9
De drie daaropvolgende dagen kon Wilt niet naar zijn werk. Hij hing rond in huis, zat in het Spockhuis en mijmerde over de aard van een wereld waarin de Vooruitgang met een hoofdletter V in botsing kwam met de Chaos en waarin de mens met een kleine M eeuwig in de clinch lag met de Natuur. In de ogen van Wilt was het een van de grote paradoxen van het leven dat Eva, die hem er altijd van beschuldigde dat hij cynisch en niet progressief was, zo gemakkelijk bezweek voor de recessieve roep van de natuur in de vorm van composthopen, Organische toiletten, zelf weven en al het andere dat naar het primitieve riekte terwijl ze tegelijkertijd een onwrikbaar optimisme wat de toekomst betrof behield. Voor Wilt bestond er alleen het eeuwige heden, een opeenvolging van huidige momenten die zich niet zozeer voorwaarts bewogen als zich wel achter hem opstapelden als een reputatie. En als zijn reputatie in het verleden al een paar lelijke tikken had gehad, had zijn laatste ongeluk al aan zijn legende toegevoegd. Via Mavis Mottram hadden de rimpelingen van roddelpraat zich uitgebreid over de onderwijzende bevolking van de buitenwijken van Ipford, en hadden elke keer dat ze opnieuw werden doorverteld aan geloofwaardigheid en nieuwe details gewonnen. Tegen de tijd dat het verhaal de Braintrees bereikte was de krokodillefilm er al in opgenomen, via de school, Blighte-Smythe en mevrouw Chatterway, en het gerucht wilde dat Wilt op het punt stond te worden gearresteerd voor uiterst onzedelijk gedrag met een circusalligator die haar maagdelijkheid slechts had weten te bewaren door Wilt in zijn lid te bijten. “Dat is typisch voor deze rotstad,” zei Peter Braintree tegen zijn vrouw Betty toen ze met die versie thuiskwam. “Henry hoeft alleen maar een paar dagen niet op school te komen en de hele geruchtenmolen gonst van de volslagen leugens.”
“Molens gonzen niet,” zei Betty. “Er is geen rook – ”
“Zonder de een of andere boosaardige imbeciel die zijn conclusies trekt die als een tang op een varken slaan. Er is een kerel genaamd Bilger verbonden aan Kunst en Literatuur die inderdaad een film gemaakt heeft waarin een plastic krokodil een voorname rol als verkrachtingsslachtoffer speelt. Punt Eén. Henry moet de Schoolcommissie de een of andere verklaring voorschotelen die zal verhinderen dat het talrijke kroost van Kameraad Bilger hun kostschool moet verlaten omdat pappie in de ww zit. Punt Twee. Punt drie is dat Wilt de volgende dag ziek wordt…”
“Niet volgens Rowena Blackthorn. Het is gemeenzaam bekend dat Henry’s penis verminkt is.”
“Waar?”
“Wat, waar?”
“Waar is het gemeenzaam bekend?”
“In de speelgroep. De vierling brengt dagelijks rapport uit over pappies piemel.”
“Geweldig,” zei Braintree. “Voor deze ene keer vat gemeenzaam bekend het aardig samen. Henry’s plichtgetrouwe dochters weten nog niet het verschil tussen een penis en een mergpijp. Daar zorgt Eva wel voor. Ze heeft zich dan misschien op de zelfvoorziening gestort, maar dat strekt zich niet uit tot seks. Niet na de Pringsheims, en ik zie Henry niet in de rol van de grote versierder. Hij is eerder een beetje preuts.”
“Niet wat zijn taal betreft,” zei Betty.
“Zijn gebruik van ‘klote’ als bijvoeglijk naamwoord is gewoon het gevolg van het jaren lang lesgeven aan werkende jongeren. In de zin van de doorsneeleerling fungeert het als een soort koppelteken. Als je beter naar mij luisterde zou je het gemiddeld minstens twintig keer per dag horen. Zoals ik al zei, wat Henry ook mag mankeren, hij heeft zich niet verslingerd aan krokodillen. Hoe het ook zij, ik wip vanavond wel even langs om te kijken wat er met hem is.”
∗
Maar toen hij die avond arriveerde in Willington Road viel er geen spoor van Wilt te bekennen. Er stonden verscheidene auto’s geparkeerd op de oprit, waaronder een Aston-Martin die nogal uit de toon viel tussen de op methaangas omgebouwde Ford van de Nye’s en de gedeukte Mini van Mavis Mottram. Braintree werkte zich door de hindernisbaan van afgedankte kleding en speelgoed van de vierling waarmee de hal bezaaid was en trof Eva aan in de serre, waar ze wat een commissie over de problemen van de Derde Wereld scheen te zijn voorzat.
