3
De vrezen van Wilt mochten dan voorbarig zijn, maar het duurde niet lang voor ze bewaarheid werden. Hij zat op een zaterdagavond in het Piagetorium, het speciaal gebouwde zomerhuisje achterin de tuin waar Eva oorspronkelijk had geprobeerd conceptuele spelletjes te spelen met de ‘kleintjes’, een woord waar Wilt een bijzondere hekel aan had, toen de eerste klap viel.
Het was niet zozeer een klap als wel een openbaring. Het zomerhuisje lag prettig afgezonderd tussen oude appelbomen, schuilgaand achter een prieel van clematis en klimrozen die ook Wilts consumptie van eigengemaakt bier aan het oog van Eva onttrok. Binnen hing het vol gedroogde kruiden. Wilt hield niet van die kruiden maar zag ze liever in hun opgehangen vorm dan als de afschuwelijke aftreksels die Eva hem soms probeerde op te dringen, en ze schenen bovendien nog het voordeel te hebben dat ze de vliegen van de composthoop op afstand hielden. Daar kon hij zitten terwijl het zonlicht het gras om hem heen vlekte en een relatieve vrede met alles en iedereen voelen, en hoe meer bier hij dronk hoe groter die vrede werd. Wilt was trots op de uitwerking van zijn bier. Hij brouwde het in een plastic vuilnisemmer en versterkte het af en toe met wodka alvorens het in de garage te bottelen. Na drie flessen verdween zelfs de herrie van de vierling naar de achtergrond en werd haast natuurlijk, een koor van gejengel, gepiep en gelach, gewoonlijk kwaadaardig, als er iemand van de schommel viel, maar in ieder geval ver verwijderd. En zelfs die afleiding was vanavond afwezig. Eva had ze meegenomen naar het ballet in de hoop dat een vroege blootstelling aan Stravinsky een tweede Margot Fonteyn van Samantha zou maken. Wilt had zijn twijfels over Samantha en Stravinsky. Wat hem betrof waren de gaven van zijn dochter meer geschikt voor een vrij worstelaar, en het genie van Stravinsky werd overschat. Dat moest wel, als Eva het goed vond. Wilts eigen smaak ging uit naar Mozart en Mugsy Spanier, een eclecticisme dat Eva niet kon begrijpen maar dat hem in staat stelde haar te ergeren door van een piano-sonate waar ze van zat te genieten over te schakelen op jazz uit de jaren twintig waar ze een hekel aan had.
Hoe het ook zij, vanavond was het niet nodig zijn bandrecorder te laten spelen. Het was voldoende in het zomerhuisje te zitten en te weten dat zelfs als de vierling hem morgenochtend om vijf uur wakker maakte, hij toch nog tot tien uur op bed kon blijven liggen, en hij stond net zijn vierde fles versterkte pils te ontkurken toen zijn blik viel op een gedaante op het houten balkon voor de koekoek op de bovenverdieping. Wilts greep op de fles verslapte en een ogenblik later tastte hij naar de verrekijker die Eva had gekocht om vogels te observeren. Door een ruimte tussen de rozen stelde hij in op de gedaante en vergat zijn bier. Al zijn aandacht was gericht op juffrouw Irmgard Müller.
Ze stond over de bomen uit te kijken over het open landschap daarachter en van waar Wilt zat met zijn verrekijker had hij een bijzonder interessant uitzicht op haar benen. Er viel niet te ontkennen dat het welgevormde benen waren. Ze waren zelfs verbazend welgevormd, en haar dijen…De blik van Wilt gleed omhoog, vond haar borsten onder een crèmekleurige blouse betoverend en bereikte uiteindelijk haar gezicht. Daar bleef hij op gevestigd. Het was niet dat Irmgard – juffrouw Müller en die stomme huurster waren woorden die onmiddellijk tot het verleden behoorden – een aantrekkelijke jonge vrouw was. Wilt had op school tegenover te veel aantrekkelijke jonge vrouwen gestaan, jonge vrouwen die hem toelonkten en met hun benen verwarrend uit elkaar zaten om niet genoeg seksuele antilichaampjes gekweekt te hebben om hun kinderlijke charmes te weerstaan. Maar Irmgard was niet kinderlijk. Het was een vrouw, een vrouw van een jaar of achtentwintig, een prachtige vrouw met magnifieke benen, beschaafde en strakke borsten, ‘onbezoedeld door zogen’, was de uitdrukking die bij Wilt opkwam, met stevige, fraaie heupen, zelfs haar handen die de balustrade van het balkon beethielden waren op de een of andere manier vol delicate kracht, met spits toelopende vingers, lichtjes gebruind als door de een of andere middernachtszon. Wilts gedachten werden een werveling van absurde metaforen die ver verwijderd waren van Eva’s afwashanden, de ravijnachtige rimpels van haar door baren gegroefde buik, de borsten die tot op haar slappe heupen hingen, en al de lichamelijke erosie van twintig jaar huwelijksleven. Zijn fantasie werd in vuur en vlam gezet door dit schitterende wezen, maar vooral door haar gezicht.
