20
Maar Wilt was weer van tactiek veranderd. Na het hele scala van rollen te hebben doorlopen, van halvegare onnozelaar tot dorpsgek via revolutionair fanaticus, wat naar zijn mening slechts een kwaadaardiger vorm van dezelfde soort was, was het langzaam tot hem doorgedrongen dat hij de destabilisatie van Gudrun Schautz vanuit de verkeerde hoek benaderde. Het mens was een ideoloog, en nog wel een Duitse ook. Achter haar strekte zich een verschrikkelijke traditie uit tot in de nevelen der geschiedenis, een cultureel erfgoed van plechtstatige, monsterlijk serieuze en zwaarwichtige Dichter und Denker, filosofen, artiesten, dichters en denkers die geobsedeerd waren door de betekenis, de zin en het proces van sociale en historische ontwikkeling. Het woord Weltanschauung schoot, of liever gezegd sjokte, hem te binnen. Wilt had er geen idee van wat het betekende en betwijfelde of überhaupt iemand dat wel wist. Het had iets te maken met het hebben van een wereldbeeld en was ongeveer net zo charmant als Lebensraum, wat eigenlijk levensruimte zou moeten betekenen maar in werkelijkheid neerkwam op de bezetting van Europa en zoveel van Rusland als Hitler maar te pakken had kunnen krijgen. En na Weltanschauung en Lebensraum kwam iets nog onbegrijpelijkers, namelijk Weltschmerz oftewel smart om het leven wat, gezien de voorliefde van Fraulein Schautz voor het zonder enige scrupule doorzeven van ongewapende tegenstanders, tóch wel het toppunt van lulkoek was. En achter die gevreesde begrippen bevonden zich de dragers van het virus, Hegel, Kant, Fichte, Schopenhauer en Nietzsche, die stapelgek was geworden door een combinatie van syfilis, supermensen en dikke dames met helmen op die in Bayreuth door operawouden schetterden. Wilt had zich ooit eens naargeestig door Aldus Sprak Zarathustra heen gezwoegd en had er de overtuiging aan overgehouden dat Nietzsche of niet had geweten waar hij in godsnaam over zat te zwetsen óf, als dat wel het geval was, dat hij het dan bijzonder breedsprakig voor zich had gehouden. En Nietzsche was nog opgewekt vergeleken met Hegel en Schopenhauer, met nietszeggende stelregels smijtend met een werkelijk vreugdevol gemak. Als je het echte zware werk wilde moest je Hegel hebben, terwijl Schopenhauer een dieptepunt van somberheid bereikte waar King Lear bij vergeleken klonk als een hysterische optimist onder de invloed van lachgas. Kort gezegd was geluk het zwakke punt van Gudrun Schautz. Hij kon doorwauwelen over de gruwelen op de wereld tot hij een ons woog, maar ze zou geen spier vertrekken. Wat nodig was om haar aan het wankelen te brengen was een dosis onvervalste opgewektheid en onder zijn pantser van huiselijk gemopper was Wilt au fond een opgewekt man.
En dus bombardeerde hij zijn onvrijwillige toehoorster met goede berichten terwijl zij ineengekrompen in de badkamer zat en Eva beneden over de drempel struikelde. De wereld was een geweldig oord.
Dat was Gudrun Schautz niet met hem eens. “Hoe kun je zoiets zeggen terwijl er miljoenen mensen verhongeren?” vroeg ze.
“Het feit dat ik het kan zeggen betekent dat ik niet verhonger,” zei Wilt, die de logica toepaste die hij bij Stukadoors Twee had geleerd. “En bovendien betekent het feit dat we weten dat ze verhongeren dat we er iets aan kunnen doen. De dingen zouden veel erger zijn als we dat niet wisten. Dan zouden we bij voorbeeld geen voedsel kunnen sturen.”
“En wie stuurt er dan voedsel?” vroeg ze onverstandig genoeg.