“Het punt dat over het hoofd schijnt te worden gezien is dat de Marangaanse geneeskunst een belangrijke rol te spelen heeft bij het verschaffen van een alternatief voor de westerse behandeling met chemisch samengestelde medicijnen,” zei Roberta Smott terwijl Braintree aarzelde achter de gazen deur. “Ik geloof niet dat we zouden moeten vergeten dat we, door de Maranganen te helpen, op de lange termijn ook onszelf helpen.”
Braintree liep op zijn tenen weg terwijl John Nye aan een vurig pleidooi begon voor in stand houden van de Marangaanse landbouwmethoden en vooral het gebruik van menselijke uitwerpselen als mest. “Het bezit alle natuurlijke goedheid van…”
Braintree glipte door de keukendeur naar buiten, liep om de Vruchtbaarheidsbehouder oftewel compostbak heen en liep door de biodynamische moestuin naar het zomerhuisje waar hij Wilt aantrof die zich verschool achter een waterval van gedroogde kruiden. Hij lag uitgestrekt in een tuinstoel en droeg iets dat verdacht veel leek op een zestienmanstent van neteldoek.
“Eerlijk gezegd is het een van Eva’s positiejurken,” zei hij toen Braintree er naar vroeg. “Het heeft in zijn tijd al dienst gedaan als wigwam, de binnenhoes van een kingsize slaapzak en het scherm boven de plee op de camping. Ik heb het gered uit de berg kleding waar Eva haar equatoriale dorp mee opzadelt.”
“Ik vroeg me al af waar ze binnen toch mee bezig waren. Is dit een soort Rode Kruis-actie?”
“Je loopt achter. Eva houdt zich nu bezig met Alternatief Rode Kruiswerk. Persoonlijke Assistentie voor Primitieven. Toepasselijk genoeg afgekort tot PAP. Je adopteertde een of andere stam in Afrika of Nieuw-Guinea en overlaadt ze dan met winterjassen die hier op een gure februaridag nog overmatig warm zouden zijn, je schrijft brieven aan de plaatselijke medicijnman waarin je zijn raad vraagt over kruidenbehandelingen voor wintertenen of, nog beter, bevriezingsverschijnselen, en je koppelt in het algemeen Willington Road en Afdeling Ipford van de Anti-Mannelijke Chauvinisten Liga aan een kannibalenstam die zich bezighoudt met vrouwelijke besnijdenis met een roestige vuursteen.”
“Ik wist nietdat je vrouwen kon besnijden en bovendien bestaan er geen roestige vuurstenen.”
“En ook geen clitorissen in Maranga,” zei Wilt. “Ik heb het getracht uit te leggen aan Eva, maar je weet hoe ze is. De nobele wilde is de laatste mode en het is natuuraanbidding maar dan dolgedraaid. Als de Nyes hun zin kregen zouden ze cobra’s importeren om de ratten te bestrijden in centraal Londen.”
“Hij zat te leuteren over menselijke uitwerpselen als vervangmiddel voor Pokon toen ik langskwam. Die kerel is een anaal fanaticus.”
“Het is een religie,” zei Wilt. “Ik zweer je dat ze Nader Mijn Drol Tot U zingen voor ze ‘s-zondagsochtends kruidencommunie ontvangen bij de composthoop.”
“Om een wat persoonlijker onderwerp aan te snijden,” zei Braintree, “wat mankeert je nou precies?”
“Daar heb ik het liever niet over,” zei Wilt.
“Goed, maar waarom die…eh…positietravestie?”
“Omdat het niet het ongemak van een broek heeft,” zei Wilt. “Er bestaan dieptepunten van lijden die jij nog aan moet boren. Ik gebruik die uitdrukking met opzet.”
“Wat, lijden?”
“Aanboren,” zei Wilt. “Als we laatst al dat bier niet hadden gedronken zou ik me nu niet in deze vreselijke toestand bevinden.”
“Ik zie dat je je gebruikelijke smerige zelfgebrouwen pils niet drinkt.”
“Ik drink helemaal niets meer in grote hoeveelheden. Ik rantsoeneer mezelf eerlijk gezegd tot één vingerhoedje elke vier uur in de hoop dat ik het uit kan zweten in plaats van scheermessen te piesen.”