Het gezicht van Irmgard was niet alleen maar mooi. Ondanks het bier zou Wilt de aantrekkingskracht van louter schoonheid weerstaan kunnen hebben. Hij werd verslagen door de intelligentie van haar gezicht. Eerlijk gezegd bezat haar gezicht vanuit puur fysiek oogpunt gezien enkele onvolmaaktheden. Om te beginnen was het te sterk, haar neus was een tikkeltje te veel naar boven gekeerd om commercieel perfect te zijn en haar mond was te breed, maar het was individueel en intelligent en gevoelig en volwassen en bedachtzaam en…Wilt hield wanhopig op met zijn opsomming en terwijl hij dat deed scheen het hem toe dat Irmgard omlaagstaarde in zijn twee aanbiddende ogen, of in ieder geval in de verrekijker, en dat er een subtiele glimlach om haar beeldschone lippen speelde. Toen draaide ze zich om en ging het appartement weer binnen. Wilt liet de verrekijker zakken en greep in trance naar zijn fles bier. Wat hij net gezien had had zijn levensopvatting veranderd.
Hij was niet langer Hoofd Kunst en Literatuur, getrouwd met Eva, vader van vier ruzieachtige, weerzinwekkende dochtertjes en achtendertig jaar oud. Hij was weer eenentwintig, een pientere, lenige jongeman die poëzie schreef en op zomerochtenden in de rivier zwom en wiens toekomst straalde van de vervulde beloften. Hij was al een groot schrijver. Het feit dat schrijver zijn inhielddat je moest schrijven deed er totaal niet toe. Het was schrijver zijn waar het om ging en Wilt had op éénentwintigjarige leeftijd zijn toekomst al lang van tevoren vastgelegd door Proust en Gide te lezen en toen boeken over Proust en Gide en boeken over boeken over Proust en Gide, tot hij zichzelf in verbeelding als achtendertigjarige kon zien met een heerlijke steek van verwachting. Als hij terugkeek op die momenten kon hij ze alleen maar vergelijken met het gevoel dat hij nu had als hij bij de tandarts vandaan kwam zonder dat er iets gevuld had hoeven worden. Op een intellectueel niveau, natuurlijk. Spiritueel, met rokerige, met kurk betegelde kamers en pagina’s onleesbaar maar prachtig proza die zijn bureau in de een of andere heerlijk onopvallende straat in Parijs bezaaiden en er haast af dwarrelden. Of in een witgepleisterde slaapkamer op witte lakens verstrengeld met een gebruinde vrouw terwijl de zon door de luiken scheen en door de azuren zee ergens in de buurt van Hyères glimmerend op het plafond weerkaatst werd. Wilt had al die genoegens al van tevoren geproefd toen hij eenentwintig was. Roem, rijkdom, de bescheidenheid van de grootmeester, bons mots die onder het genot van een absinth moeiteloos van zijn tong rolden, zinspelingen die werden rondgestrooid en opgevangen en weer teruggekaatst als intellectuele tennisballen, en bij dageraad de intense wandeling naar huis door de verlaten straten van Montparnasse.