“Bij mijn beste weten de slechte Amerikanen,” zei Wilt. “De Russen zouden het ongetwijfeld ook doen als ze genoeg konden verbouwen maar dat kunnen ze niet dus doen ze maar het op één na beste en sturen Cubanen en tanks om hun gedachten af te leiden van hun lege maag. Hoe het ook zij, niet iedereen is aan het verhongeren en je hoeft alleen maar om je heen te kijken om te zien hoe fijn het is om te leven.”
Gudrun Schautz zag niets fijns in de aanblik die de badkamer bood. Hij leek bijzonder veel op een gevangeniscel. Maar dat zei ze niet.
“Ik bedoel, neem mij nou bij voorbeeld,” ging Wilt verder. “Ik heb een geweldige vrouw en vier aanbiddelijke dochtertjes…”
Een gesnuif vanuit de badkamer wees erop dat de goedgelovigheid van Gudrun Schautz grenzen had.
“Nou, jij vindt dat misschien niet,” zei Wilt, “maar ik wel. En zelfs als ik dat niet zou vindenmoet je toch toegeven dat de vierling van het leven geniet. Ze zijn misschien een tikje te uitbundig voor de smaak van sommige mensen, maar niemand kan zeggen dat ze ongelukkig zijn.”
“En mevrouw Wilt is een geweldige vrouw?” zei Gudrun Schautz met een grote mate van scepsis.
“Ik zou me eerlijk gezegd geen betere kunnen wensen,” zei Wilt. “Je gelooft me misschien niet, maar – ”
“Je geloven? Ik heb gehoord hoe ze je noemt en jullie hebben altijd ruzie.”
“Ruzie?” zei Wilt. “We hebben natuurlijk onze kleine meningsverschillen, maar dat is essentieel voor een gelukkig huwelijk. Het is wat wij Britten geven en nemen noemen. In Marxistische termen zou je het these, antithese en synthese kunnen noemen, neem ik aan. En in ons geval is de synthese geluk.”
“Geluk,” snoof Gudrun Schautz. “Wat is geluk?” Wilt dacht na over die vraag en de verschillende manieren waarop hij hem kon beantwoorden. Over het geheel genomen leek het het verstandigste om uit de buurt te blijven van het metafysische en zich bij alledaagse dingen te houden. “In mijn geval is het toevallig naar school toe lopen op een ochtend dat het vriest en de zon schijnt en de eenden waggelen en ik weet dat ik geen vergaderingen heb en lesgeven en bij maanlicht naar huis gaan waareen werkelijk goede stoofschotel van rundvlees met knoedels staat te wachten en dan in bed stappen met een interessant boek.”
“Burgerlijk zwijn. Je denkt alleen aan je eigen comfort.”
“Dat is niet het enige waar ik aan denk,” zei Wilt, “maar je vroeg me om een definitie van geluk en dat is toevallig de mijne. Als je wilt dat ik verder ga dan doe ik het.”
Dat wilde Gudrun Schautz niet, maar Wilt ging toch verder. Hij sprak over picknicks bij de rivier op warme zomerdagen en een boek dat hij wilde hebben vinden in een tweedehands winkeltje en Eva’s blijdschap als de knoflook die ze had geplant warempel tekenen van groei wist te vertonen en zijn blijdschap om haar blijdschap en de kerstboom versieren met de vierling en ‘s-ochtends wakker worden als ze over het bed klommen en cadeautjes open scheurden en door de kamer dansten met speelgoed dat ze hadden willen hebben en waarschijnlijk binnen een week weer vergeten zouden zijn en…Eenvoudige huiselijke genoegens en verrassingen die deze vrouw nooit zou kennen maar die de grondslag van Wilts bestaan vormden. En terwijl hij er over vertelde kregen ze voor hem ook een nieuwe betekenis en verzachtten ze de gruwelen van dit moment met een balsem van fatsoen en voelde Wilt zich wat hij werkelijk was, een goede man, op een rustige en onopvallende manier, die getrouwd was met een goede vrouw, op een lawaaierige en uitbundige manier. Het kon hem niet schelen als niemand anders hem op die manier zag. Hetgeen hij was, was wat er toe deed, en wat hij was sproot voort uit wat hij deed en Wilt kon onmogelijk geloven dat hij ooit iets verkeerds had gedaan. Eerder enig goed.
