12
Hoofdinspecteur Misterson werd bezig gehouden door een soortgelijke vraag.
“Wat is er in godsnaam aan de hand?” vroeg hij aan de verfomfaaide Majoor die met de Professor en de twee pseudo-landmeters op de hoek van Willington Road en Farringdon Avenue arriveerde. “Ik dacht dat ik u gezegd had dat er niets gedaan mocht worden tot de kinderen veilig het huis uit waren.”
“t Is mijn schuld niet,” zei de Majoor. “Deze ouwe gek moest zich er zo nodig mee bemoeien.”
Hij streelde over zijn nek en keek de Professor vol walging aan.
“En wie bent u dan wel?” vroeg Professor Ball aan de Hoofdinspecteur.
“Een politieman.”
“Doe dan alstublieft uw plicht en arresteer deze schurken. Ze lopen door de straat met een theodoliet en tassen vol pistolen en zeggen dat ze van Openbare Werken zijn en houden vuurgevechten…”
“Anti-Terreur Brigade, meneer,” zei de Hoofdinspecteur, en liet hem zijn pasje zien. Professor Ball bekeek het killetjes.
“Een aannemelijk verhaal. Eerst word ik aangevallen door…”
“Oh, neem die ouwe hufter mee,” snauwde de Majoor. “Als hij zich er niet mee had bemoeid zouden we – ”
“Mee bemoeid had? Niets bemoeien! Ik oefende mijn recht als burger uit om deze bedriegers te arresteren toen ze op een doodgewoon huis aan de overkant van de straat begonnen te schieten en…” Er arriveerden twee geüniformeerde agenten om de Professor, nog steeds woedend protesterend, naar een gereedstaande politieauto te escorteren.
“Je hebt die dwaas gehoord,” beantwoordde de Majoor de herhaalde vraag van de Hoofdinspecteur of er iemand zo vriendelijk wilde zijn hem te vertellen wat er verdomme verkeerd was gegaan. “We zaten te wachten tot de kinderen naar buiten zouden komen toen hij arriveerde en alles verraadde. Dat gebeurde er. En voor we het wisten beschoten die klootzakken ons vanuit het huis, en zo te horen gebruikten ze verdraaid zware wapens.”
“Juist. Dus wat u wilt zeggen is dat de kinderen nog in huis zijn, plus meneer Wilt, plus een aantal terroristen. Klopt dat?”
“Ja,” zei de Majoor.
“En dat alles ondanks uw garantie dat u niets zou doen om de levens van onschuldige burgers in gevaar te brengen?”
“Ik heb geen moer gedaan. Ik lag toevallig in de goot toen de poppen begonnen te dansen. En als u van mijn mannen verwacht dat ze rustig blijven zitten terwijl ze beschoten worden door boeven met automatische wapens, dan vraagt u teveel van een mens.”
“Dat zal wel,” gaf de Hoofdinspecteur toe. “Goed, dan zullen we gewoon met de gebruikelijke belegeringsroutine moeten beginnen. Heeft u enig idee hoeveel terroristen er binnen waren?”
“Veel te veel naar mijn zin,” zei de Majoor, die naar zijn mannen keek om bevestiging.
“Er schoot er eentje door het dak,” zei een van de soldaten. “Meteen bij het begin kwam er een salvo door de dakpannen.”
“En ik zou niet zeggen dat ze krap in de munitie zitten. Niet te oordelen naar de manier waarop zij aan het knallen waren.”
“Oké. Om te beginnen moeten we de straat evacueren,” zei de Hoofdinspecteur. “We willen niet dat er meer mensen bij betrokken raken dan we kunnen voorkomen.”
“Het klinkt alsof er al iemand anders bij betrokken is,” zei de Majoor toen het gedempte salvo van Wilts tweede experiment met het machinepistool vanuit nummer negen weergalmde. “Waarom schieten ze in godsnaam in huis?”
“Waarschijnlijk zijn ze aan de gijzelaars begonnen,” zei de Hoofdinspecteur somber.
“Heel onwaarschijnlijk, ouwe jongen. Niet tenzij een van hen geprobeerd heeft te ontsnappen. Oh, tussen haakjes, ik weet niet of ik het al gezegd heb, maar er is ook een klein oud dametje in huis. Ze is met de vier meisjes naar binnen gegaan.”