Zo ongeveer het enige dat Wilt geschuwd had bij wat hij aan Proust en Gide had ontleend waren kleine jongetjes geweest. Kleine jongetjes en plastic vuilnisemmers. Niet dat hij Gide überhaupt met zelfgemaakt bier zag klooien, laat staan in plastic vuilnisemmers. Die zak was waarschijnlijk geheelonthouder. Er moest het een of andere deficit zijn om die kleine jongetjes goed te maken. Dus had Wilt Frieda overgenomen uit Lawrence terwijl hij vurig hoopte dat hij geen TB kreeg en had haar van een milder temperament voorzien. Ze hadden samen op het zand liggen vrijen terwijl de kleine golven van de azuurblauwe zee over hen heen spoelden op een verlaten strand. Nu hij er aan dacht moest dat ongeveer geweest zijn toen hij From Here To Eternity had gezien, en Frieda had er uit gezien als Deborah Kerr. De hoofdzaak was dat ze sterk en vastberaden was geweest en, zo niet in harmonie met het oneindige op zich, dan toch wel met de oneindige variaties van Wilts speciale lusten. Alleen waren het geen lusten geweest. Dat was een te ongevoelig woord voor het sublieme bochtenwerk dat Wilt van plan was geweest. Hoe het ook zij, ze was een soort seksuele muze geweest, meer seks dan muze, maar iemand aan wie hij zijn diepste zieleroerselen kon toevertrouwen zonder dat hem werd gevraagd wie Rouchefou…hoe-heette-hij-ook-weer was, wat ongeveer de dichtste benadering van een verdomde muze was die Eva ooit bereikte. En moest je hem nu eens zien. Verscholen in een stom Spockhuis zat hij een bierbuik en tijdelijke vergetelheid te kweken met iets dat zich voordeed als pils en dat hij in een plastic vuilnisemmer had gebrouwen. Het was het feit dat die van plastic was dat Wilt stak. Een vuilnisemmer was tenminste nog toepasselijk voor die rotzooi, maar hij zou wel de waardigheid gehad kunnen hebben van metaal te zijn. Maar nee, zelfs die kleine troost was hem onthouden. Hij had er eentje geprobeerd en zichzelf zowat vergiftigd. Maar dat gaf niks. Vuilnisemmers waren onbelangrijk, en wat hij net gezien had was zijn Muze geweest. Voor het eerst sinds zeventien jaren van desillusie voorzag Wilt het woord van een hoofdletter M en gaf toen meteen dat verdomde bier de schuld voor die misstap. Irmgard was geen muze. Ze was waarschijnlijk het een of andere domme, knappe kreng wier Vater Lagermeister van Keulen was en vijf Mercedessen bezat. Hij stond op en liep naar het huis.
Toen Eva en de vierling terugkwamen van het theater zat hij gemelijk voor de televisie zogenaamd naar het voetballen te kijken maar inwendig te zieden van verontwaardiging om de smerige streken die het leven met hem uithaalde.
“Laten jullie pappie nu zien hoe die mevrouw danste,” zei Eva, “dan zet ik het eten op.”
“Ze was ontzettend mooi, pappie,” zei Penelope. “Ze deed zo en er was een man’en die…” Wilt moest een tweede opvoering uitzitten van The Rite of Spring door vier plompe kleine meisjes die het verhaal sowieso niet hadden kunnen volgen en die omstebeurt probeerden een pas de chat te doen vanaf de armleuning van zijn stoel.
“Ja, nou, ik kan aan jullie opvoering wel zien dat ze briljant moet zijn geweest,” zei Wilt. “En nou zou ik graag willen zien wie er wint, als jullie het niet erg vinden…”
Maar de vierling sloeg geen acht op hem en bleef door de kamer bonken tot Wilt er toe werd gedreven zijn toevlucht te zoeken in de keuken.
“Als jij geen belangstelling toont voor hun dansen bereiken ze nooit iets,” zei Eva.
“Als je het mij vraagt bereiken ze sowieso niets, en ik zou dat geen dansen willen noemen. Het is alsof je kijkt hoe nijlpaarden proberen te vliegen. Als je niet oppast komt het plafond verdomme nog omlaag.”
In plaats daarvan sloeg Emmeline met haar hoofd tegen het vuurscherm en Wilt moest een lik zalf op de schram doen. Tot overmaat van ramp kondigde Eva aan dat ze de Nyes had gevraagd na het eten langs te komen.
“Ik wil hem spreken over het Organische Toilet. Het werkt niet goed.”
“Het zal wel niet bedoeld zijn goed te werken,” zei Wilt. “Het stomme ding is een verfraaid droog closet en alle droge closetten stinken.”
“Het stinkt niet. Het heeft een compostachtige lucht, dat is alles, maar het geeft niet genoeg gas af om op te koken en John zei dat het dat wel zou doen.”
“Het geeft genoeg af om van de plee beneden een gaskamer te maken, als je het mij vraagt. Vandaag of morgen steekt de een of andere arme hufter daar een sigaret op en vliegen we allemaal de lucht in.”
“Je bent gewoon bevooroordeeld tegen de Alternatieve Samenleving in het algemeen,” zei Eva. “En wie liep er altijd te klagen dat ik chemische toiletreinigers gebruikte? Jij. En zeg niet dat het niet waar is.”
