17

Beneden in de keuken viel het Chinanda en Baggish moeilijk om überhaupt te denken. Alle complexiteiten van het leven waaraan ze getracht hadden te ontsnappen door het idiote en moordzuchtige fanatisme van het terrorisme schenen zich plotseling allemaal tegelijk tegen hen gekeerd te hebben. Ze vuurden wild het duister in en dachten één trots ogenblik dat ze de helikopter hadden geraakt. In plaats daarvan had het ding schijnbaar het huis naast hun gebombardeerd. Toen ze tenslotte ophielden met schieten werden ze geteisterd door het gegil van de vierling in de kelder. Om de zaak nog erger te maken was de keuken een gevaar voor de gezondheid geworden. Eva’s hoogglanzende tegels waren glibberig van het braaksel en nadat Baggish twee keer op zijn achterste was gevallen hadden ze zich teruggetrokken in de hal om over hun volgende stap na te denken. Op dat moment hoorden ze de merkwaardige geluiden die van de zolder opklonken.

“Ze verkrachten Gudrun,” zei Baggish en hij zou haar te hulp zijn gekomen als Chinanda hem niet had tegengehouden.

“Het is een val die die politiezwijnen hebben gezet. Ze willen dat we naar boven gaan en dan bestormen ze het huis en bevrijden de gijzelaars. We blijven hier beneden.”

“Met dat lawaai? Hoe lang denk je dat we het vol kunnen houden met al dat gegil? We moeten allebei om beurten slapen en dat is onmogelijk met dat gejammer.”

“Dan zorgen we dat ze ophouden,” zei Chinanda, en hij ging Baggish voor naar de kelder waar mevrouw de Frackas op een keukenstoel zat terwijl de vierling om mamma riep.

“Koppen dicht, versta je! Als jullie je mamma willen weerzien houden jullie op met dat lawaai,” riep Baggish. Maar de vierling krijste alleen maar des te harder.

“Ik zou gedacht hebben dat het behandelen van kleine kinderen een essentieel onderdeel zou zijn geweest van jullie opleiding,” zei mevrouw de Frackas onsympathiek. Baggish keerde zich naar haar. Hij was nog steeds kwaad over haar suggestie dat zijn eigenlijke vak het verkopen van vieze plaatjes in Port Said was.

“Zorg er dan zelf voor dat ze stil zijn,” zei hij, met zijn pistool voor haar gezicht zwaaiend, “of anders – ”

“Beste jongen, er zijn sommige dingen die je nog moet leren,” zei de oude dame. “Tegen de tijddat je mijn leeftijd hebt bereikt is de dood zo nabij dat ik me er geen zorgen over kan maken. Bovendien ben ik altijd een voorstander geweest van euthanasie. Zo veel verstandiger dan iemand aan een infuus of een van die beademingsmachines of hoe ze ook heten leggen, vind je ook niet? Ik bedoel, wie wil er nou een seniel oud iemand in leven houden als ze voor niemand meer enig nut heeft?”

“Ik niet,” zei Baggish vurig. Mevrouw de Frackas keek hem vol belangstelling aan.

“Bovendien zou je me een gunst bewijzen, aangezien je moslim bent. Ik heb altijd begrepen dat sneuvelen in de strijd volgens de Profeet garant stond voor naar de hemel gaan en hoewel ik niet kan zeggen dat ik werkelijk strijd, zou ik denken dat doodgeschoten worden door een moordenaar op hetzelfde neerkomt.”

“Wij zijn geen moordenaars,” schreeuwde Baggish. “We zijn vrijheidstrijders tegen het internationale imperialisme.”

“En dat bewijst wat ik zeg,” ging mevrouw de Frackas onverstoorbaar verder. “Jullie strijden en ik ben overduidelijk een voortbrengsel van het Imperium. Als jullie me doden zou ik volgens jullie filosofie regelrecht naar de hemel moeten gaan.”

“Wij zijn hier niet om over filosofie te praten,” zei Chinanda. “Stomme oude vrouw, wat weet jij van het lijden van de arbeiders?”

