif ingenomen.”
“Op uw opnameformulier staat van wel,” zei de dokter. “U bent toch meneer Henry Wilt, neem ik aan?”
“Ja,” zei Wilt, “maar u hoeft niet aan te nemen dat ik vergif heb genomen. Ik kan u verzekeren…” Hij schoot achter de bank om de zuster te ontwijken, maar werd van achteren gegrepen door de twee broeders.
“Ik zweer dat – ” Wilts ontkenning bestierf hem op de lippen toen hij achterover werd geduwd op de bank. De slang zweefde boven zijn mond. Wilt staarde de dokter vals aan. De man scheen op een uitzonderlijk sadistische manier te glimlachen.
“U zult nu zo vriendelijk zijn om mee te werken, meneer Wilt.”
“Nietes,” gromde Wilt tussen zijn op elkaar geklemde tanden door. Achter hem hield de hoofdverpleegster zijn hoofd vast en wachtte.
“Meneer Wilt,” zei de dokter, “u bent hier vanochtend gekomen en hebt uit eigen vrije wil en bijzonder vasthoudend verklaard dat u vergif had geslikt, uw arm had gebroken en een wond had opgelopen die onmiddellijke aandacht vereiste. Is dat niet zo?”
Wilt overlegde wat hij moest antwoorden. Het scheen het veiligst zijn mond niet open te doen. Hij knikte en probeerde toen zijn hoofd te schudden.
“Dank u. Niet alleen dat, maar u was onbeleefd, om het zachtjes te zeggen, tegen de dame achter de balie.”
“Nietes,” zei Wilt, die meteen zowel zijn onbeleefdheid als zijn poging zijn geval uiteen te zetten betreurde. Twee handen probeerden de slang in te brengen. Wilt beet in het ding.
“We zullen het linker neusgat moeten proberen,” zei de dokter.
“Op m’n kloten,” schreeuwde Wilt, maar het was te laat. Terwijl de slang zijn neus in gleed en, zo te voelen, opzwol in zijn keel, bereikten de protesten van Wilt een onverstaanbaar einde. Hij kronkelde en gorgelde.
“U zult hetgeen hierna komt misschien enigszins onprettig vinden,” zei de dokter met duidelijk genoegen. Wilt staarde de man moordzuchtig aan en zou, als die verdomde buis het niet had verhinderd, in krachtige bewoordingen hebben verklaard dat hij hetgeen waar ze nu mee bezig waren al verschrikkelijk vond. Hij lag net zijn protest te borrelen toen de gordijnen open gingen en de opnamezuster binnenkwam.
“Ik dacht dat u dit misschien wel zou willen zien, mevrouw Clemence,” zei de dokter. “Ga uw gang, zuster.” De hoofdverpleegster ging haar gang terwijl Wilt de stille belofte deed dat hij die sadistische dokter de glimlach van zijn gezicht zou vegen zodra deze gruwelijke ervaring voorbij was, als hij niet eerst stikte of uit elkaar klapte. Tegen de tijd dat het voorbij was verhinderde de toestand van Wilt hem meer te doen dan zwakjes kreunen. Enkel de suggestie van de hoofdverpleegster dat ze hem voor de zekerheid misschien ook een olieklisma moesten geven schonk hem de kracht zijn geval uiteen te zetten.
“Ik ben hier gekomen om mijn penis te laten behandelen,” fluisterde hij schor.
De dokter keek op zijn opnameformulier. “Er staat hier niets over uw penis,” zei hij. “Er staat heel duidelijk dat…”
“Ik weet wat er staat,” piepte Wilt. “Ik weet ook dat als u gedwongen was een wachtkamer vol burgerlijke moeders en hun de skateboarddood zoekende zoons binnen te gaan en tegen die kenau daar uit moest schreeuwen dat u hechtingen in de top van uw penis nodig had, u daar een niet geringe tegenzin voor zou hebben gevoeld.”
“Ik blijf hier niet staan luisteren hoe een krankzinnige mij een kenau noemt,” zei de opnamezuster.
“En ik stond daar niet om ten overstaan van iedereen te schreeuwen wat er allemaal met mijn penis was gebeurd. Ik vroeg of ik een dokter kon spreken, maar dat mocht niet van u. Probeer dat maar eens te ontkennen.”