“Met de vier meisjes naar binnen – ” begon de Hoofdinspecteur woest, voor hij werd onderbroken door zijn chauffeur met de boodschap dat Inspecteur Flint had opgebeld vanuit de bank om te vragen of hij nu weg mocht aangezien het sluitingstijd was en het bankpersoneel…
De Hoofdinspecteur stortte via de chauffeur zijn woede uit over Flint, en de Majoor nam de benen. Even later zochten kleine groepjes vluchtelingen uit Willington Road zich een omslachtige weg uit het gebied terwijl er nog meer gewapende mannen arriveerden om hun plaats in te nemen. Er rommelde een pantserwagen voorbij met de Majoor op een veilige plaats op de koepel.
“Het hoofdkwartier en het Communicatiecentrum is in nummer zeven,” riep hij. “Mijn verbindingsjongens hebben voor u voor een directe lijn daar naartoe gezorgd.”
Hij reed verder voor de Hoofdinspecteur een gepast antwoord kon bedenken. “Stomme soldaten, lopen je alleen maar voor de voeten,” mopperde hij, en gaf opdracht om parabolische afluisterantennes te laten komen en bandrecorders en stemanalysators te laten installeren in het Communicatiecentrum. Ondertussen werd Farringdon Avenue afgezet door wegversperringen met geüniformeerde agenten, en werd er een Pers Informatie Centrum gevestigd in het politiebureau.
“We moeten het publiek zijn sensatie uit de tweede hand geven,” zei hij tegen zijn mannen, “maar ik wil geen cameramensen van de tv in het gebied. Die klootzakken in het huis zitten vast te kijken, en eerlijk gezegd zou er niets in de pers of op tv komen als ik mijn zin had. Die smeerlappen gedijen door publiciteit.”
Pas toen liep hij door Willington Road naar nummer zeven om het gesprek met de terroristen te beginnen.
∗
Eva reed slechtgehumeurd van Mavis Mottram vandaan naar huis. Het Symposium over Alternatieve Schilderkunst in Thailand was afgelast omdat de artiest⁄spreker gearresteerd was en op zijn uitwijzing zat te wachten vanwege de smokkel in verdovende middelen, en in plaats daarvan had Eva een twee uur lange discussie over Alternatieve Geboorte uit moeten zitten, iets waarvan ze vond, aangezien ze binnen veertig minuten vier te zware kinderen had gebaard, dat ze er meer van wist dan de spreekster. Om haar irritatie nog te vergroten hadden verscheidene vurige voorstanders van abortus de gelegenheid aangegrepen om hun denkbeelden naar voren te schuiven, en Eva had een zeer gedecideerde mening over abortus.
“Het is onnatuurlijk,” zei ze na afloop in de koffiezaak tegen Mavis met dat simplisme dat haar vriendinnen zo woedend maakte. “Als mensen geen kinderen willen moeten ze ze niet nemen.”
“Ja, liefje,” zei Mavis, “maar zo gemakkelijk is het niet.”
“Dat is het wel. Ze kunnen hun baby’s laten adopteren door mensen die ze zelf niet kunnen krijgen. Er zijn duizenden van dat soort echtparen.”
“Ja, maar in het geval van tienermeisjes…”
“Tienermeisjes zouden niet met jongens naar bed moeten gaan. Dat heb ik ook niet gedaan.”
Mavis keek haar bedachtzaam aan. “Nee, maar jij bent een uitzondering, Eva. De moderne generatie is een stuk veeleisender dan wij. Ze zijn lichamelijk volwassener.”
“Dat kan zijn, maar Henry zegt dat ze geestelijk achtergebleven zijn.”
“Henry kan het natuurlijk weten,” zei Mavis, maar zulke hatelijkheden gingen aan Eva voorbij.
“Als ze dat niet waren zouden ze voorzorgen nemen.”
“Maar jij bent degene die altijd rond loopt te vertellen dat de pil onnatuurlijk is.”
“Dat is hij ook. Ik bedoelde alleen dat ze de jongens niet toe zouden moeten staan zo ver te gaan. Zodra ze getrouwd zijn kunnen ze het tenslotte net zo vaak doen als ze willen.”
“Dat is de eerste keer dat ikje dat heb horen zeggen, liefje. Je klaagt altijd dat Henry te moe is om de moeite te nemen.”
Uiteindelijk was Eva gedwongen geweest terug te slaan met een opmerking over Patrick Mottram en Mavis had die gelegenheid aangegrepen om zijn laatste ontrouwheden op te sommen.