Mevrouw de Frackas richtte haar aandacht op zijn kleren. “Heel wat meer dan jij, naar de snit van je jas te oordelen, jongeman. Je ziet het me misschien niet direct aan, maar ik heb verscheidene jaren in een kinderziekenhuis in de achterbuurten van Calcutta gewerkt, en ik geloof dat ik wel weet wat ellende betekent. Heb jij ooit van je leven wel eens één dag hard gewerkt?”

Chinanda ging haar vraag uit de weg. “Maar wat deed je aan die ellende?” schreeuwde hij terwijl hij zijn gezicht dicht naar het hare toestak. “Je waste je geweten schoon in het ziekenhuis en ging dan weer terug en leefde in weelde.”

“Ik at drie flinke maaltijden per dag, als je dat bedoelt met weelde. Het soort dure auto waar jij in rondrijdt, had ik me beslist niet kunnen veroorloven,” riposteerde de oude dame. “En nu we het toch over wassen hebben geloof ik dat het misschien zou helpen de kinderen te kalmeren als jullie me toestonden ze in bad te doen.”

De terroristen keken naar de vierling en neigden het met haar eens te zijn. De kinderen boden geen smakelijke aanblik.

“Oké, wij brengen wel water naar beneden en dan kun je ze hier wassen,” zei Chinanda die de trap opliep naar de verduisterde keuken en tenslotte een plastic emmer vond onder de gootsteen. Hij vulde hem met water en nam hem samen met een stuk zeep mee naar beneden. Mevrouw de Frackas keek twijfelachtig in de emmer.

“Ik zei ‘de kinderen wassen’. Niet verven.”

“Verven? Hoe bedoel je, verven?”

“Kijk zelf maar,” zei mevrouw de Frackas. Dat deden de twee terroristen, en ze waren ontzet. De emmer was gevuld met donkerblauw water.

“Nu proberen ze ons te vergiftigen,” schreeuwde Baggish en hij stormde de trap op om deze nieuwe klacht tegen de Anti-Terreur Brigade in te dienen.

Inspecteur Flint stond hem te woord. “Jullie vergiftigen? Door iets door de watervoorraad te doen? Ik kan je verzekeren dat ik daar niets van afweet.”

“Hoe komt het dan blauw?”

“Geen idee. Weet je zeker dat het water blauw is?”

“Ik weet het godverdomme heel zeker,” schreeuwde Baggish. “Als we de kraan open doen komt er blauw water uit. Denk je soms dat we een stel idioten zijn of zo?”

Flint aarzelde, maar hield zijn ware mening voor zich in het belang van de gijzelaars. “Het doet er niet toe wat ik denk,” zei hij, “het enige wat ik wil zeggen is dat we helemaal niets met de watervoorraad hebben gedaan en – ”

“Leugenachtig zwijn,” schreeuwde Baggish. “Eerst proberen jullie ons in de val te lokken door Gudrun te verkrachten en nu vergiftigen jullie het water. We wachten niet langer. Het water is binnen een uur schoon en jullie laten Gudrun vrij of anders executeren we de oude vrouw.”

Hij smeet de hoorn op de haak en Flint bleef meer verbijsterd dan ooit achter. “Gudrun verkrachten? Die kerel is niet goed snik. Ik zou dat kreng nog niet met een stok aanraken en ik snap niet hoe ik op twee plaatsen tegelijk zou kunnen zijn. En nu zegt hij dat het water blauw is geworden.”

“Het zou kunnen dat ze onder de drugs zitten,” zei de brigadier. “Daar gaan ze soms van hallucineren, vooral in stresssituaties.”

“Stress? Praat mij niet van stress,” zei Flint, en hij richtte zijn woede op een man achter de afluisterapparatuur. “En waarom zit jij in godsnaam te grijnzen?”

“Ze proberen het nu in het bad, inspecteur. Ideetje van Wilt. De geile smeerlap.”

“Als je serieus wilt suggereren dat een paar dat copuleert in bad de rest van het water in huis blauw kan laten worden dan heb je het toch mis,” snauwde Flint.