“Ik vroeg u of u een ledemaat had gebroken, een wond had opgelopen die onmiddellijke – ”
“Ik weet wat u me gevraagd hebt,” gilde Wilt, “wat dacht u? Ik kan het woord voor woord citeren. Nou, te uwer informatie, een penis is geen ledemaat, in ieder geval niet in mijn geval. Het valt onder de categorie aanhangsels, neem ik aan, en als ik had gezegd dat ik mijn aanhangsel had beschadigd zou u gevraagd hebben welk aanhangsel en hoe en bij welke gelegenheid en met wie en dan zou u me naar de kliniek voor geslachtsziekten hebben gestuurd en…”
“Meneer Wilt,” viel de dokter hem in de rede, “we hebben het hier uitermate druk, en als u hier komt en weigert precies te vertellen wat u mankeert…”
“Dan wordt er godverdomme een maagdouche in mijn strot gepropt,” schreeuwde Wilt. “En wat gebeurde er als er de een of andere arme hufter binnenkomt die doofstom is? Jullie laten hem zeker doodgaan op de vloer van de wachtkamer of knippen zijn amandelen om hem te leren voortaan zijn mond open te doen. En dat noemen ze nou de Nationale Gezondheidszorg. Het is godverdomme een bureaucratische dictatuur. Zo noem ik het.”
“Het doet er niet toe hoe u het noemt, meneer Wilt. Als er werkelijk iets is met uw penis zijn we heel wel bereid er naar te kijken.”
“Ik niet,” zei de opnamezuster gedecideerd, en verdween door de gordijnen. Wilt ging achterover liggen op de bank en trok zijn broek uit.
De dokter bekeek hem behoedzaam.
“Zoudt u me willen zeggen wat er omheen gewikkeld zit?” vroeg hij.
“‘n Zakdoek,” zei Wilt, die het geïmproviseerde verband langzaam losknoopte.
“Lieve God,” zei de dokter. “Ik snap wat u bedoelt met aanhangsel. Zoudt u willen vertellen hoe uw penis in een dergelijke toestand is gekomen, of is dat te veel gevraagd?”
“Ja,” zei Wilt. “Niemand aan wie ik het tot dusver heb verteld heeft me geloofd, en het wordt een beetje afgezaagd.”
“Afgezaagd?” vroeg de dokter nadenkend. “U bedoelt toch zeker niet dat die verwonding met een zaag teweeg is gebracht? Ik weet niet wat u er van vindt, zuster, maar van waar ik sta lijkt het er op alsof onze vriend hier een ietwat te intieme affaire met een gehaktmolen heeft gehad.”
“En van waar ik lig voelt het zo ook,” zei Wilt. “En laat ik u zeggen dat mijn vrouw grotendeels verantwoordelijk is, als dat soms helpt uw scherts in te perken.”
“Uw vrouw?”
“Hoor eens, dokter,” zei Wilt. “Ik treed maar liever niet in details, als het u hetzelfde is.”
“Dat kan ik u niet kwalijk nemen,” zei de dokter die zijn handen waste. “Als mijn vrouw me zoiets aandeed zou ik van het kreng scheiden. Had u ten tijde van het gebeuren gemeenschap?”
“Geen commentaar,” zei Wilt, die besloot dat zwijgen het beste beleid was. De dokter trok chirurgische handschoenen aan en trok eveneens zijn eigen gruwelijke conclusies. Hij vulde een injectiespuit.
“Na wat u al hebt doorgemaakt zal dit geen centje pijn doen,” zei hij, terwijl hij op de bank af kwam.
Wilt sprong weer van de bank. “Wacht eens even,” riep hij. “Als je ook maar één seconde denkt dat ik je die chirurgische horzel in mijn intieme klotendelen laat steken dan heb je het toch mis. En waar is dat voor?”
De hoofdverpleegster had een spuitbus gepakt.
“Gewoon een licht desinfecterende vriesspray. Ik zal het er eerst op spuiten en dan voel je niets meer.”
“Oh nee? Nou, laat ik u even zeggen dat ik wel wat wil voelen. Als ik iets anders had gewild, had ik de natuur zijn loop laten nemen en zou ik hier nu niet zijn. En wat voert ze uit met dat scheerapparaat?”
“Ze steriliseert het. We moeten u scheren.”
“Oh ja? Dat heb ik al eerder gehoord, en nu we het toch over steriliseren hebben zou ik daar graag uw mening over willen horen.”
“Ik ben nogal neutraal,” zei de dokter.
