18

En zo begon Dag Twee van de belegering van Willington Road. De zon kwam op, de zoeklichten vervaagden, Wilt doezelde onrustig in een hoekje van de zolder, Gudrun Schautz lag in de badkamer, mevrouw de Frackas in de kelder en de vierling samengedrongen onder een stapel zakken waar Eva ooit eens ‘organische’ aardappels in had bewaard. Zelfs de twee terroristen deden een hazeslaapje, terwijl in het Communicatiecentrum de Majoor, geïnstalleerd op een veldbed, snurkte en bewoog in zijn slaap als een hond die van de jacht droomde. Elders in het huis van mevrouw de Frackas hadden verscheidene leden van de Anti-Terreur Brigade het zich gemakkelijk gemaakt. De brigadier die de afluisterapparatuur onder zijn hoede had, lag opgerold op een bank en Inspecteur Flint had de hoofdslaapkamer gevorderd. Maar ondanks al die menselijke inactiviteit zonden de elektronische sensors informatie door naar de banden en vandaar naar de computer en de Groep Psychologische Oorlogvoering, terwijl de veldtelefoon, als het een of andere audiovisuele paard van Troje, Wilts ademhaling afluisterde en zijn bewegingen volgde via het oog van zijn televisiecamera.

Alleen Eva sliep niet. Ze lag in een cel in het politiebureau omhoog te staren naar het zwakke peertje aan het plafond en hield de dienstdoende brigadier in een toestand van onzekerheid door te eisen haar advocaat te mogen spreken. Het was een verzoek waarvan hij niet wist hoe hij het moest weigeren. Mevrouw Wilt was geen misdadigster en bij zijn weten bestond er geen wettige grond om haar opgesloten te houden in een cel. Zelfs echte boeven mochten hun advocaat spreken en na vruchteloos geprobeerd te hebben Inspecteur Flint te bereiken gaf de brigadier zich gewonnen.

“U kunt de telefoon hier gebruiken,” zei hij en liet haar discreet alleen in het kantoor om net zoveel mensen te bellen als ze wilde. Als dat Flint niet zinde kon hij doodvallen. De brigadier stak zijn eigen nek voor niemand uit.

Eva maakte druk gebruik van de telefoon. Mavis Mottram werd om vier uur gewekt en trok bij toen ze hoorde dat de enige reden dat Eva niet eerder contact met haar had opgenomen was omdat ze illegaal werd vastgehouden door de politie.

“Ik heb nog nooit van m’n leven zoiets schandaligs gehoord. Arm meisje. Maak je maar geen zorgen, we hebben je in een wip weer vrij,” zei ze en maakte prompt Patrick wakker om hem te vertellen zich in verbinding te stellen met de Hoofdcommissaris, het plaatselijke parlementslid en zijn vrienden bij de BBC.

“Ik heb geen vrienden bij de BBC meer als ik ze om half vijf ‘s-nachts bel.”

“Onzin,” zei Mavis, “dan hebben ze voldoende tijd om het met de eerste nieuwsberichten te brengen.”

De Braintrees werden ook gewekt. Deze keer vervulde Eva hen van afschuw door te beschrijven hoe ze door de politie was mishandeld en ze vroeg hun of ze iemand wisten die kon helpen. Peter Braintree telefoneerde met de secretaris van de Bond voor Persoonlijke Vrijheid en belde het verhaal daarna door naar alle landelijke dagbladen.

En Eva ging door met haar telefoontjes. Meneer Gosdyke, de advocaat van de Wilts, werd uit bed gesleurd om de telefoon te beantwoorden en beloofde onmiddellijk naar het politiebureau te komen.

“Zeg tegen niemand iets,” adviseerde hij haar in de vaste overtuiging dat mevrouw Wilt de een of andere misdaad moest hebben begaan. Eva sloeg zijn raad in de wind. Ze sprak met de Nyes, de Rector van de technische school, en alle mensen die ze maar kon bedenken, waaronder ook Dr. Scully. Ze was net klaar toen de BBC terugbelde die een interview opnam met Eva als de moeder van de vierlingdie door terroristen werd gegijzeld en die zelf zonder goede reden door de politie werd vastgehouden.