Hij legde zijn hoofd tegen een antimacassar en sloot zijn ogen. Een wirwar van opvattingen maalde door zijn brein. Wilt was gek. Wilt was een terrorist. Wilt was een gekke terrorist. Wilt was bezeten. Wilt was een raadsel. Alleen dat laatste was zeker, dat, en de vurige wens van de Inspecteur dat Wilt duizend kilometer van hem vandaan was en hij nog nooit van de rotzak had gehoord. Uiteindelijk ontwaakte hij uit zijn trance.

“Oké, ik wil die helikopter terug en deze keer zonder er een klotezooi van te maken. Het huis staat in de schijnwerpers en zo blijft het. Het enige wat ze hoeven doen is die telefoon door het balkonvenster droppen, en gezien het feit wat ze hier hebben aangericht, zou dat kinderspel moeten zijn. Zeg tegen de piloot dat hij het dak er af mag rukken als hij dat wil maar dat ik een verbinding met dat appartement wil en snel ook. Dat is de enige manier waarop we er achter zullen komen wat Wilt nu precies in zijn schild voert.”

“Okido,” zei de Majoor, en hij begon nieuwe instructies uit te delen.

“Hij is nu bezig met politiek, inspecteur,” zei de technicus. “Met hem vergeleken is Marx een rechtse rakker. Wilt u het horen?”

“Dat is misschien wel het beste,” zei Flint neerslachtig, en de luidspreker werd aangezet. Door het gekraak heen kon men Wilt vurig horen oreren.

“We moeten het kapitalistische systeem met wortel en al uitroeien. We mogen niet aarzelen bij het vernietigen van de laatste resten van de heersende klasse en het aankweken van een proletarisch bewustzijn bij de arbeiders. Dat kan het beste worden bereikt door de fascistische aard van de pseudo-democratie bloot te leggen door middel van terreur tegen de politie en de schweinische hoofden van de wereld van de internationale financiën. Slechts door de fundamentele tegenstelling aan te tonen tussen…”

“Jezus, hij klinkt als het een of andere stomme leerboek,” zei Flint met onopzettelijke accuratesse. “We hebben een Mao op zakformaat op zolder. Oké, breng die opnamen naar de idiotenbrigade. Misschien kunnen zij ons vertellen wat een schweinisch hoofd is.”

“De helikopter is onderweg,” zei de Majoor. “De telefoon is uitgerust met een micro-televisiecamera. Als alles goed gaat zullen we gauw zien wat ze daarboven uitvoeren.”

“Alsof ik dat wil,” zei Flint, en hij trok zich terug in de beschutting van het toilet op de benedenverdieping.

Vijf minuten later dwarrelde de helikopter over de boomgaard achterin de tuin, bleef een ogenblik boven nummer negen hangen en een veldtelefoon zwaaide door het balkonraam de flat binnen. Terwijl de piloot het toestel op liet stijgen rolde hij achter zich een snoer af als de draad van een mechanische spin.

Toen Flint van het toilet kwam hoorde hij dat Chinanda weer aan de telefoon was.

“Hij wil weten waarom we het water niet hebben gezuiverd, inspecteur,” zei de technicus.

Met een zucht ging Inspecteur Flint zitten en nam de hoorn op. “Hoor eens even, Miguel,” begon hij, de vriendelijke benadering van de Hoofdinspecteur imiterend, “je gelooft het misschien niet – ”

Een vloed van scheldwoorden maakte maar al te duidelijk dat de terrorist dat inderdaad niet deed.

“Oké, dat aanvaard ik allemaal,” zei Flint toen de verwensingen ophielden. “Maar wat ik wil zeggen is dat wij niet op zolder zijn. We hebben niets in het water gedaan.”

“Waarom voorzien jullie ze dan via helikopter van wapens?”

“Dat was geen wapen. Het was toevallig een telefoon, zodat we met ze kunnen praten…Ja, dat klinkt inderdaad niet erg waarschijnlijk. Ik ben de eerste om dat met je eens te zijn…Nee, dat hebben we niet gedaan. Als iemand het gedaan heeft is het het…”

“Alternatieve Volksleger,” zei de brigadier voor.