“Nou, ik niet,” snauwde Wilt vanuit zijn hoekje. “Ik ben eerlijk gezegd vooringenomen, om niet te zeggen bevooroordeeld. Waar staat u nu om te lachen?” De gespierde hoofdverpleegster stond te glimlachen. “U bent toch niet zo’n verdomde feministe?”
“Ik ben een werkende vrouw,” zei de zuster, “en mijn politieke opvattingen zijn mijn eigen zaak. Die hebben hier niets mee te maken.”
“En ik ben een werkende man en dat wil ik blijven en politiek heeft er wel degelijk iets mee te maken. Ik heb gehoord over wat ze in India uitvreten, en als ik dit ziekenhuis verlaat met een transistorradio, zonder ballen en piepend als een aankomend mezzosopraan, waarschuw ik u dat ik terug zal komen met een hakmes en zullenjullie allebei merken wat ze bedoelen met plastische chirurgie.”
“Nou, als dat uw houding is stel ik voor dat u een particuliere arts probeert, meneer Wilt,” zei de dokter. “Op die manier krijgt u waarvoor u betaalt. Ik kan u alleen maar verzekeren…”
Het duurde tien minuten om Wilt weer op de bank te lokken en vijf seconden om hem er weer af te krijgen met beide handen tegen zijn scrotum gedrukt.
“Een vriesspray,” piepte hij. “Lieve God, je meent het nog ook. Wat denk je dat ik daar heb hangen, een pak diepvrieserwten?”
“We zullen even wachten tot de verdoving begint te werken,” zei de dokter. “Dat is niet lang meer.”
“Dat is hij zeker niet,” kreet Wilt die omlaag tuurde. “Hij verdwijnt verdomme totaal. Ik ben hier gekomen voor een oppervlakkige behandeling, niet om mijn geslacht te laten veranderen, en als jullie soms denken dat mijn vrouw blij zal zijn met een man met een clitoris beoordelen jullie haar mooi verkeerd.”
“Ik zou zeggen dat u haar al verkeerd beoordeeld had,” zei de dokter opgewekt. “Een vrouw die haar echtgenoot dit soort schade kan toebrengen verdient wat ze krijgt.”
“Zij misschien wel maar ik niet,” zei Wilt geagiteerd. “Ik ben toevallig…Wat moet ze met die slang?”
De hoofdverpleegster stond een catheter uit te pakken.
“Meneer Wilt,” zei de dokter, “we gaan dit inbrengen in…”
“Helemaal niet,” riep Wilt. “Misschien dat sommige delen van me snel aan het krimpen zijn, maar ik ben geen Alice in Wonderland of een verdomde dwerg met chronische constipatie. Ik heb gehoord wat ze zei over een olieklisma en daar pas ik voor.”
“Er is niemand van plan om u een klisma te geven. Dit zal u gewoon in staat stellen door het verband heen te urineren. En zoudt u nu zo vriendelijk willen zijn weer op de bank te gaan liggen voor ik assistentie moet roepen?”
“Hoe bedoelt u, gewoon urineren?” vroeg Wilt behoedzaam terwijl hij op de bank klauterde. De dokter legde het uit, en deze keer waren er vier broeders voor nodig om Wilt in bedwang te houden. Gedurende de operatie hield hij een onafgebroken vloed van obsceen commentaar vol en slechts het dreigement van een algehele verdoving bracht hem er toe wat zachter te spreken. Zelfs toen kon zijn opmerking dat de dokter en de hoofdverpleegster eerder geschikt waren voor werk op een booreiland dan voor de geneeskunde in de wachtkamer worden gehoord.
“Ja, stuur me maar als een verdomde benzinepomp weer naar buiten,” zei hij toen hij uiteindelijk mocht gaan. “Er bestaat zoiets als menselijke waardigheid, weet u.”
De dokter keek hem sceptisch aan. “Gezien uw gedrag zal ik mijn mening daarover maar voor me houden. Kom volgende week terug, dan zullen we zien hoe het gaat.”
“De enige reden waarom ik zal komen is als ik niet meer kom,” zei Wilt verbitterd. “Van nu af aan ga ik wel naar mijn huisarts.” Hij’ wankelde naar een telefoon en bestelde een taxi.