Vanaf dat ogenblik stak er een storm van protest op. De minister van Binnenlandse Zaken werd gewekt door zijn Staatssecretaris met het nieuws dat de bbc zijn verzoek het interview in het landsbelang niet uit te zenden weigerde op grond van het feit dat het illegaal vasthouden van de moeder van de gegijzelde kinderen regelrecht in strijd was met het landsbelang. Van daar bereikte het nieuws de Hoofdcommissaris van Politie die verantwoordelijk werd gehouden voor de activiteiten van de Anti-Terreur Brigade en zelfs het Ministerie van Defensie, wiens Special Ground Services mevrouw Wilt om te beginnen hadden mishandeld.

Eva haalde de nieuwsberichten van zeven uur op de radio en de koppen van alle kranten op tijd voor het ochtendspitsuur en tegen half acht werd het politiebureau van Ipford opvallender belegerd door journalisten, tv-camera’s, fotografen, vrienden van Eva en toeschouwers dan het huis in Willington Road. Zelfs de scepsis van meneer Gosdyke was vervlogen nadat hij was geconfronteerd met de bekentenis van de brigadier dat hij niet wist waarom mevrouw Wilt in hechtenis werd gehouden.

“Vraag mij niet wat ze verondersteld wordt te hebben gedaan,” zei de brigadier. “Ik kreeg van Inspecteur Flint opdracht haar in de cel te houden. Als u verdere informatie wilt moet u het hem maar vragen.”

“Dat ben ik ook van plan,” zei meneer Gosdyke. “Waar is hij?”

“Bij de belegering. Ik kan proberen hem voor u aan de telefoon te krijgen.”

En zo kwam het dat Flint, die eindelijk wat had geslapen met de gelukkige gedachte dat hij ten lange leste die rotzak van een Wilt had waar hij hem hebben wilde, tot over zijn oren betrokken bij een echte misdaad, plotseling merkte dat de bordjes waren verhangen.

“Ik heb niet gezegd dat ze moest worden gearresteerd. Ik zei dat ze in hechtenis moest worden gehouden onder de Anti-Terreur-wet.”

“Wilt u soms suggereren dat mijn cliënte ervan verdacht wordt een terroriste te zijn?” vroeg meneer Gosdyke. “Want als dat zo is…”

Inspecteur Flint dacht aan de wet tegen laster en besloot dat hij dat niet suggereerde. “Ze werd voor haar eigen veiligheid vastgehouden,” draaide hij erom heen. Dat betwijfelde meneer Gosdyke.

“Nou, nadat ik de toestand heb gezien waarin ze verkeert kan ik alleen maar zeggen dat ze naar mijn weloverwogen mening buiten het politiebureau veiliger zou zijn geweest dan erbinnen. Het is duidelijk dat ze zwaar is mishandeld, door de modder is gesleept en naar mijn oordeel ook nog door verscheidene heggen, ze heeft veelvoudige schaafwonden opgelopen aan handen en benen en verkeert in een toestand van geestelijke uitputting. Bent u nu van plan haar toe te staan te vertrekken of moet ik een aanvraag indienen voor…”

“Nee,” zei Flint haastig, “natuurlijk kan ze gaan, maar ik neem geen enkele verantwoordelijkheid voor haar veiligheid op me, als ze hierheen komt.”

“Van dat punt hoeft u mij nauwelijks te verzekeren,” zei meneer Gosdyke en hij begeleidde Eva het politiebureau uit. Ze werd begroet door een stortvloed van vragen en camera’s.

“Mevrouw Wilt, is het waar dat u door de politie in elkaar bent geslagen?”

“Ja,” zei Eva, voor meneer Gosdyke op kon merken dat ze geen commentaar had.

“Wat bent u nu van plan te doen, mevrouw Wilt?”

“Ik ga naar huis,” zei Eva, maar meneer Gosdyke duwde haar de auto in.

“Daar kan geen sprake van zijn, m’n lieve. Je hebt vast vrienden waar je voorlopig bij kunt logeren.”

Mavis Mottram trachtte zich te laten horen vanuit de menigte. Eva negeerde haar. Ze was over Henry en dat afschuwelijke Duitse meisje samen in bed gaan nadenken en Mavis was wel de laatste met wie ze nu wilde praten. Bovendien gaf ze in haar achterhoofd Mavis er nog steeds de schuld van dat ze er op had aangedrongen naar dat stomme symposium te gaan. Als ze thuis was gebleven zou niets van dit alles gebeurd zijn.