“Het Alternatieve Volksleger,” herhaalde Flint. “Zij moeten iets door het water hebben gedaan, Miguel…Wat?…Hou je er niet van Miguel te worden genoemd?…Nou, ik vind het eerlijk gezegd ook niet zo leuk om politiezwijn te worden genoemd…Ja, ik heb je verstaan. Ik heb je de eerste keer al verstaan. En als je nu van de lijn gaat zal ik met die rotzakken boven praten.”

En Flint smeet de hoorn op de haak. “Oké, verbind me nu met de zolder. En vlug een beetje. De tijd gaat dringen.”

Hij zou nog een kwartier lang blijven dringen. De plotselinge hernieuwde verschijning van de helikopter, net toen Wilts alternatief van seks op politiek was overgegaan, had de tactiek van Wilt door de war geschopt. Na zijn slachtoffer op lichamelijk niveau murw te hebben gemaakt was hij haar nog verder gaan verwarren door de beruchte Bilger op zijn meest Marcusiaans te citeren. Het was niet al te moeilijk geweest, en bovendien had Wilt al vele jaren gemijmerd over de onrechtvaardigheid van het menselijk bestaan. Zijn omgang met Stukadoors Vier had hem geleerd dat hij tot een relatief bevoorrechte samenleving behoorde. Stukadoors verdienden meer dan hij, en Drukkers waren uitgesproken rijk, maar rekening houdend met die verschillen was het toch waar dat hij geboren was in een rijk land met een gunstig klimaat en gesofisticeerde politieke instellingen die zich door de eeuwen heen hadden ontwikkeld. Bovenal een industriële samenleving. De overgrote meerderheid van de mensheid leefde in jammerlijke armoede, werd geplaagd door talloze geneeslijke ziekten die niet werden genezen, was onderworpen aan dictatoriale regimes en leefde in angst en het gevaar de hongerdood te sterven. Voor zover iemand die onbillijkheid trachtte te veranderen leefde Wilt met hen mee. Eva’s Persoonlijke Assistentie voor Primitieven was misschien weinig doeltreffend, maar het bezat tenminste de verdienste dat het persoonlijk was en een stap in de goede richting. Het terroriseren van onschuldige mensen en het vermoorden van mannen, vrouwen en kinderen was zowel ondoeltreffend als barbaars. Wat bestond er voor verschil tussen de terroristen en hun slachtoffers? Slechts één van opvatting. Chinanda en Gudrun Schautz kwamen uit rijke families en Baggish, wiens vader winkelier was geweest in Beiroet, kon ook nauwelijks arm worden genoemd. Niet één van die door zichzelf aangestelde beulen was tot moord gedreven door de wanhoop van de armoede, en voor zover Wilt kon zien was hun fanatisme niet in een bepaalde zaak geworteld. Ze probeerden niet de Engelsen uit Noord-Ierland te verdrijven, de Israëli’s van de hoogvlakte van Golan en zelfs niet de Turken uit Cyprus. Het waren politieke poseurs, wier vijand het leven was. Kort gezegd waren het moordenaars uit persoonlijke keuze, psychopaten die hun motieven camoufleerden achter een scherm van utopische theorieën. Macht was wat hun een kick gaf, de macht om pijn te veroorzaken en angst aan te jagen. Zelfs hun eigen bereidheid om te sterven was een soort macht, de een of andere zieke en infantiele soort van masochisme en het boeten voor schuld, niet voor hun smerige misdaden maar voor het überhaupt in leven zijn. Daarachter bevonden zich ongetwijfeld nog andere beweegredenen die met ouders en zindelijkheidstraining te maken hadden, maar dat kon Wilt niets schelen. Het was genoeg dat zij dragers waren van dezelfde politieke hondsdolheid die Hitler ertoe had gedreven Auschwitz te bouwen en zelfmoord te plegen in zijn bunker, of de Cambodjanen om elkaar met miljoenen te vermoorden. Als zodanig vielen ze buiten enig medeleven. Wilt moest zijn kinderen beschermen, en had alleen zijn hersens om hem te helpen.