Zo zag Gudrun Schautz de dingen niet. Hongerig, koud en bang hoorde ze Wilt met een toenemend gevoel van onwerkelijkheid vertellen van eenvoudige dingen. Ze had te lang geleefd in een wereld van beestachtige daden die werden gepleegd om de ideale samenleving te bereiken om tegen deze catechismus van huiselijke genoegens te kunnen. En het enige antwoord dat ze hem kon geven was hem een fascistisch zwijn noemen en ze wist in haar hart dat dat een verspilling van adem zou zijn. Uiteindelijk zweeg ze maar, en Wilt stond net op het punt medelijden met haar te krijgen en een gewijzigde versie van hun vakantie in Frankrijk af te breken toen de telefoon ging.
“Oké, Wilt,” zei Flint. “Laat de vakantiefolder maar achterwege. Nu komt het er op aan. Je vrouw is beneden met de kinderen en als dat mens van Schautz niet onmiddellijk ook naar beneden komt ben jij verantwoordelijk voor een kleine slachtpartij.”
“Dat heb ik al eerder gehoord,” zei Wilt. “En te uwer informatie…”
“Oh nee. Deze keer is het menens. En als jij haar niet naar beneden brengt dan doen wij het. Kijk maar eens uit het raam.” Dat deed Wilt. Er klommen mensen in de helikopter op het veld.
“Juist,” ging Flint verder, “dus ze landen op het dak en de eerste die ze naar buiten halen ben jij. Dood. Dat kreng van een Schautz willen we levend. En nu opschieten.”
“Ik kan niet zeggen dat je prioriteiten me bevallen,” zei Wilt, maar de Inspecteur had opgehangen. Wilt liep naar de keuken en maakte de knop van de badkamerdeur los.
“Je kunt nu naar buiten komen,” zei hij. “Je vrienden beneden schijnen aan de winnende hand te zijn. Ze willendat je naar ze toe komt.”
Er klonk geen antwoord uit de badkamer. Wilt probeerde de deur en merkte dat hij op slot zat.
“Hoor eens even. Je moet naar buiten komen. Ik meen het serieus. De heren Baggish en Chinanda zijn beneden met mijn vrouw en kinderen en de politie is bereid aan hun eisen tegemoet te komen.”
De stilte wees erop dat Gudrun Schautz dat niet was. Wilt drukte zijn oor tegen de deur en luisterde. Misschien was het ellendige creatuur op de een of andere manier ontsnapt of, nog erger, had ze zelfmoord gepleegd.
“Ben je daar?” vroeg hij stompzinnig. Een zacht gejammer stelde hem gerust.
“Juist. Goed, niemand is van plan je kwaad te doen. Het heeft geen enkele zin om daar binnen te blijven en…” Aan de andere kant werd er een stoel onder de deurknop geklemd.
“Godver,” zei Wilt, en hij probeerde zich te kalmeren. “Luister alsjeblieft naar rede. Als je niet naar buiten komt en naar de anderen gaat breekt dadelijk de hel los en vallen er slachtoffers. Je moet me geloven.”
Maar Gudrun Schautz had al naar te veel redeloosheid geluisterd om nog iets te geloven. Ze brabbelde flauwtjes in het Duits.
“Ja, daar heb ik ook veel aan,” zei Wilt, zich er plotseling van bewust dat zijn alternatief zijn doel voorbij was geschoten. Hij ging terug naar de woonkamer en belde Flint.
“We zitten met een probleem,” zei hij voor de Inspecteur hem onderbrak.
“Jij zit met een probleem, Wilt. Laat ons erbuiten.”
