5
Hij werd zo in beslag genomen door dit nieuwe en opmonterende probleem dat hij twintig minuten te laat kwam op de vergadering van de Schoolcommissie en arriveerde toen meneer Dobble net vertrok met de filmprojector en de houding van een man die zijn plicht heeft gedaan door de knuppel in het hoenderhok te gooien.
“Geef mij de schuld niet, meneer Wilt,” zei hij toen Wilt hem nijdig aankeek. “Ik ben hier alleen om…”
Wilt negeerde hem en ging het lokaal binnen, waar de Commissie zich rond een lange tafel aan het scharen was. Een enkele stoel stond op een in het oog springende plaats aan het verre uiteinde van de tafel en, zoals Wilt had voorzien, waren ze er allemaal, de Rector, de Conrector, Gemeenteraadslid Blighte-Smythe, mevrouw Chatterway, meneer Squidley en de Cursusambtenaar.
“Ah, Wilt,” zei de Rector als onenthousiaste begroeting. “Ga zitten.”
Wilt vermande zich, vermeed de alleen staande stoel en ging naast de Cursusambtenaar zitten. “Ik heb begrepen dat u me wilde spreken over de anti-pornografische film die door een lid van de afdeling Kunst en Literatuur is gemaakt,” zei hij in een poging het initiatief te nemen.
De Commissie staarde hem woedend aan.
“Om te beginnen kun je dat anti weglaten,” zei Gemeenteraadslid Blighte-Smythe. “Wat we net gezien hebben valt met geen penis…eh…pen te beschrijven. Het is je reinste pornografie.”
“Misschien voor iemand die een krokodillenfetisj heeft,” zei Wilt. “Aangezien ik niet de kans heb gehad de film te zien kan ik persoonlijk niet zeggen wat voor uitwerking hij op mij zou hebben.”
“Maar u zei wel dat hij anti-pornografisch was,” zei mevrouw Chatterway wier progressieve opvattingen haar onveranderlijk in conflict brachten met het Raadslid en meneer Squidley, “en als Hoofd Kunst en Literatuur moet u uw sanctie hebben gegeven. Ik weet zeker dat de Commissie graag uw redenen daarvoor zou willen horen.”
Wilt glimlachte wrang. “Ik geloof dat de titel Afdelingshoofd nader verklaard moet worden, mevrouw Chatterway,” begon hij, maar werd in de rede gevallen door Blighte-Smythe.
“En deze ku…kurieuze film die we net hebben moeten aanschouwen ook. Laten we niet afdwalen van de zaak waar het om gaat.”
“Dit is toevallig de zaak waar het om gaat,” zei Wilt. “Louter het feit dat ik de titel Hoofd Kunst en Literatuur draag wil nog niet zeggen dat ik in een positie verkeer om te controleren wat de leden van mijn zogeheten staf uitvoeren.”
“We weten wat ze verdomme uitvoeren,” zei meneer Squidley, “en als iemand uit mijn bedrijf zou doen waar we net naar hebben gekeken zou ik hem er binnen de kortste keren uit trappen.”
“Nou, in het onderwijs liggen de zaken nogal anders,” zei Wilt. “Ik kan wel richtlijnen voorschrijven wat het lesbeleid betreft, maar ik denk dat de Rector het met me eens zal zijn dat geen enkel Afdelingshoofd een docent kan ontslaan omdat hij die niet opvolgt.” Wilt keek naar de Rector om bevestiging, die met tegenzin werd gegeven. De Rector zou Wilt graag al jaren geleden ontslagen hebben. “Inderdaad,” mompelde hij.
“Wilt u zeggen dat u de perverse figuur die deze film heeft gemaakt niet de zak kunt geven?” vroeg Blighte-Smythe.
“Niet tenzij hij voortdurend niet verschijnt als hij les moet geven, altijd dronken is of openlijk met studentes cohabiteert, nee,” zei Wilt.
“Is dat waar?” vroeg meneer Squidley aan de Cursusambtenaar.
“Ik ben bang van wel. Tenzij we duidelijke incompetentie of onzedelijkheid waarbij een studente betrokken is kunnen bewijzen is het onmogelijk een docent met een vaste aanstelling te verwijderen.”