Braintree glimlachte. “Dus er steekt enige waarheid achter het gerucht,” zei hij.
“Hoe het met het gerucht zit weet ik niet,” zei Wilt, “maar mijn beschrijving is zeker waar. Scheermessen omschrijft het precies.”
“Nou, het zal je wel interesseren te horen dat de roddelaars er over denken de krokodil die zijn tanden heeft gebruikt een medaille toe te kennen. Dat is het verhaal dat circuleert.”
“Laat het maar,” zei Wilt. “Er zou niets verder van de waarheid kunnen zijn.”
“Jezus, je hebt toch geen syfilis, of zoiets afgrijselijks?”
“Helaas niet. Ik heb begrepen dat de moderne behandeling van syfilis betrekkelijk pijnloos is. Dat is mijn toestand niet. En ik heb al meer dan genoeg klotebehandeling ondergaan. Er zijn een aantal mensen in deze stad die ik met liefde zou kunnen vermoorden.”
“O jee,” zei Braintree. “De toestand klinkt echt akelig.”
“Dat is hij ook,” zei Wilt. “Hij bereikte vanochtend om vier uur zijn toppunt van akeligheid toen dat kleine kreng van een Emmeline in bed klom en op mijn septic tank ging staan. Het is al erg genoeg als je een menselijke tuinslang bent, maar in het holst van de nacht wakker worden om te merken dat je achteruit piest is een ervaring die een nieuw en vreselijk licht op de menselijke toestand werpt. Heb jij ooit wel eens een niet-eufemistische achterwaartse natte droom gehad?”
“Zeer zeker niet,” zei Braintree huiverend.
“Nou, ik wel,” zei Wilt. “En ik kan je zeggen dat het de weinige vaderlijke gevoelens die een ouder koestert geheel vernietigt. Als ik niet had liggen stuiptrekken zou ik nu onder arrest staan wegens viervoudige kindermoord. In plaats daarvan heb ik boekdelen toegevoegd aan Emmelines weerzinwekkende woordenschat en moet juffrouw Müller onder de indruk verkeren dat het Engelse seksleven uitermate sadomasochistisch van aard is. Joost mag weten wat ze van de herrie heeft gedacht die we gisternacht hebben gemaakt.”
“En hoe is het tegenwoordig met onze Muze? Nog steeds inspirerend?” vroeg Braintree.
“Ontwijkend. Duidelijk ontwijkend. Let wel, in mijn huidige toestand probeer ik zelf ook niet al te erg op te vallen.”
“Ik kan niet zeggen dat me dat verbaast als je persé rond wilt lopen in Eva’s positiejurken. Dan gaat iedereen zich wel vragen stellen.”
“Nou, ik ben ook verbaasd,” zei Wilt. “Ik kan die vrouw niet begrijpen. Weet je dat er een opeenvolging van walgelijk rijke jongemannen door het huis slentert?”
“Dat verklaart die Aston-Martin,” zei Braintree. “Ik vroeg me al af wie er een fortuin had geërfd.”
“Ja, maar de pruik verklaart het niet.”
“Welke pruik?”
“Die auto is van de een of andere casanova uit Mexico. Hij draagt een walrussnor, Chanel nummer weetikveel, en, als ergste van alles, een pruik. Ik heb het nauwgezet gadegeslagen door mijn verrekijker. Hij doet hem af als hij boven is.”
Wilt overhandigde Braintree de verrekijker en gebaarde naar de bovenverdieping.
“Ik zie niets. De jaloezieën zijn omlaag,” zei Braintree nadat hij een minuutje had gekeken.
“Nou, ik kan je verzekeren dat hij inderdaad een pruik draagt, en ik zou graag willen weten waarom.”
“Waarschijnlijk omdat hij kaal is. Dat is de gebruikelijke reden.”
“En dat is precies waarom ik die vraag stel. Don Juan Zapata is niet kaal. Hij heeft een prima kop met haar, en toch doet hij zijn pruik af als hij daar boven komt.”
“Wat voor pruik?”
“Oh, een zwart, ruig geval,” zei Wilt. “Daaronder is hij blond. Je moet toch toegeven dat het merkwaardig is.”
“Waarom vraag je het niet aan je Irmgard? Het zou kunnen dat ze een voorliefde voor blonde jongemannen met pruiken heeft.”