“Je zou nog denken dat de hele wereld rond Patrick draait,” mopperde Eva in zichzelf terwijl ze wegreed bij Mavis Mottram. “En het kan me niet schelen wat de mensen zeggen, ik vind abortus toch verkeerd.” Ze sloeg af naar Farringdon Avenue en werd onmiddellijk tegengehouden door een politieman. Er was een wegversperring opgericht over de weg en er stonden verscheidene politiewagens langs de stoep.
“Sorry mevrouw, maar u zult terug moeten gaan. Er mag hier niemand door,” zei een agent in uniform tegen haar.
“Maar ik woon hier,” zei Eva. “Ik moet alleen maar naar Willington Road.”
“Daar zijn juist de moeilijkheden.”
“Wat voor moeilijkheden?” vroeg Eva, haar instincten plotseling alert. “Waarom is dat prikkeldraad over de weg gespannen?”
Er kwam net een brigadier aanlopen toen Eva het autoportier open deed en uitstapte.
“Als u zo vriendelijk zoudt willen zijn om te draaien en terug te rijden zoals u bent gekomen,” zei hij.
“Ze zegt dat ze in Willington Road woont,” zei de agent tegen hem. Op dat moment kwamen er twee SGS-mensen met automatische wapens om de hoek die de tuin van mevrouw Granberry binnen gingen via haar bed met prijswinnende begonia’s. Als er nog iets nodig was om de ergste vrezen van Eva te bevestigen dan was dat het.
“Die mannen zijn gewapend,” zei ze. “Oh, mijn God, mijn kinderen! Waar zijn mijn kinderen?”
“U zult iedereen uit Willington Road aantreffen in de Memorial Hall. Op welk nummer woont u?”
“Nummer negen. Ik heb de vierling achtergelaten bij mevrouw de Frackas – ”
“Als u even mee wilt komen, mevrouw Wilt,” zei de brigadier vriendelijk, en hij wilde haar bij haar arm pakken.
“Hoe weet u mijn naam?” vroeg Eva, die de brigadier met groeiende afschuw aanstaarde. “U noemde me mevrouw Wilt.”
“Blijft u alstublieft kalm. Alles komt in orde.”
“Dat komt het niet.” En Eva schudde zijn hand af en begon de straat uit te rennen alvorens tegen te worden gehouden door vier agenten en terug te worden gesleept naar een auto.
“Haal de dokter en een vrouwelijke agent,” zei de brigadier. “Gaat u nu gewoon even achterin zitten, mevrouw Wilt.” Eva werd gedwongen in een politiewagen te stappen.
“Wat is er met de kinderen gebeurd? Laat iemand me vertellen wat er gebeurd is.”
“De Hoofdinspecteur zal het uitleggen. Ze zijn volkomen veilig, dus maakt u zich geen zorgen.”
“Als ze veilig zijn, waarom kan ik dan niet naar ze toe? Waar is Henry? Ik wil mijn Henry.”
Maar in plaats van Henry kreeg ze de Hoofdinspecteur, die arriveerde met twee agenten en een dokter.
“Wel, mevrouw Wilt,” zei de Hoofdinspecteur. “Ik ben bang dat ik slecht nieuws voor u heb. Niet dat het niet erger zou kunnen zijn. Uw kinderen zijn in leven en heel veilig, maar ze zijn in handen van verscheidene gewapende mannen, en wij proberen ze ongedeerd het huis uit te krijgen.”
Eva staarde hem verwilderd aan. “Gewapende mannen? Wat voor gewapende mannen?”
“Een aantal buitenlanders.”
“Bedoelt u dat ze vast worden gehouden als gijzelaars?”
“Daar kunnen we nog niet helemaal zeker van zijn. Uw echtgenoot is bij ze.”
De dokter kwam tussenbeide. “Ik geef u even een kalmerend middeltje, mevrouw Wilt,” begon hij, maar Eva deinsde terug op de achterbank.
“Geen sprake van. Ik neem niets in. U kunt me niet dwingen.”
“Kalmeert u toch…”
Maar Eva was onverbiddelijk, en te sterk om gemakkelijk geïnjecteerd te kunnen worden in zo’n besloten ruimte. Nadat ze voor de tweede keer de injectiespuit uit de hand van de dokter had geslagen gaf hij het op.
“Goed, mevrouw Wilt, u hoeft niets in te nemen,” zei de Hoofdinspecteur. “Als u gewoon stil blijft zitten brengen we u naar het politiebureau en houden we u volledig op de hoogte van alle ontwikkelingen.”