“Ik weet zeker dat de Braintrees het niet erg zullen vinden als ik bij hen kom,” zei ze en even later zat ze in hun keuken koffie te drinken en Betty er alles van te vertellen.

“Weet je het zeker, Eva?” zei Betty. “Ik bedoel, het klinkt helemaal niet als Henry.”

Eva knikte met tranen in haar ogen. “Zo klonk het wel. Overal rond het huis staan van die luidsprekerdingen en ze kunnen alles wat er binnen gebeurt horen.”

“Ik moet zeggen dat ik het niet kan begrijpen.”

Dat kon Eva ook niet. Het was niet alleen dat het niets voor Henry was om ontrouw te zijn; het sloeg gewoon nergens op. Henry keek zelfs nooit naar andere vrouwen. Dat had ze altijd geweten, en er waren ogenblikken geweest dat zijn gebrek aan belangstelling haar haast geïrriteerd had. Op de een of andere manier onthield het haar het kleine beetje jaloezie waar ze als zijn vrouw recht op had en bovendien vermoedde ze dat zijn gebrek aan belangstelling zich ook tot haar uitstrekte. Nu voelde ze zich dubbel bedrogen.

“Je zou denken dat hij zich veel te veel zorgen zou maken om de kinderen,” ging ze verder. “Zij zijn beneden en hij zit daar boven in het appartement met dat schepsel…” Het werd Eva te veel en ze huilde openlijk.

“Waar jij behoefte aan hebt is een bad en dan lekker lang slapen,” zei Betty en Eva liet zich naar boven leiden naarde badkamer. Maar terwijl ze in het warme water lag combineerden instinct en gedachte weer. Ze ging naar huis. Het moest, en deze keer zou ze op klaarlichte dag gaan. Ze stapte uit bad, droogde zich af, trok de positiejurk aan, de enige die Betty Braintree had kunnen vinden die haar zou passen en ging naar beneden. Ze had besloten wat ze zou doen.

In de tijdelijke vergaderkamer die ooit het privévertrek was geweest van generaal-majoor de Frackas keken Inspecteur Flint, de Majoor en de leden van de Groep Psychologische Oorlogvoering naar een televisietoestel dat midden in de slag bij Waterloo uit de toon viel. De obsessie van wijlen de generaal-majoor met speelgoedsoldaatjes en hun exacte opstelling op een grote pingpongtafel waar ze stof hadden staan verzamelen sinds zijn dood voegde een surrealistisch element toe aan de buitengewone beelden en geluiden die door de tv-camera in de veldtelefoon in het aangrenzende huis werden verzonden. Wilts Alternatief had een nieuwe fase betreden, eentje waarin hij blijkbaar stapelmesjokke was geworden.

“Zo gek als een deur,” zei de Majoor terwijl Wilt, gruwelijk vervormd door de groothoeklens, opzwol en ineenkromp terwijl hij met grote passen over de zolder liep en woorden uitkraamde die totaal nergens op sloegen. Zelfs Flint vond het moeilijk het niet met dat oordeel eens te zijn.

“Wat betekent ‘Leven doet afbreuk aan de Oneindigheid’ in godsnaam?” vroeg hij aan Dr. Felden, de psychiater.

“Ik moet nog wat meer horen voor ik een definitieve mening geef,” zei de dokter.

“Ik heb genoeg gehoord,” mompelde de Majoor. “Het is alsof je zo in de isoleercel kijkt.”

Op het scherm kon men Wilt iets zien schreeuwen over strijden voor het geloof van Allah en dood aan alle ongelovigen. Daarna maakte hij een reeks bijzonder verontrustende geluiden die deden denken aan een dorpsgek die problemen had met een visgraat en verdween toen in de keuken. Er heerste een ogenblik stilte voor hij met een angstaanjagende falsetstem: “De klokken van de hel gaan tingelingehng, voor jou maar niet voor mij,” begon te zingen. Toen hij weer verscheen was hij met een broodmes gewapend en schreeuwde hij: “Er zit een krokodil in de kast, moeder, en hij vreet van je jas. Door vleermuizen en hagedissen die in rozestruiken pissen draait de wereld om zijn as.” Tenslotte ging hij op bed liggen en giechelde.