En dus spuide hij Marcusiaanse dogma’s in een wanhopige poging Gudrun Schautz geïsoleerd en onzeker te houden tot de helikopter zijn verhaal onderbrak. Terwijl de in een houten doos gevatte telefoon door het raam zwaaide wierp Wilt zich in de keuken op de grond.

“Terug naar de badkamer,” riep hij in de overtuiging dat het ding het een of andere soort traangasgranaat was. Maar Gudrun Schautz was er al. Wilt kroop naar haar toe.

“Ze weten dat we hier zijn,” fluisterde ze.

“Ze weten dat ik hier ben,” zei Wilt, die de politie dankbaar was voor het schijnbaar bieden van bewijs dat hij een gezocht man was. “Wat zouden ze met jou willen?”

“Ze hebben me in de badkamer opgesloten. Waarom zouden ze dat doen als ze mij niet zochten?”

“Waarom zouden ze dat doen als ze je inderdaad zochten?” vroeg Wilt. “Dan zouden ze je meteen naar buiten hebben gesleurd.” Hij zweeg even en keek haar strak aan in het licht dat van het plafond werd weerkaatst. “Maar hoe zijn ze me op het spoor gekomen? Dat vraag ik me af. Wie heeft ze ingelicht?”

Gudrun Schautz keek terug en vroeg zichzelf een heleboel af. “Waarom kijk je mij aan? Ik weet niet waar je het over hebt.”

“Oh nee?” zei Wilt, die besloot dat de tijd rijp was om over te schakelen op volledige manie. “Dat zeg je nu. Je komt bij mij in huis als alles zo goed gaat met het plan en nu arriveren de Israëli’s plotseling en is alles kaput. Geen aanslag op de koningin, geen gebruik van het zenuwgas, geen uitroeiing van het hele pseudo-democratische kader in het Lagerhuis in één klap, geen…”

In de woonkamer onderbrak de telefoon deze krankzinnige opsomming. Wilt luisterde er vol opluchting naar. Gudrun Schautz ook. Met elke verandering van Wilts positie begon de paranoia die deel uitmaakte van haar wezen nieuwe proporties aan te nemen in haar geest.

“Ik neem wel op,” zei ze, maar Wilt staarde haar woedend aan.

“Verraadster,” snauwde hij. “Je hebt al genoeg kwaad gedaan. Je blijft waar je bent. Dat is je enige hoop.”

Wilt liet haar achter om die vreemde logica uit te puzzelen, kroop de keuken door en deed de doos open.

“Luister, fascistisch zwijnvarken,” schreeuwde hij voor Flint er een woord tussen kon krijgen, “denk niet dat je het Alternatieve Volksleger met mooie praatjes over kunt halen tot een van je leugenachtige gesprekken. We eisen – ”

“Hou je kop, Wilt,” beet de Inspecteur hem toe. Wilt hield zijn kop. Dus die hufters wisten het. Meer in het bijzonder, Flint wist het. Wat goed nieuws zou zijn geweest als hij geen verdomde moordenares vlak in de buurt had gehad. “Dus het heeft geen zin te proberen te bluffen. Te uwer informatie, als je je dochtertjes levend en wel terug wilt zien kun je maar beter kappen met je poging je kameraadjes op de begane grond te vergiftigen.”

“Te wat?” vroeg Wilt, zo verbouwereerd door deze nieuwe beschuldiging dat hij zijn normale stem gebruikte.

“Je hebt me wel verstaan. Je hebt iets door de watervoorraad gedaan, en ze willendat je dat er onmiddellijk weer uit haalt.”

“Iets door de…” begon Wilt voor hij zich herinnerde dat hij in het aanwezige gezelschap niet vrijuit kon spreken.

“De watervoorraad,” zei Flint. “Ze hebben een ultimatum gesteld waarbinnen het gezuiverd moet zijn, en dat loopt over een halfuur af. En anders gaan er gijzelaars aan.”

Er volgde een ogenblik stilte terwijl Wilt trachtte na te denken. Er moest iets in die stomme tas hebben gezeten dat giftig was. Misschien hadden de terroristen hun eigen voorraad cyaankali bij zich. Hij zou die tas eruit moeten halen, maar ondertussen moest hij zijn waanzinnige standpunt volhouden. Hij viel terug op zijn eerdere aanpak.