Maar Wilt schudde zijn hoofd. “Ten eerste omdat ze het huis verlaat voor ik op en relatief bij mijn positieven ben en ten tweede omdat mijn gevoel van zelfbehoud mij zegt dat het minste of geringste op het gebied van seksuele stimulatie de meest ijselijke en waarschijnlijk onherroepelijke gevolgen zou kunnen hebben. Nee, ik speculeer maar liever van afstand.”
“Heel verstandig,” zei Braintree. “Ik denk er niet graag aan wat Eva zou doen als ze er achter zou komen dat je smoorverliefd bent op het au pair-meisje.”
“Ik ook niet, als ik af mag gaan op wat ze om mindere redenen gedaan heeft,” zei Wilt, en liet het daarbij.
“Heb je nog een boodschap voor school?” vroeg Braintree.
“Ja,” zei Wilt. “Zeg ze maar dat ik weer terug zal komen in de circulatie…Jezus, wat een woord…als ik veilig kan gaan zitten zonder over te stromen.”
“Ik betwijfel of ze zullen begrijpen wat je bedoelt.”
“Dat verwacht ik ook niet. Ik ben uit deze beproeving tevoorschijn gekomen in de onwrikbare overtuiging dat de waarheid wel het laatste is wat iemand gelooft. Het is veel veiliger om te liegen in deze smerige wereld. Zeg maar gewoon dat ik aan een virus lijd. Niemand weet wat een virus is, maar het bestrijkt een veelheid aan kwalen.”
∗
Braintree ging weer naar binnen en Wilt bleef achter en dacht duistere gedachten over de waarheid. In een goddeloze, goedgelovige, gewelddadige en chaotische wereld was het de enige toetssteen die hij ooit had bezeten en zijn enige wapen. Maar net als al zijn wapens was het tweesnijdend, en, zoals zijn recente ervaringen hadden geleerd, diende het net zozeer om hem schade te berokkenen als om anderen te verlichten. Het was ietsdat je maar het beste voor jezelf kon houden, een persoonlijke waarheid, op de lange termijn waarschijnlijk zinloos maar in ieder geval een morele zelfstandigheid verschaffend die effectiever was dan Eva’s praktische pogingen hetzelfde te bereiken in de tuin. Na tot die conclusie te zijn gekomen en Eva’s bezorgdheid om het lot van de wereld en haar PAP te hebben veroordeeld zette Wilt die bevindingen op hun kop en beschuldigde zichzelf van berusting en passiviteit, geconfronteerd met een ondervoede en achtergestelde wereld. Eva’s daden waren dan misschien niet meer dan zoethoudertjes voor een progressief geweten, maar ondanks dat hielpen ze het geweten in stand te houden en stelden ze de vierling een voorbeeld dat zijn eigen apathie hen onthield. Ergens moest er een gouden middenweg bestaan tussen ver van je bed en het verbeteren van het lot van verhongerende miljoenen. Wilt mocht doodvallen als hij wist wat die middenweg was. Hij was beslist niet te vinden in doctrinaire klootzakken zoals Bilger. Zelfs John en Bertha Nye probeerden een betere wereld te maken, niet een slechte wereld te vernietigen. En wat deed hij, Henry Wilt? Niets. Of liever gezegd, hij veranderde in een bier zuipende, van zelfmedelijden overlopende gluurder zonder één prestatie achter zijn naam die de moeite waard is. Alsof hij wilde bewijzen dat hij tenminste de moed had zich in zijn huidige kledij te vertonen verliet Wilt het zomerhuisje en liep in het volle zicht van de serre naar huis, om daar te ontdekken dat de vergadering was geëindigd en Eva de vierling naar bed aan het brengen was.
Toen ze naar beneden kwam zat Wilt aan de keukentafel bonen af te halen.
“De wonderen zijn de wereld nog niet uit,” zei ze. “Na al die jaren help je me warempel in de keuken. Je voelt je toch niet ziek of zo?”
“Nee,” zei Wilt, “maar nu je het er over hebt…”
“Ga nog niet weg. Ik wil iets met je bespreken.”
“Wat?” zei Wilt, die in de deuropening bleef staan.
“Boven,” zei Eva, die betekenisvol omhoog keek naar het plafond.
“Boven?”
“Je weet wel,” zei Eva, die er nog een schepje omzichtigheid bovenop deed.