En ondanks Eva’s protesten dat ze wilde blijven waar ze was of zelfs naar het huis wilde gaan werd ze met de auto weggebracht onder escorte van twee agentes.
“Als je me die vrouw nog eens een kalmerend middel wil laten geven haal ik een verdovingsgeweer uit de dierentuin,” zei de dokter die zijn pols koesterde. “En als je verstandig bent sluit je haar op in een cel. Als zij op vrije voeten komt zou ze alles falikant in de war kunnen sturen.”
∗
“Alsof alles al niet in de war is,” zei de Hoofdinspecteur, en hij begaf zich naar het Communicatiecentrum. Het bevond zich in de salon van mevrouw de Frackas en daar, uit de toon vallend tussen aandenkens aan het leven in koloniaal India, antimacassars, kamerplanten en onder het woeste portret van wijlen de generaal-majoor, hadden de SGS en de Anti-Terreur Brigade in samenwerking een schakelbord, een telefoonversterker, bandrecorders en een stemanalysator geïnstalleerd.
“We zijn klaar om te draaien, inspecteur,” zei de rechercheur die de apparatuur onder zijn hoede had. “We zijn aangesloten op de lijn van hiernaast.”
“Staat de afluisterapparatuur al opgesteld?”
“Dat gaat nog niet,” zei de Majoor. “Er zijn geen ramen aan deze kant, en we kunnen niet oprukken over het gazon. We zullen het proberen als het donker is, mits die hufters geen infraroodvizieren hebben.”
“Nou ja, verbind me maar,” zei de Hoofdinspecteur. “Hoe eerder we met de onderhandelingen beginnen hoe eerder iedereen naar huis kan. Als ik mijn vak ken, dan beginnen ze met een stroom van scheldwoorden. Dus laat iedereen zich klaar houden om een fascistische klootzak te worden genoemd.”
Het bleek dat hij zich vergiste. De telefoon werd opgenomen door mevrouw de Frackas.
“U spreekt met Ipford 23…Ik ben bang dat ik mijn bril niet bij me heb, maar ik geloof dat het…Zeg jongeman…”
Er volgde een korte stilte, terwijl mevrouw de Frackas klaarblijkelijk de telefoon werd ontnomen.
“U spreekt met Misterson, Hoofdinspecteur Misterson,” zei de Hoofdinspecteur uiteindelijk.
“Leugenachtig varken van een fascistische klootzak,” schreeuwde een stem die zijn voorspelling tenslotte in vervulling deed gaan. “Je denkt dat we ons zullen overgeven, kloothommel, maar je vergist je. We sterven nog liever, snap je. Versta je me, smeerlap?”
De Hoofdinspecteur zuchtte en zei dat hij hem verstond.
“Oké. Prent dat in je fascistische klotekop. We geven ons nooit over. Als je ons wilt hebbenmoet je hier binnen komen en ons doden en je weet wat dat betekent.”
“Ik denk niet dat iemand wil…”
“Wat jij wil dat krijg je niet, varken. Je doet wat wij willen, of anders vallen er doden.”
“Daar zit ik op te wachten, om te horen wat jullie willen,” zei de Hoofdinspecteur, maar de terroristen waren blijkbaar aan het overleggen, en even later werd de hoorn op de haak gesmeten.
“Nou, we weten tenminste dat het oude dametje ongedeerd is, en zo te horen is ook alles in orde met de kinderen.”
De Hoofdinspecteur liep naar een koffiezetapparaat en schonk zich een beker in.
“‘n Beetje vervelend om de hele tijd een varken te worden genoemd,” zei de Majoor medelevend. “Je zou denken dat ze eens iets zouden verzinnen dat een beetje origineler is.”
“Vergeet het maar. Ze maken een Marxistisch millennium egotrip in kamikazestijl, en de weinige hersens die ze hebben zijn al jaren geleden gespoeld. Dat klonk als Chinanda, de Mexicaan.”
“De intonatie en het accent klopten,” zei de brigadier achter de bandrecorder.
“Wat is zijn achtergrond?” vroeg de Majoor.
“De gebruikelijke. Rijke ouders, goede opleiding, gesjeesd aan de Universiteit en heeft toen besloten de wereld te redden door mensen om zeep te helpen. Tot nu toe vijf. Heeft zich gespecialiseerd in autobommen en nog primitieve ook. Geen erg geraffineerd mannetje, onze Miguel. Breng die band maar naar de analysten. Ik wil weten wat ze te zeggen hebben over zijn spanningspatroon. En nu beginnen we aan het lange zwoegen.”