Flint boog zich over de holle weg en deed het toestel uit. “Als ik daar nog veel meer van aan moet horen word ik zelf ook gek,” mompelde hij. “Oké, jullie hebben die hufter gezien en gehoord, en ik wil weten hoe we hem naar jullie mening het beste kunnen aanpakken.”

“Bekeken vanuit het standpunt van een coherente politieke ideologie moet ik bekennen dat ik moeite heb om een oordeel te vormen,” zei Professor Maerlis.

“Goed zo,” zei de Majoor die nog steeds de verdenking koesterde dat de Professor de opvattingen van de terroristen deelde.

“Aan de andere kant duiden de afschriften van de bandopnamen die gisteravond zijn gemaakt op een duidelijk bewijs dat meneer Wilt een diepgaande kennis van terroristische theorieën bezit en blijkbaar betrokken was bij een samenzwering om de koningin te vermoorden. Wat ik niet begrijp is waar de Israëli’s er bij te pas komen.”

“Dat zou heel gemakkelijk een symptoom van paranoia kunnen zijn,” zei Dr. Felden. “Een heel typisch voorbeeld van vervolgingswaanzin.”

“Geen gelul van ‘zou kunnen’,” zei Flint. “Is die hufter gek of niet?”

“Moeilijk te zeggen. In de eerste plaats zou de patiënt heel goed aan de nawerking van het medicijn, dat hij gisteren alvorens het huis te betreden heeft gekregen, kunnen lijden. Van de zogenaamde dokter die het heeft toegediend ben ik te weten gekomen dat het brouwsel bestond uit drie delen valium, twee delen sodium amytal, een scheut bromide en wat hij een vleugje laudanum verkoos te noemen. De werkelijke hoeveelheden die waren gebruikt kon hij niet precies geven, maar naar mijn mening zegt het wel iets over het gestel van meneer Wilt dat hij nog leeft.”

“Het zegt iets over de koffie in onze kantine dat de hufter het heeft opgedronken zonder iets te merken,” zei Flint. “Hoe het ook zij, moeten we hem bellen en vragen wat hij met dat mens van Schautz heeft gedaan ja of nee?”

Dr. Felden speelde bedachtzaam met een loden Napoleon. “Alles bij elkaar genomen ben ik daar tegen. Als Fraulein Schautz nog leeft zou ik niet verantwoordelijk willen zijn voor het op het idee brengen haar te vermoorden bij een man in de toestand van meneer Wilt.”

“Daar hebben we ook veel aan. Dus als die smeerlappen haar vrijlating weer eisen zal ik ze maar moeten zeggen dat ze door een krankzinnige wordt vastgehouden.” En met de vurige wens dat de plaatsvervanger van het Hoofd van de Anti-Terreur Brigade zou arriveren voor er een massamoord begon in het huis ernaast begaf Flint zich naar het Communicatiecentrum.

“‘t Gaat niet door,” zei hij tegen de brigadier. “De idioten-brigade denkt dat we met een paranoïde moordenaar te maken hebben.”

Dat was min of meer de reactie die Wilt wilde. Hij had een ellendige nacht doorgebracht met het nadenken over zijn volgende stap. Tot dusverre had hij een aantal rollen gespeeld – revolutionaire terroristische groepering, dankbare vader, onnozele idioot, wisselvallige minnaar en iemand die van plan was geweest de koningin te vermoorden – en met elk nieuw verzinsel had hij Gudrun Schautz’ gevoel van zekerheid zien wankelen. Zo stoned als een aap door de drug van revolutionaire dogma’s was ze niet in staat zich aan te passen aan een wereld van absurde fantasie. En Wilts wereld was absurd; dat was hij altijd geweest en voor zover hij kon zien zou hij het ook altijd blijven. Het was fantastisch en absurd dat Bilger die stomme film had gemaakt over die krokodil maar het was waar, en Wilt was zijn hele volwassen leven omringd geweest door puisterige knapen die dachten dat ze de grote Casanova zelf waren en door docenten die zich verbeeldden dat ze Stukadoors en Automonteurs konden omvormen tot gevoelige mensen door ze te dwingen Finnegan’s Wake te lezen, of meenden dat ze een waarlijk proletarisch bewustzijn bij hen konden aankweken door fragmenten uit Das Kapital rond te delen. En Wilt zelf had het hele scala van de fantasie doorgemaakt, die dromen van een groot schrijver zijn, die opnieuw waren gewekt door zijn eerste glimp van Irmgard Müller en, bij een eerdere gelegenheid, de koelbloedige moordenaar van Eva. En achttien jaar lang had hij samengewoond met een vrouw die haast even vaak van rol was veranderd als ze van kleren veranderde. Met zo’n rijkdom aan ervaring achter zich kon Wilt à la minute nieuwe fantasieën produceren, zo lang hij maar niet verplicht was ze van grotere geloofwaardigheid te voorzien door iets praktischers te doen dan ze een mooi tintje geven met behulp van woorden. Woorden waren zijn medium, en waren dat al die jaren op school geweest. Met Gudrun Schautz opgesloten in de badkamer was hij vrij om ze naar hartelust en tot haar onbehagen te gebruiken. Vooropgesteld dat die kerels beneden niet met iets gewelddadigs begonnen.