“Als een student er toe aanzetten een krokodil te naaien niet onzedelijk is, zou ik graag willen weten wat het dan wel is,” zei Blighte-Smythe.
“Naar ik heb begrepen was het voorwerp in kwestie geen echte krokodil en heeft er niet werkelijk gemeenschap plaatsgevonden,” zei Wilt, “en de docent heeft trouwens de gebeurtenissen alleen vastgelegd op de film. Hij heeft er zelf niet aan deelgenomen.”
“Als hij dat wel had gedaan zou hij gearresteerd zijn,” zei meneer Squidley. “Het is een wonder dat ze die hufter niet gelyncht hebben.”
“Lopen we niet het gevaar dat we afdwalen van het hoofdthema van deze vergadering?” vroeg de Rector. “Ik geloof dat meneer Ranlon nog enkele vragen te stellen heeft.”
De Cursusambtenaar schuifelde zijn aantekeningen door elkaar. “Ik zou meneer Wilt graag willen vragen wat zijn beleidsrichtlijnen zijn wat betreft de studie Kunst en Literatuur. Ze zouden mogelijk betrekking kunnen hebben op een aantal klachten die we van mensen hebben gehad.” Hij keek Wilt woedend aan en wachtte.
“Het zou misschien helpen als ik wist wat het voor klachten waren,” zei Wilt die tijd trachtte te winnen, maar mevrouw Chatterway kwam tussenbeide.
“Het doel van de studie Kunst en Literatuur is toch zeker altijd geweest de jonge mensen die we onder onze hoede hebben en van wie velen zelf een progressieve opvoeding is onthouden, een gevoel van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en bezorgdheid voor anderen in te prenten.”
“Onverantwoordelijkheidsbesef is een beter woord, als je het mij vraagt,” zei Raadslid Blighte-Smythe.
“Niemand heeft het u gevraagd,” snauwde mevrouw Chatterway. “We weten allemaal heel goed wat uw opvattingen zijn.”
“Misschien als we de opvattingen van meneer Wilt eens zouden horen…” opperde de Cursusambtenaar.
“Nou, in het verleden bestond de studie Kunst en Literatuur voornamelijk uit leerplichtige werkende jongeren een uur stil houden door ze boeken te laten lezen,” zei Wilt. “Naar mijn mening leerden ze niets en was het systeem tijdverspilling.” Hij zweeg even in de hoop dat het Raadslid iets zou zeggen dat mevrouw Chatterway op stang zou jagen. Meneer Squidley sloeg die hoop de bodem in door met hem in te stemmen.
“Dat is het altijd al geweest en zal het ook altijd blijven. Ik heb het al eerder gezegd en ik blijf erbij. Ze zouden beter een dag stevig kunnen aanpakken in plaats van het geld van de belastingbetalers te verspillen door rond te lummelen in klaslokalen.”
“Nou, we zijn het tenminste op sommige punten eens,” zei de Rector sussend. “Naar ik heb begrepen is de richtlijn van meneer Wilt een meer praktische geweest. Heb ik gelijk, Wilt?”
“Het is het beleid van onze afdeling geweest de jongens te leren hoe ze dingen moeten doen. Ik geloof in hun belangstelling kweken voor…”
“Krokodillen?” vroeg Raadslid Blighte-Smythe.
“Nee,” zei Wilt.
De Cursusambtenaar keek naar de lijst die voor hem lag.
“Ik zie hier dat uw idee van praktisch onderwijs het zelf brouwen van bier omvat.”
Wilt knikte.
“Mag ik vragen waarom? Het lijkt me niet dat adolescenten aanmoedigen om alcoholici te worden enig opvoedkundig nut heeft.”
“Om te beginnen houdt het ze uit het café,” zei Wilt. “En Gasfitters Vier zijn trouwens geen adolescenten. De helft bestaat uit getrouwde mannen met kinderen.”
“En strekt die cursus zelf brouwen zich uit tot het fabriceren van illegale distilleerketels?”
“Distilleerketels?” zei Wilt.
“Om sterke drank te stoken.”
“Ik geloof niet dat iemand van mijn afdeling de nodige kennis zou bezitten. Het spul dat ze brouwen is trouwens nu al…”
“Vrijwel pure alcohol, volgens de Douane,” zei de Cursusambtenaar. “Dat vat van honderdtachtig liter dat ze in de kelder van het Werktuigbouwkundegebouw hebben opgegraven moest in ieder geval worden verbrand. Om met de woorden van een van de douaniers te spreken, je zou op die troep een auto kunnen laten lopen.”