“Denk je dat hij terugbelt om zijn eisen bekend te maken?”
“Nee. De volgende keer krijgen we de charmante Fraulein Schautz aan de lijn. Zij is degene met hersens in de bovenkamer.”
∗
Het was een onopzettelijk toepasselijke beschrijving. Opgesloten in de badkamer had Gudrun Schautz een groot deel van de middag besteed aan het zich afvragen wat er gebeurd was en waarom niemand haar had doodgeschoten of was komen arresteren. Ze had ook nagedacht over methoden om te ontsnappen, maar was gehandicapt door haar gebrek aan kleren, die ze in de zitslaapkamer had laten liggen, en door Wilts dreigement dat hij zou schieten als ze nog één beweging maakte. Niet dat ze wist dat het Wilt was die dat gezegd had. Wat ze van zijn huiselijke leven had gehoord door de vloer boven zijn slaapkamer heen had in de verste verte niet gesuggereerd dat hij tot enige vorm van heldhaftigheid in staat was. Hij was gewoon een afgeleefd, gedegenereerd en laf Engelsmannetje die getiranniseerd werd door zijn stomme vrouw.
Fraulein Schautz mocht dan misschien vloeiend Engels spreken, maar haar begrip van de Engelsen schoot hopeloos tekort. Als Wilt de kans had gekregen zou hij het grotendeels met haar beoordeling van zijn karakter eens zijn geweest, maar hij werd te zeer in beslag genomen door andere dingen om tijd te verspillen aan zelfbespiegeling. Hij probeerde te gissen wat er beneden gebeurd was tijdens de schietpartij. Het was onmogelijk om erachter te komen of de vierling nog in huis was, en enkel uit de aanwezigheid van gewapende mannen achterin de tuin en voor het huis aan de overkant van de straat bleek dat de terroristen zich nog steeds op de benedenverdieping bevonden. Vanuit het balkonraam kon hij omlaag kijken op het zomerhuisje waar hij zoveel luie avonden had doorgebracht met het treuren om zijn verspilde gaven en het smachten naar een vrouw die in werkelijkheid niet zozeer een Muze als wel een beroepsmoordenares bleek te zijn. Nu was het zomerhuisje bezet door gewapende mannen terwijl het veld daarachter omringd werd door rollen prikkeldraad. Het uitzicht vanuit het dakraampje boven de keuken was zelfs nog minder bemoedigend. Er was een pantserwagen voor het hek van de voortuin gestationeerd met zijn geschutskoepel op het huis gericht en in de tuin van Professor Ball bevonden zich nog meer gewapende mannen.
Wilt klom omlaag en zat zich nogal hysterisch af te vragen wat hij nu moest doen toen de telefoon ging. Hij ging de zitkamer binnen en pakte de andere telefoon op tijd op om mevrouw de Frackas haar korte verklaring te horen beëindigen. Wilt luisterde hoe de vloedgolf van scheldwoorden over de gelaten Hoofdinspecteur heen spoelde en voelde vluchtig met hem mee. Het klonk net als Bilger tijdens een van zijn tirades, alleen hadden de mannen beneden deze keer wapens. De vierling hadden ze waarschijnlijk ook. Wilt kon er niet zeker van zijn, maar de aanwezigheid van mevrouw de Frackas duidde er wel op. Wilt luisterde of zijn eigen naam genoemd werd, en was opgelucht toen dat niet het geval was. Toen het eenzijdige gesprek beëindigd was legde Wilt heel voorzichtig en met een flauw gevoel van optimisme de hoorn weer op de haak. Het was een heel flauw gevoel, niet meer dan een reactie op de spanning en op een plotseling gevoel van macht. Het was niet de macht van het wapen, maar meer dat van kennis, wat hij wist en verder schijnbaar niemand: dat zich op zolder een man bevond wiens moordvermogen beperkt was tot muggen en wiens vaardigheid met vuurwapens eerder dodelijk was voor hemzelf dan voor anderen. Zo ongeveer het enige dat Wilt van machinepistolen en revolvers wist was dat er kogels uit de loop kwamen als je de trekker overhaalde. Maar hij mocht dan niets over de werking van vuurwapens weten, de terroristen hadden er duidelijk geen idee van wat er op zolder gebeurde. Voor zover zij wisten kon het huis wel volzitten met gewapende politiemannen en konden de schoten die hij per ongeluk had afgevuurd die stomme Fraulein Schautz wel hebben gedood. Als dat zo was zouden ze geen poging doen om haar te redden. Hoe het ook zij, de illusie dat het appartement bezet werd gehouden door wanhopige mannen die zonder een seconde te aarzelen konden doden scheen het duidelijk waard in stand te worden gehouden. Hij zat zichzelf net geluk te wensen toen de tegenovergestelde gedachte bij hem opkwam. Wat zou er in vredesnaam gebeuren als ze wel ontdekten dat hij hier zat?