“Ja, nou, we zitten nu allemaal met een probleem,” zei Wilt. “Ze is in de badkamer en ze heeft de deur op slot gedaan en zoals de zaak nu klinkt is ze niet van plan om naar buiten te komen.”
“Dat is nog steeds jouw probleem,” zei Flint. “Door jouw schuld zit ze daar binnen dus haal jij haar er ook maar weer uit.”
“Wacht nou eens eventjes. Kun je die twee bandieten niet overhalen…”
“Nee,” zei Flint, en hij beëindigde het gesprek. Met een vermoeide zucht ging Wilt terug naar de badkamer, maar de geluiden die daaruit klonken wezen er niet op dat Gudrun Schautz ontvankelijker was voor rationele overredingen dan eerst, en na zijn zaak zo krachtig mogelijk te hebben gesteld en plechtig te zweren dat er geen Israëli’s beneden waren werd hij teruggedreven naar de telefoon.
“Het enig wat ik wil weten,” zei Flint toen hij opnam, “is of ze beneden is bij Bonnie en Clyde of niet. Ik ben niet gein teresseerd in…”
“Ik zal de zolderdeur open doen. Ik ga op een plaats staan waar die hufters kunnen zien dat ik niet gewapend ben en dan kunnen ze naar boven komen en haar halen. Zoudt u nu zo vriendelijk willen zijn dat voorstel aan die klootzakken over te brengen?”
Flint overwoog het aanbod een ogenblik zwijgend en zei toen dat hij terug zou bellen.
“Bedankt,” zei Wilt, en na het bed weg te hebben getrokken bij de deur ging hij er op liggen en luisterde naar het bonzen van zijn hart. Het scheen de verloren tijd aan het inhalen te zijn.
∗
Twee verdiepingen daar onder waren Chinanda en Baggish ook nerveus. De komst van Eva had, in plaats van de vierling te kalmeren, hun nieuwsgierigheid tot nieuwe toppen van weerzinwekkende openhartigheid opgestuwd.
“U heeft ontzettend veel rimpels op uw buik, mammie,” zei Samantha die onder woorden bracht wat Baggish al vol afkeer had opgemerkt. “Hoe komt u daaraan?”
“Nou, voor jullie werden geboren was mammies buik veel groter, liefje,” zei Eva die de Rubicon van de kuisheid was overgestoken door naakt het huis binnen te hobbelen. “Toen zaten jullie erin, zie je.”
De twee terroristen huiverden bij de gedachte. Het was al erg genoeg in een keuken en hal opgesloten te zitten met die weerzinwekkende kinderen zonder ook nog eens onthaald te worden op de fysieke intimiteiten van hun prenatale bestaan in deze buitengewone vrouw.
“Wat deden we dan in uw buik?” vroeg Penelope.
“Groeien, liefje.”
“En wat aten we dan?”
“Jullie aten niet echt.”
“Je kunt niet groeien als je niet eet. U zegt altijd tegen Josephine dat ze nooit groot en sterk zal worden als ze haar muesli niet opeet.”
“Ik hou niet van muesli,” zei Josephine. “Er zitten rozijnen in.”
“Ik weet wat we aten,” zei Samantaha genietend. “Bloed.”
In de hoek bij de keldertrap opende mevrouw de Frackas, in de naweeën van een onvoorstelbare kater, een dooraderd oog.
“Dat zou me niets verbazen,” prevelde ze. “Ze zijn de dichtste benaderingen van menselijke vampiers die ik ooit heb ontmoet. Wie heeft dit in vredesnaam babysitten genoemd? De een of andere grote gek.”
“Maar we hadden geen tanden,” ging Samantha verder.
“Nee liefje, jullie zaten met je navelstreng vast aan mammie. En wat mammie at ging door die streng…”
“Er kunnen geen dingen door strengen gaan, mammie,” zei Josephine. “Strengen zijn wol.”