“Misschien hadden ze het daar wel voor bedoeld,” zei Wilt.
“In dat geval,” ging de Cursusambtenaar verder, “lijkt het nauwelijks toepasselijk verscheidene flessen van het etiket Château Technique VSOP te hebben voorzien.”
De Rector keek naar het plafond en bad, maar de Cursusambtenaar was nog niet uitgesproken.
“Zoudt u ons wat willen vertellen over de cursus Zelfvoorziening die u heeft georganiseerd voor Horecapersoneel?”
“Nou, het heet eigenlijk Leven van het Land,” zei Wilt.
“Juist. En het land in kwestie is dat van lord Podnorton.”
“Nooit van gehoord.”
“Hij heeft wel van deze instelling gehoord. Zijn hoofd-jachtopziener heeft twee leerlingkoks op heterdaad betrapt bij het onthoofden van een fazant met behulp van een drie meter lange plastic buis waar een pianosnaar die van de Muziekafdeling was gestolen in een lus doorheen was gestoken, wat waarschijnlijk het feit verklaard dat de afgelopen twee schooljaren veertien piano’s van nieuwe snaren moesten worden voorzien.”
“Lieve hemel, ik dacht dat dat pure vernielzucht was geweest,” mompelde de Rector.
“Lord Podnorton verkeerde in diezelfde misvatting wat betreft zijn kassen, vier koude broeibakken, een druivenkas…”
“Nou, het enige dat ik kan zeggen,” onderbrak Wilt hem, “is dat inbreken in broeikassen geen deel uitmaakte van het leerplan voor Leven van het Land. Dat kan ik u verzekeren. Het idee is afkomstig van mijn vrouw, die heel gebrand is op composteren…”
“Ongetwijfeld heeft u de volgende cursus ook van haar. Ik heb hier een brief van mevrouw Tothingford waarin ze klaagt dat we kinderverzorgsters les geven in karate. Misschien zoudt u dat nader willen verklaren.”
“We hebben inderdaad een cursus genaamd Aanrandingsverweer voor Kinderverpleegsters. Het leek ons verstandig gezien de steeds toenemende vloed van geweld.”
“Heel wijs,” zei mevrouw Chatterway. “Mijn goedkeuring hebt u.”
“Misschien wel die van u,” zei de Cursusambtenaar die haar kritisch aankeek over de rand van zijn bril, “maar niet die van mevrouw Tothingford. Haar brief is geadresseerd uit het ziekenhuis waar ze onder behandeling is voor een gebroken sleutelbeen, een ontzette adamsappel en inwendige verwondingen die haar kinderverzorgster haar afgelopen zaterdagavond heeft toegebracht. U wilt me toch niet vertellen dat mevrouw Tothingford een aanrandster is?”
“Het zou kunnen,” zei Wilt. “Heeft u haar gevraagd of ze lesbienne is? Er zijn gevallen bekend – ”
“Mevrouw Tothingford is toevallig de moeder van vijf kinderen en de vrouw van…” Hij raadpleegde de brief.
“Drie mannen?” vroeg Wilt.
“Rechter Tothingford, Wilt,” snauwde de Cursusambtenaar. “En als jij soms suggereert dat de vrouw van een rechter lesbienne is zou ik je er aan willen herinneren dat er zoiets bestaat als laster.”
“Er bestaat ook zoiets als een getrouwde lesbienne,” zei Wilt. “Ik heb er eens een gekend. Ze woonde bij ons in de…”
“We zijn hier niet om over je betreurenswaardige kennissen te praten.”
“Ik dacht van wel. U heeft me tenslotte hier gevraagd om over een film te spreken die door een docent van mijn afdeling is gemaakt, en alhoewel ik hem geen vriend zou willen noemen ben ik toch vaag bekend…”
De Conrector snoerde hem de mond door een schop onder tafel.
“Is dat het einde van de lijst met slachtoffers?” vroeg de Rector hoopvol.