Wilt zakte neer in een stoel en dacht over die vreselijke mogelijkheid na. Als de vierling beneden was…Oh God…en het enige wat er voor nodig was was een telefoontje van die verdomde Hoofdinspecteur om te vragen of alles in orde was met meneer Wilt. Alleen het noemen van zijn naam zou al genoeg zijn. Zodra die smeerlappen beneden beseften dat hij hier boven zat zouden ze de kinderen vermoorden. En zelfs als ze dat niet deden zouden ze dreigen het te doen als hij niet naar beneden kwam, wat zo ongeveer op hetzelfde neerkwam. Wilts enige antwoord op zo’n ultimatum zou dreigen dat kreng van een Schautz te vermoorden als ze aan de kinderen kwamen zijn. Dat zou helemaal geen dreigement zijn. Hij was niet in staat iemand te doden, en zelfs als hij dat wel was zou dat nog de kinderen niet redden. Krankzinnigen die dachten dat ze de som van het menselijk geluk vergrootten door politici en zakenlieden te ontvoeren, martelen en doden en die zich achter vrouwen en kinderen verscholen als ze in de hoek waren gedreven zouden niet voor rede vatbaar zijn. Het enige wat ze wilden was zoveel mogelijk publiciteit voor hun ideaal, en het vermoorden van de vierling zou er voor zorgen dat ze die kregen. En dan had je ook nog de theorie van het terrorisme. Wilt had Bilger het uiteen horen zetten in de leraarkamer en had zich toen misselijk gevoeld. Nu werd hij door paniek bevangen. Er moest toch iets zijn dat hij kon doen.
Nou, om te beginnen kon hij de rest van de wapens uit de tas in de bergruimte halen en er achter proberen te komen hoe hij ze moest gebruiken. Hij stond op en liep door de keuken naar de kastdeur en sleurde de tas naar buiten. Er zaten twee revolvers in, een pistool, vier reservemagazijnen voor de pistoolmitrailleur, verscheidene dozen met munitie en drie handgranaten. Wilt stalde de verzameling uit op tafel, besloot dat hij de handgranaten er maar eng uit vond zien en stopte ze weer terug in de tas. Toen zag hij een stukje papier in het zijvak van de tas. Hij pakte het en zag dat hij iets vasthield dat een COMMUNIQUÉ VAN HET VOLKSLEGER GROEP 4 pretendeerde te zijn. Dat was tenminste de titel, maar de ruimte eronder was leeg. Blijkbaar had niemand de moeite genomen de details in te vullen. Waarschijnlijk hadden ze niets om mee te delen.
Desondanks was het interessant, heel interessant. Als dat stel groep 4 was, suggereerde dat dat de Groepen 1, 2 en 3 ergens anders waren en dat er mogelijk de Groepen 5,6 en 7 bestonden. Misschien zelfs wel meer. Aan de andere kant hoefde dat niet zo te zijn. De tactiek van de zelfverheffing was niet onbekend aan Wilt. Het was typerend voor kleine splintergroeperingen om te beweren dat ze deel uitmaakten van een veel grotere organisatie. Het was bevorderlijk voor hun moreel en hielp de autoriteiten te verwarren. En het was natuurlijk in de verte mogelijk dat er inderdaad een heleboel andere groepjes bestonden. Hoeveel? Tien, twintig? En met dit soort celstructuur zou de ene groep de leden van een andere groep niet kennen. Dat was nou net het doel van cellen. Als er eentje werd opgerold en ondervraagd was het onmogelijk om anderen te verraden. En met dat besef verloor Wilt zijn belangstelling voor het arsenaal op tafel. Er waren effectievere wapens dan revolvers.
Wilt haalde een pen tevoorschijn en begon te schrijven. Even later deed hij de keukendeur dicht en pakte de telefoon.