∗
Tegen de tijd dat hij thuis kwam begon de verdoving uitgewerkt te raken. Hij ging vermoeid naar boven en klom in bed. Hij lag daar naar het plafond te staren en zich af te vragen waarom hij niet was zoals andere mannen waarschijnlijk waren als het op het moedig verdragen van pijn aankwam, en te wensen dat hij wel zo was, toen Eva thuis kwam met de vierling.
“Je ziet er echt vreselijk uit,” zei ze bemoedigend terwijl ze naast het bed stond.
“Ik voel me ook vreselijk,” zei Wilt. “Joost mag weten waarom ik nou net getrouwd moet zijn met een vrouwelijke besnijder.”
“Misschien zal dat je leren voortaan niet zoveel te drinken.”
“Het heeft me al geleerd jou niet met je tengels bij mijn geval te laten komen,” zei Wilt. “Mijn ongeval, kan ik beter zeggen.”
Zelfs Samantha moest bijdragen aan zijn ellende. “Ik wil verpleegster worden als ik groot ben, pappie.”
“Als je nog één keer zo op het bed op en neer springt word je helemaal niet groot,” snauwde Wilt terwijl hij terugveerde.
Beneden ging de telefoon.
“Als het de school weer is, wat moet ik dan zeggen?” vroeg Eva.
“Weer? Ik dacht dat ik je gezegd haddat je me ziek moest melden.”
“Dat heb ik ook gedaan, maar ze hebben verschillende keren teruggebeld.”
“Zeg ze dat ik nog steeds ziek ben,” zei Wilt. “Vertel ze alleen niet wat ik heb.”
“Dat weten ze nu waarschijnlijk sowieso al. Ik ben Rowena Blackthorn tegengekomen op de kleuterschool en zij zei dat het haar speet van je ongeluk,” zei Eva die naar beneden ging.
“En wie van jullie quadrofonische luidsprekers heeft het goede nieuws over pappies jeweetwel eruit geflapt tegen mevrouw Blackthorns kleine wonderkind?” vroeg Wilt, die de vierling een helse blik toewierp.
“Ik niet,” zei Samantha zelfvoldaan.
“Je hebt alleen Penelope opgejut om het te doen, neem ik aan. Ik ken die blik op je tronie.”
“Het was Penny niet. Josephine heeft het gedaan. Ze was met Robin aan het spelen, en ze speelden vadertje en moedertje…”
“Nou, als jullie wat ouder worden zullen jullie merken dat zoiets als vadertje en moedertje spelen niet bestaat. In plaats daarvan zullen jullie merken dat er oorlog heerst tussen de seksen en dat jullie, mijn liefjes, aangezienjullie vrouwen zijn, onveranderlijk winnen.”
De vierling trok zich uit de slaapkamer terug en Wilt kon ze op de overloop horen beraadslagen. Hij schoof voorzichtig uit bed om een boek te zoeken en klom net weer onder de wol met Nightmare Abbey, dat voldoende onromantisch was om bij zijn stemming te passen, toen Emmeline de kamer binnen werd geduwd.
“Wat wil je nu weer? Kun je niet zien dat ik ziek ben?”
“Samantha wil weten waarom die zak aan uw been gebonden zit, pappie,” zei Emmeline.
“Oh, wil ze dat weten?” zei Wilt gevaarlijk kalm. “Nou, je kunt tegen Samantha zeggen, en via haar tegen juffrouw Oates en haar beestenoppassers dat jouw pappie een zak aan zijn been draagt en een slang in zijn pik omdat jouw truttiewuttie van een mamma het in haar lege hoofd kreeg te proberen pappiewappies genitaliën er af te scheuren aan het uiteinde van een stuk godverdomde hechtpleister. En als juffrouw Oates niet weet wat genitaliën zijn zeg haar dan maar van mij dat ze het volwassen equivalent zijn van een mannelijke ooievaar, alleen wordt het met een korte L gespeld. En verdwijn nu uit mijn ogen voor ik hernia, hypertensie en meervoudige kindermoord toevoeg aan mijn overige verdoemde problemen.”
De kinderen namen de benen. Beneden smeet Eva de telefoon neer en schreeuwde.
“Henry Wilt…”
“Hou je kop,” gilde Wilt. “Nog één opmerking van wie dan ook hier in huis en ik ben niet meer verantwoordelijk voor mijn daden.”
En voor deze ene keer werd hij gehoorzaamd. Eva ging naar de keuken en zette het water op voor thee. Als Henry nou maar eens wat dominanter zou zijn als hij gezond en op de been was.