Maar Baggish en Chinanda hadden hun handen vol aan een andere vorm van bizar gedrag. De vierling was vroeg wakker geworden en had de aanval op Eva’s vrieskist en haar voorraad ingemaakt fruit voortgezet en mevrouw de Frackas had de ongelijke strijd om ze redelijk schoon te houden gestaakt. Ze had een uitzonderlijk ongemakkelijke nacht doorgebracht op haar keukenstoel en ze had krom gelegen van de reumatiek. Uiteindelijk was ze tot de drank gedreven, en aangezien de enig beschikbare drank Wilts gepatenteerde eigengebrouwen bier was, waren de resultaten opmerkelijk geweest.

Vanaf de eerste afschuwelijke slok had de oude dame zich afgevraagd wat haar in godsnaam was overkomen. Het was niet alleen dat het spul smerig smaakte, zo smerig dat ze meteen nog een teug had genomen om te proberen haar mond te spoelen, het was ook bijzonder sterk. Na een tweede slok door haar keel te hebben gewerkt keek mevrouw de Frackas vol regelrecht ongeloof naar de fles. Het was onmogelijk te veronderstellen dat iemand dat spul werkelijk voor menselijke consumptie had gebrouwen, en ze dacht even aan de vreselijke mogelijkheid dat Wilt, om de een of andere duivelse privéreden, een voorraad onverdund verfafbijtmiddel had ingeslagen. Dat scheen op de een of andere manier niet erg waarschijnlijk, maar wat ze net had gedronken had ook niet waarschijnlijk geleken. Het had zich een weg gebrand door haar slokdarm met het venijn van een krachtige toiletreiniger die aanvalt op een verwaarloosde afvoerbuis. Mevrouw de Frackas bestudeerde het etiket en voelde zich gerustgesteld. De rommel werd aangeduid met ‘Pils’ en alhoewel die titel in schrille tegenstelling stond met de feiten, was hetgeen er in de fles zat bedoeld om te worden gedronken. De oude dame nam nog een slok en vergat meteen haar reumatiek. Het was onmogelijk zich op twee kwalen tegelijk te concentreren.

Tegen de tijd dat de fles op was had ze moeite om zich op überhaupt iets te concentreren. De wereld was plotseling een heerlijk oord geworden, en het enige dat nodig was om hem zelfs nog beter te maken was nog meer van hetzelfde. Ze wankelde terug naar de wijnbergplaats en zocht een tweede fles uit, en ze was net bezig de dop los te draaien toen het ding ontplofte. Doorweekt van het bier en met de hals van de fles in haar hand stond mevrouw de Frackas op het punt een derde te proberen toen haar blik op verscheidene grotere flessen op het onderste rek viel. Ze pakte er een en zag dat hij ooit champagne had bevat. Wat hij nu bevatte kon ze zich niet voorstellen, maar hij scheen tenminste veiliger om open te maken dan de bierflessen en het was minder waarschijnlijk dat hij uit elkaar zou spatten. Ze nam twee flessen mee naar de kelder en trachtte ze te ontkurken. Het was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wilt had de kurken vastgemaakt met Sellotape en met iets dat er uit zag als de resten van een kleerhanger van ijzerdraad.

“‘k Heb een tang nodig,” mompelde ze terwijl de vierling zich vol belangstelling rond haar verzamelde.

“Dat is pappies beste bier,” zei Josephine. “Hij zou het niet leuk vinden als u het opdronk.”