“Ik weet het niet,” zei Wilt. “Dat geloof ik tenminste niet, en als die toon van jou iets betekent wil ik het ook niet weten. Als je ook maar één seconde denkt dat ik lichamelijk in staat ben…”
“Ik bedoel ons niet. Ik bedoel hen.”
“Hen?”
“Juffrouw Müller en haar vrienden.”
“Oh, die,” zei Wilt, die weer ging zitten. “Wat is er met ze?”
“Je moet het toch hebben gehoord.”
“Wat gehoord?” zei Wilt.
“Oh, je weet het best. Je doet gewoon moeilijk.”
“Lieve Heer,” zei Wilt, “we zijn weer teruggevallen tot Winnie de Poe-taal. Als je bedoelt of het tot mijn semibewustzijn is doorgedrongen dat ze af en toe copuleren, waarom zeg je dat dan niet?”
“Ik denk aan de kinderen,” zei Eva. “Ik weet niet of het wel goed voor ze is om in een omgeving te wonen waar zoveel van wat je net zei plaatsvindt.”
“Als dat niet plaatsvond zouden ze er überhaupt niet zijn. En jouw primitieve correspondentievrienden zijn trouwens ook beslist niet vies van een partijtje rollebollen, om een uitdrukking te gebruiken die Josephine gepast zal verbijsteren. Zij zegt gewoonlijk botweg – ”
“Henry,” zei Eva waarschuwend.
“Nou, het is zo. Regelmatig. Ik hoorde haar gisteren nog tegen Penelope zeggen dat ze een – ”
“Ik wil het niet horen,” zei Eva.
“Ik ook niet, wat dat betreft,” zei Wilt, “maar het feit blijft dat de jongere generatie heel wat sneller volwassen wordt in woorden en daden dan wij. Toen ik tien was dacht ik nog steeds dat kloten iets was dat mijn vader met een hamer deed als hij op zijn duim sloeg in plaats van op de spijker. Nu is het een doodnormale uitdrukking als ze vier zijn…”
“Dat doet er niet toe,” zei Eva. “Jouw vaders taalgebruik liet veel te wensen over.”
“In het geval van mijn vader was het in ieder geval alleen zijn taalgebruik. Bij jouw pa was het zijn hele persoonlijkheid. Ik heb me vaak afgevraagd hoe jouw moeder zich er toe kon brengen…”
“Henry Wilt, je laat mijn familie hier buiten. Ik wil weten wat je vind dat we met juffrouw Müller zouden moeten doen.”
“Waarom vraag je dat aan mij? Jij hebt haar uitgenodigd hier te komen wonen. Je hebt mij niet geraadpleegd. En ik wilde dat stomme mens beslist niet. Nu volgens jou is gebleken dat ze een soort internationale seksmaniak is die waarschijnlijk de kinderen zal infecteren met vroegtijdige nymfomanie word ik erbij gesleept…”
“Ik wil alleen je advies,” zei Eva.
“Dan zal ik het geven,” zei Wilt. “Zeg haar dat ze op moet donderen.”
“Maar dat is juist de moeilijkheid. Ze heeft een maand huur vooruit betaald. Ik heb het nog niet gestort op de bank, maar toch…”
“Godallemachtig, geef het haar dan terug. Als je die trut niet wilt hebben schop haar er dan uit.”
“Het lijkt eigenlijk zo ongastvrij,” zei Eva. “Ik bedoel, het is een buitenlandse en ze is ver van huis.”
“Niet ver genoeg van mijn huis,” zei Wilt, “en al haar vriendjes schijnen Onassis juniors te zijn. Ze kan bij hun intrekken of in het Claridges logeren. Mijn advies is, geef haar het geld terug en gooi haar eruit.” En Wilt liep naar de woonkamer en bleef voor de televisie zitten tot het avondeten klaar was.
In de keuken nam Eva een besluit. Mavis Mottram had het weer bij het verkeerde eind gehad. Henry was niet in het minst geïnteresseerd in juffrouw Müller en ze kon het geld aan de PAP geven. Dus hoefde ze haar huurster niet te vragen om te vertrekken. Misschien als ze er alleen maar op zinspeelde dat er dingen gehoord konden worden door het plafond heen of…Hoe het ook zij, het was prettig te weten dat Henry niets lelijks had uitgevoerd. Wat maar weer aantoonde dat ze niet zou moeten luisteren naar wat Mavis te zeggen had. Ondanks zijn eigenaardigheden was Henry een goede echtgenoot. Het was een gelukkige Eva die die avond tegen Wilt riep dat ze aan tafel konden.