“Ik zou haast eindeloos door kunnen gaan, maar dat zal ik niet doen,” zei de Cursusambtenaar. “Waar het allemaal op neerkomt is dat de Afdeling Kunst en Literatuur niet alleen te kort schiet in zijn veronderstelde functie, namelijk het kweken van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bij leerplichtige werkende jongeren, maar asociaal gedrag actief aanmoedigt…”
“Dat is mijn schuld niet,” zei Wilt kwaad.
“U bent verantwoordelijk voor de manier waarop uw afdeling wordt geleid en bent als zodanig aansprakelijk tegenover de plaatselijke overheid.”
Wilt snoof. “Plaatselijke overheid, m’n hoela. Als ik ook maar enig gezag had zou deze film helemaal niet zijn gemaakt. In plaats daarvan zit ik opgescheept met docenten die ik niet heb aangesteld en niet kan ontslaan en waarvan de helft bestaat uit schuimbekkende revolutionairen of anarchisten en de andere helft nog geen orde kan houden als de leerlingen allemaal in dwangbuizen zaten, en dan verwacht u van mij dat ik verantwoordelijk ben voor alles dat gebeurt.”
Wilt keek de leden van de Commissie aan en schudde zijn hoofd. Zelfs de Cursusambtenaar keek een beetje uit het veld geslagen.
“Het probleem is duidelijk zeer complex,” zei mevrouw Chatterway, die omgeslagen was naar de kant van Wilt sinds ze over de cursus Aanrandingsverweer voor Kinderverzorgsters had gehoord. “Ik geloof dat ik namens de hele Commissie spreek als ik zeg dat we begrijpen met wat voor moeilijkheden meneer Wilt zich geconfronteerd ziet.”
“Waar meneer Wilt zich mee geconfronteerd ziet doet er niet toe,” viel Blighte-Smythe haar in de rede. “Als dit ooit uitlekt zullen we zelf ook met de nodige moeilijkheden geconfronteerd worden. Als de pers lucht zou krijgen van dit verhaal…”
Mevrouw Chatterway trok wit weg bij het vooruitzicht terwijl de Rector zijn ogen bedekte. Wilt merkte hun reacties met belangstelling op.
“Ik weet niet,” zei hij opgewekt. “Ik ben een groot voorstander van openbare discussies over zaken van onderwijsbelang. Ouders zouden moeten weten op wat voor manier hun kinderen les wordt gegeven. Ik heb vier dochters en…”
“Wilt,” zei de Rector heftig, “de Commissie heeft edelmoedig besloten dat jij niet geheel verantwoordelijk kunt worden gesteld voor deze betreurenswaardige incidenten. Ik geloof niet dat we je nog langer op hoeven houden.”
Maar Wilt bleef zitten en buitte zijn voordeel uit. “Ik mag daaruit opmaken dat u niet bereid bent deze deplorabele zaak onder de aandacht van de media te brengen. Wel, als dat uw beslissing is…”
“Luister, Wilt,” beet de Cursusambtenaar hem toe, “als hier ook maar één woord over uitlekt aan de pers of in enige vorm in het openbaar wordt besproken dan zal ik er voor zorgen…Nou, ik zou niet graag in je schoenen staan.”
Wilt stond op. “Ik sta er nu al niet graag in,” zei hij. “Jullie ontbieden me hier en onderwerpen me aan een kruisverhoor over iets dat ik niet kan verhinderen omdat jullie weigeren me enig werkelijk gezag te geven en als ik dan voorstel deze schandelijke toestand onder de aandacht van het publiek te brengen, beginnen jullie me te bedreigen. Ik denk er half over een klacht in te dienen bij de bond.” En na dit vreselijke dreigement te hebben geuit liep hij naar de deur.
“Wilt,” riep de Rector, “we zijn nog niet klaar.”
“Ik ook niet,” zei Wilt, en hij deed de deur open. “Ik vind deze hele poging een zaak van ernstig openbaar belang in de doofpot te stoppen bijzonder laakbaar. Bijzonder laakbaar.”
“Jezus,” zei mevrouw Chatterway die een onkarakteristiek beroep deed op goddelijke leiding. “Jullie denken toch niet dat hij het meent?”
“Ik probeer al lang niet meer te doorgronden wat Wilt meent,” zei de Rector ellendig. “Het enige waar ik zeker van kan zijn is dat ik vurig wens dat we hem nooit aan hadden genomen.”