“Ik heb al genoeg problemen met deze samenleving zonder ook nog een alternatieve in geschopt te worden en, nu we het er toch over hebben, er moet een alternatief bestaan voor het vergiftigen van de atmosfeer met methaan en het steriliseren ervan met Harpic. Ik vind eerlijk gezegd dat er voor Harpic wel iets te zeggen valt. Je kon dat stomme spul tenminste doorspoelen. Ik tart iedereen om die smerige drollenverwerker van Nye met minder dan dynamiet door te spoelen. Het is een met stront aangekoekte afvoerpijp met een ton eronder.”
“Zo moet het zijn als je de natuurlijke goedheid weer terug wilt brengen in de aarde.”
“En voedselvergiftiging wilt oplopen,” zei Wilt.
“Niet als je het goed composteert. De hitte doodt alle bacteriën voor je hem leegmaakt.”
“Ik ben niet van plan hem leeg te maken. Jij hebt dat rotding laten installeren en jij magje leven riskeren in de kelder door hem leeg te scheppen als de tijd daarvoor rijp is. En geef mij de schuld niet als de buren weer klagen bij de GGD.”
Ze ruzieden door tot etenstijd, en Wilt nam de vierling mee naar boven en las ze voor de zoveelste keer Mr Gumpy voor. Toen hij naar beneden kwam waren de Nyes gearriveerd en stonden ze een fles brandnetelwijn open te maken met een alternatieve kurketrekker die John Nye van een oude beddeveer had gemaakt.
“Hé, hallo, Henry,” zei hij met die opgewekte, haast religieuze vriendelijkheid waar al Eva’s vrienden in de wereld van de Zelfvoorziening een voorliefde voor schenen te hebben. “1976. Geen slecht jaar, al zeg ik het zelf.”
“Was dat niet het jaar van de droogte?” vroeg Wilt.
“Ja, maar er is meer dan een droogte voor nodig om brandnetels te doden, ‘t zijn taaie rakkers.”
“Kweek je ze zelf?”
“Dat is niet nodig. Ze groeien overal in het wild. We hebben ze gewoon langs de weg geplukt.”
Wilt keek dubieus. “Zou je me willen zeggen langs welke weg je deze speciale cru hebt geoogst?”
“Voor zover ik het me kan herinneren was het tussen Ballingbourne en Umpston. Ik weet het trouwens wel zeker.” Hij schonk een glas in en gaf het aan Wilt.
“In dat geval zou ik dat spul zelf niet aanraken,” zei Wilt die het glas teruggaf. “Ik heb ze daar in 1976 het gewas zien bespuiten. Deze brandnetels zijn niet organisch gegroeid. Ze zijn vergiftigd.”
“Maar we hebben al liters van die wijn gedronken,” zei Nye. “Het heeft ons geen enkel kwaad gedaan.”
“Waarschijnlijk voel je de uitwerking pas als je zestig bent,” zei Wilt, “en dan is het te laat. Het is hetzelfde met fluoride, weet je.”
En na deze ijselijke waarschuwing te hebben geuit liep hij naar de zitkamer, nu door Eva omgedoopt tot Leefruimte en trof haar diep in gesprek aan met Bertha Nye over de vreugden en zware verantwoordelijkheden van het moederschap. Aangezien de Nyes kinderloos waren en hun liefde schonken aan humus, twee varkens, een tiental kippen en een geit, hoorde Bertha Eva’s geestdriftige beschrijving met een stoïcijnse glimlach aan. Wilt glimlachte stoïcijns terug en drentelde door de openslaande deuren naar het zomerhuisje waar hij in het duister hoopvol omhoog keek naar het dakvenster. Maar de gordijnen waren dicht. Wilt zuchtte, dacht aan wat had kunnen zijn en ging weer naar binnen om te horen wat John Nye te zeggen had over zijn Organische Toilet.
“Om het methaangas te maken moet je een gelijkmatige temperatuur handhaven, en het zou natuurlijk ook helpen als jullie een koe hadden.”
“Oh, ik geloof niet dat we hier een koe zouden kunnen houden,” zei Eva. “Ik bedoel, de tuin is te klein en…”
“Ik zie jou niet elke ochtend om vijf uur opstaan om haar te melken,” zei Wilt, vastbesloten om een stokje te steken voor de gruwelijke mogelijkheid dat van Willington Road nummer negen misschien een boerderij gemaakt zou worden. Maar Eva was weer bij het probleem van de methaangasprodaktie.
“Hoe moet je het verhitten?” vroeg ze.