“Een schaar kan door wol heen gaan,” zei Samantha.
Eva keek haar goedkeurend aan. “Daar heb je gelijk in, liefje…”
Het gesprek werd afgekapt door Baggish. “Hou je kop en doe iets om,” riep hij en hij gooide het Mexicaanse kleed uit de woonkamer naar Eva.
“Ik zou niet weten hoe ik dat zou moeten doen met vastgebonden handen,” begon Eva, maar de telefoon rinkelde. Chinanda nam op.
“Geen gepraat meer. Of jullie…” zei hij alvorens te zwijgen en te luisteren. Achter hem klemde Baggish zijn machinepistool vast en hield Eva behoedzaam in de gaten.
“Wat zeggen ze?”
“Dat Gudrun niet naar beneden wil komen,” zei Chinanda. “Ze willen dat wij naar boven gaan.”
“Geen sprake van. Het is een valstrik. De politie zit boven. Dat weten we.”
Chinanda haalde zijn hand weg voor het mondstuk. “Er gaat niemand naar boven en Gudrun komt naar beneden. We geven jullie vijf minuten en anders…”
“Ik ga wel,” zei Eva. “De politie zit niet boven, maar mijn man. Ik breng ze allebei wel naar beneden.”
De terroristen staarden haar aan. “Je man?” vroegen ze in koor. De vierling deed ook mee. “Bedoelt u dat pappie op zolder zit? Oh, breng hem naar beneden, mammie. Hij wordt vast heel boos op mevrouw de Frackas. Ze heeft een heleboel van pappies wc opgedronken.”
“Zeg dat wel,” kreunde de oude dame, maar Eva negeerde die buitengewone bewering. Ze keek de terroristen strak aan en probeerde hen door wilskracht te dwingen haar naar zolder te laten gaan.
“Ik beloof jullie dat ik…”
“Je liegt. Je wilt naar boven gaan om verslag uit te brengen aan de politie.”
“Ik wil naar boven om mijn kinderen te redden,” zei Eva, “en als jullie me niet geloven, zeg dan tegen Inspecteur Flint dat Henry nu naar beneden moet komen.”
De terroristen gingen een eind verder staan in de keuken en overlegden.
“Als we Gudrun kunnen bevrijden en deze vrouw en haar smerige kinderen kwijtraken is dat OK,” zei Baggish. “Dan hebben we de man en de oude vrouw.”
Chinanda was het niet met hem eens. “We houden de kinderen. Op die manier doet de vrouw niets verkeerds.”
Hij ging terug naar de telefoon en herhaalde de boodschap van Eva. “We geven jullie niet meer dan vijf minuten. Die Wilt komt naar beneden,…”
“Naakt,” zei Eva, vastbesloten er voor te zorgen dat Henry haar ongemak deelde.
“Hij komt naakt naar beneden,” herhaalde Chinanda, “met gebonden handen en…”
“Hij kan moeilijk zijn eigen handen vastbinden,” zei Flint praktisch.
“Dat kan Gudrun voor hem doen,” antwoordde Chinanda. “Dat zijn onze voorwaarden.”
Hij hing op en keek Eva vermoeid aan. De Engelsen waren een vreemd volk. Waarom hadden ze ooit hun Imperium opgegeven, met vrouwen zoals deze? Hij werd uit zijn dagdroom gewekt door mevrouw de Frackas die versuft overeind kwam.
“Ga zitten,” snauwde hij maar de oude dame negeerde hem. Ze waggelde naar de gootsteen.
“Waarom schiet ik haar niet neer?” zei Baggish. “Op die manier begrijpen ze dat we menen wat we zeggen.”
Mevrouw de Frackas tuurde hem met bloeddoorlopen ogen aan. “Jongeman,” zei ze, “je zou me een plezier doen, met het hoofd dat ik heb. Mis alleen niet.” En om dat punt te benadrukken draaide ze hem haar rug toe en stak haar knotje onder de koude kraan.