“Nee, dat zal wel niet, liefje,” zei de oude dame met een boer die er op wees dat haar maag die mening deelde.

“Hij noemt het zijn vier sterren BB,” zei Penelope. “Maar mammie zegt dat hij het wc zou moeten noemen.”

“Oh ja?” zei mevrouw de Frackas met toenemende walging.

“Dat komt doordat hij er ‘s-nachts uit moet als hij het heeft gedronken.”

Mevrouw de Frackas ontspande zich. “We willen je vader nergens door van streek brengen,” zei ze, “en bovendien moet champagne gekoeld worden.”

Ze liep weer naar de rekken en kwam terug met twee geopende flessen die minder explosief waren gebleken dan de andere en ging weer zitten. De vierling stond rond de vrieskist, maar de oude dame had het te druk om zich bezorgd te maken over wat ze aan het doen waren. Tegen de tijd dat ze de derde fles op had was de vierling in haar ogen een achtling en had ze moeite om nog iets scherp te zien. Bovendien was ze gaan begrijpen wat Eva bedoeld had met wc. Wilts zelfgebrouwen bier maakte zijn aanwezigheid merkbaar. Mevrouw de Frackas stond op, viel om en kroop uiteindelijk de trap op naar de deur. Het rotding zat op slot.

“La’ me eruit,” schreeuwde ze, en ze bonsde op de deur. “La’ me er ogenblikkelijk uit.”

“Wat wil je?” vroeg Baggish.

“Wattik wil gaat je niks an. ‘t Gaat erom wattik moet doen en dat zijn jouw zaken niet.”

“Dan blijf je waar je bent.”

“k Ben nie v’ranwoordelijk voor watter gebeurt als ‘k hier blijf,” zei mevrouw de Frackas.

“Hoe bedoel je?”

“Jongeman, er zijn sommige dingen waar je nietover praat, en ‘k ben nie van plan daar me’ jou over te discusjeren.”

Door de deur heen kon men de twee terroristen horen worstelen met onduidelijke Engelse zinnen. Ze wisten niet wat ze moesten denken van ‘er zijn dingen waar je nietover praat’, terwijl ‘nie v’ranwoordelijk voor watter gebeurt’ vagelijk onheilspellend klonk, en ze waren al opgeschrikt door verschillende knallende geluiden en het knarsen van glas vanuit de kelder.

“We willen weten wat er gebeurt als we je er niet uit laten,” zei Chinanda uiteindelijk.

Daar bestond bij mevrouw de Frackas geen twijfel over. “Dan ontplof ‘k vrijwel zeker,” schreeuwde ze.

“Wat?”

“Ontploffen, ontploffen, ontploffen. Als een bom,” gilde de oude dame, die er nu van overtuigd was dat ze in het laatste stadium van diurese verkeerde. Er vond een gemompeld gesprek plaats in de keuken.

“Kom mee naar buiten met je handen omhoog,” beval Chinanda en hij maakte de deur open alvorens zich terug te trekken in de hal en zijn pistool te richten. Maar mevrouw de Frackas verkeerde niet langer in een toestand om te gehoorzamen. Ze probeerde één van verscheidene deurknoppen te pakken te krijgen maar miste. Van onderaan de trap keek de vierling gefascineerd toe. Ze waren gewend aan Wilts vlagen van dronkenschap, maar ze hadden nog nooit iemand gezien die zich letterlijk en figuurlijk lam had gezopen.

“Laat iemand in hemelsnaam die deur open doen,” borrelde mevrouw de Frackas.

“Ik doe het wel,” piepte Samantha, en een stroom wedijverende meisjes vocht zich over de oude dame heen terwijl ze elkaar het voorrecht bestreden. Tegen de tijd dat Penelope had gewonnen en de vierling over haar heen de keuken in was gestort had de oude dame alle belangstelling voor toiletten verloren. Ze lag over de drempel heen, hief haar hoofd met moeite op en sprak haar oordeel uit over de vierling.

“Laat iemand m’ een plezier doen en schiet die kleine krengen dood,” gorgelde ze alvorens het bewustzijn te verliezen. De terroristen hoorden haar niet. Ze wisten nu wat ze bedoeld had met een bom. Er klonken twee donderende explosies uit de kelder en de lucht was gevuld met ingevroren erwten en tuinbonen. In de vrieskist was Wilts BB eindelijk gesprongen.