“Je zou altijd nog zonnepanelen kunnen installeren,” zei Nye. “Het enigedat je nodig hebt zijn een stel oude, zwartgeschilderde radiateurs met stro er omheen en daar pompje water door…”
“Dat willen we niet,” zei Wilt. “We zouden een elektrische pomp nodig hebben en met de energiecrisis zoals hij nu is heb ik morele bedenkingen tegen het gebruik van elektriciteit.”
“Je hebt geen hoeveelheid van betekenis nodig,” zei Bertha. “En je zou die pomp altijd kunnen aandrijven door middel van een Savonius-rotor. Het enige dat je nodig hebt zijn twee grote vaten…”
Wilt zonk weg in zijn geheime dagdroom waar hij slechts uit ontwaakte om te vragen of er geen manier was om die smerige lucht van de wc beneden kwijt te raken, een vraag die er op was berekend om Eva’s aandacht af te leiden van Savonius-rotors, wat dat dan ook mochten zijn.
“Je kunt niet alles hebben, Henry,” zei Nye. “Wie wat bewaart die heeft wat is een oud spreekwoord, maar het is nog steeds van toepassing.”
“Die stank wil ik niet,” zei Wilt. “En als we niet genoeg methaan kunnen produceren om het waakvlammetje van het fornuis te laten branden zonder van de tuin een veehouderij te maken lijkt het me geen zin te hebben tijd te verspillen aan het met stank doortrekken van het hele huis.”
Het probleem was nog steeds onopgelost toen de Nyes vertrokken.
“Nou, ik moet zeggen dat jij ook niet erg constructief was,” zei Eva terwijl Wilt zich begon uit te kleden. “Ik vind dat dat van die zonneradiateurs heel verstandig klinkt. We zouden ‘s zomers alle kosten van warm water kunnen besparen en het enige dat je nodig hebt is een stel oude radiateurs en wat verf…”
“En de een of andere dwaas die ze op het dak bevestigt. Vergeet het maar. Nye kennende zouden ze met de eerste de beste storm naar beneden komen als hij ze vastmaakte en iemand eronder verpletteren en bovendien, met de zomers die we de laatste tijd gehad hebben zouden we boffen als we er geen heet water door zouden hoeven pompen om te voorkomen dat ze bevriezen en springen en de bovenverdieping onder water zetten.”
“Je bent gewoon een pessimist,” zei Eva, “je ziet de dingen altijd van hun slechtste kant. Waarom kun je nu voor één keer in je leven niet eens positief zijn?”
“Ik ben een realist,” zei Wilt. “Ik ben uit ervaring het ergste gaan verwachten. En als het beste gebeurt dan vind ik het geweldig.”
Hij stapte in bed en deed zijn leeslamp uit. Tegen de tijd dat Eva naast hem in bed sprong deed hij alsof hij sliep. Zaterdagavonden plachten wat Eva Nachten van Samenzijn noemde te zijn, maar Wilt was verliefd en al zijn gedachten werden in beslag genomen door Irmgard. Eva las nog een hoofdstuk over Composteren en deed toen met een zucht haar eigen lamp uit. Waarom kon Henry niet avontuurlijk en ondernemend zijn zoals John Nye? Nou ja, ze konden altijd ‘s-ochtends nog vrijen.
Maar toen ze wakker werd was het bed naast haar leeg.
Voor het eerst sinds ze zich kon herinneren was Henry ‘s zondagochtend om zeven uur opgestaan zonder door de vieriing uit bed te zijn gedreven. Hij stond waarschijnlijk beneden thee voor haar te zetten. Eva draaide zich om en viel weer in slaap.
∗
Wilt was niet in de keuken. Hij liep over het pad langs de rivier. De ochtend straalde van het herfstige zonlicht en de rivier glinsterde. Een licht briesje streek door de wilgen en Wilt was alleen met zijn gedachten en zijn gevoelens. Zoals gewoonlijk waren zijn gedachten duister terwijl zijn gevoelens zich uitten in poëzie. In tegenstelling tot de meeste moderne dichters was Wilts poëzie geen vers libre. Zij was metrisch en zij rijmde. Dat zou zij tenminste hebben gedaan als hij iets had kunnen bedenken dat rijmde op Irmgard. Zo ongeveer het enige woord dat hem te binnen schoot was benard. Daarna volgden hard, gard, smart en start. Geen daarvan scheen overeen te komen met de tederheid van zijn gevoelens. Na vijf vruchteloze kilometers keerde hij terug en sjokte naar zijn verantwoordelijkheden als getrouwd man. Wilt had er geen trek in.