“We onderhandelen niet,” schreeuwde hij. “Als morgenochtend acht uur niet aan onze eisen is voldaan sterft de gijzelaarster.”

Aan de andere kant van de lijn klonk gelach. “Probeer je me in de maling te nemen, Wilt?” zei Flint. “Hoe wou je haar ombrengen? Haar doodnaaien misschien?”

Hij zweeg even om die informatie tot Wilt te laten doordringen voor hij verder ging. “We hebben al je capriolen op de band staan. Het klinkt vast geweldig als we dat afdraaien in de rechtszaal.”

“Godver,” zei Wilt, deze keer onpersoonlijk.

“Vooral mevrouw Wilt genoot ervan. Ja, je hebt me goed verstaan. Oké, ben je van plan dat water te zuiveren of wil je dat je dochters het moeten drinken?”

“Goed, ik geef toe. Jullie zorgen ervoor dat het vliegtuig staat te wachten op de startbaan en ik verzet hier geen voet tot de auto arriveert. Eén chauffeur, en geen truukjes of anders sterft die vrouw samen met mij. Begrepen?”

“Nee,” zei Flint, die zich zelf ook verward begon te voelen, maar Wilt had het gesprek beëindigd. Hij zat op de grond en probeerde een uitweg uit dit nieuwe dilemma te bedenken. Hij kon niets doen aan die watertank terwijl dat mens van Schautz toekeek. Hij zou zijn bluf voort moeten zetten. Hij liep weer naar de keuken en zag haar onzeker bij de deur van de badkamer staan.

“Dus nu weet je het,” zei hij.

Gudrun Schautz wist het niet. “Waarom zei jedat je me zou doden?” zei ze.

“Waarom denk je?” zei Wilt, die voldoende moed bijeen schraapte om op haar af te lopen met iets dat op dreiging leek. “Omdat je een verraadster bent. Zonder jou zou het plan…”

Maar Gudrun Schautz had genoeg gehoord. Ze trok zich terug in de badkamer, sloeg de deur dicht en vergrendelde hem. Dat mannetje was krankzinnig. De hele situatie was krankzinnig. Niets sloeg nog ergens op, en de tegenstellingen stapelden zich aan de lopende band op, zodat het resultaat een onbegrijpelijke warreling van indrukken was. Ze zat op het toilet en trachtte zich door de chaos heen te denken. Als dat bizarre mannetje met zijn gepraat over moordaanslagen op de koningin gezocht werd door de politie, en alles scheen in die richting te wijzen, hoe onlogisch het ook was, dan viel er iets te zeggen om schijnbaar zijn gijzelaar te zijn. De Britse politie werd niet verondersteld stom te zijn, maar ze zouden haar vrij kunnen laten zonder al te veel lastige vragen te stellen. Het was haar enige kans. En door de deur heen kon ze Wilt angstaanjagend in zichzelf horen mompelen. Hij was begonnen de deurknop weer vast te binden.

Toen hij daar mee klaar was klom Wilt naar de vliering en zat even later tot zijn ellebogen in de watertank. Het had zeker een bijzonder donkere kleur, en toen hij uiteindelijk de tas eruit wist te slepen was zijn arm blauw. Wilt legde de tas op de grond en begon de inhoud te doorzoeken. Helemaal onderin vond hij een draagbare typemachine en een groot inktkussen met een rubber stempel. Er was niets dat op vergif wees, maar het typemachinelint en het inktkussen hadden het water beslist verontreinigd. Wilt ging terug naar de keuken en draaide de kraan open. “Geen wonder dat die hufters dachten dat ze werden vergiftigd,” mompelde hij. Hij liet de kraan lopen en klom weer naar de vliering. Tegen de tijd dat hij achter de tank was gekropen met de tas en hem had verborgen onder de glaswolisolatie begon de dageraad te wedijveren met de schijnwerpers. Hij klom naar beneden, liep naar de woonkamer, ging op de bank liggen en vroeg zich af wat hij nu moest doen.