ZES

Sally lag naakt op het dek van de motorboot. Haar borsten wezen naar de hemel en haar benen waren gespreid. Eva lag naast haar, op haar buik, en keek de rivier af.

“O god, dit is hemels,” prevelde Sally. “Ik ben gek op het platteland.”

“Je bent gek, punt uit,” zei Gaskell, die de boot zigzaggend naar een sluis stuurde. Hij droeg een kapiteinspet en een zonnebril.

“Clichémannetje,” zei Sally.

“We komen bij een sluis,” zei Eva ongerust. “Ik zie een paar mannen.”

“Mannen? Vergeet de mannen, liefje. Alleen jij en ik en G zijn er en G is geen man, hè G’tje?”

“Ik heb mijn momenten,” zei Gaskell.

“Maar zo zelden, zo vreselijk zelden,” zei Sally. “En wat doet het er trouwens toe? Wat is er idyllodelliger dan hartje hete zomer naakt de rivier afzakken?”

“Hadden we niet moeten opruimen voor we vertrokken?” vroeg Eva.

“Het geheim van feestjes is om daarna niet op te ruimen, maar op te donderen. Opruimen doen we wel als we terugkomen.”

Eva stond op en ging naar beneden. Ze naderden de sluis en ze wilde niet dat de twee oude mannetjes die daar op een bankje zaten haar zagen.

“Jezus, Sally, kun je niet iets doen aan je boezemvriendin? Ze begint me op m’n tepels te werken.”

“O, G’tje, welnee. Als dat echt zo was, zou je wel vergrijnzen.”

“Vergrijnzen?”

“Verdwijnen met een glimlach, snoezepoes. Ze is gewoon ongelooflijk geremd.”

“Ze is gewoon ongelooflijk vervelend.”

“Tijd, schatje, tijd. Je moet het geëmancipeerde accentueren, het negatieve elimineren en niet rotzooien met meneertje middelmaat.”

“Niet rotzooien met mevrouwtje middelmaat. En dan bedoel ik niet middelmaat qua omvang,” zei Gaskell, die de boot de sluis in liet botsen.

“Maar daar gaat het nou net om.”

“Waarom?”

“Rotzooien met mevrouwtje middelmaat. Ik bedoel, het loopt als een trein tussen Eva en ons. Zij doet het huishouden, Gaskell kan kapiteintje spelen en tietgenieten en lieve Sally kan door haar labyrintische geest toeren.”

“Geest?” zei Gaskell. “Ze heeft misschien wel een voorgevel, maar geen bovenkamer. En nu we het toch over debielen hebben, hoe zit het met meneertje middelmaat?”

“Die heeft Judy om mee te rotzooien. Waarschijnlijk ligt hij haar nu te naaien en kijken ze morgenavond samen naar Kojak. Wie weet stuurt hij haar zelfs wel naar Mavis Mottrams contrakuttische bloemsiercursus. Ze passen bij elkaar. Ik bedoel, hij kon zich bijna niet van haar losscheuren.”

“Dat is waar,” zei Gaskell en hij sloot de sluisdeuren.

De boot dreef omlaag en de twee oude mannen op het bankje staarden naar Sally. Ze zette haar zonnebril af en keek hen nijdig aan.

“Hé, ouwe lullen, scheur niet uit je broek,” zei ze. “Hebben jullie nooit eerder een vagina gezien?”

“Heb je het tegen mij?” vroeg een van de mannen.

“Niet tegen mezelf.”

“Dan zal ik het zeggen,” zei de man. “Ik heb één keer eerder zo eentje als de jouwe gezien.”

“Eén keer? Dat geloof ik graag,” zei Sally. “Waar?”

“Bij een koe die pas gekalfd had,” zei de man en hij spuwde in een bed met geraniums.

In de kajuit vroeg Eva zich af waar ze het over hadden. Ze luisterde naar het klotsen van het water en het brommen van de motor en dacht aan Henry. Het was niets voor hem om zoiets te doen. Echt niet. En zeker niet met al die mensen erbij. Het was zo vreselijk vernederend. Hij moest dronken zijn geweest. Nou, ze zou hem voorlopig laten lijden. Sally zei dat mannen hoorden te lijden en dat dat deel uitmaakte van het vrouwelijke bevrijdingsproces. Je moest mannen laten merken dat je hen niet nodig had en geweld was het enige dat ze begrepen. Daarom was ze ook zo dominant tegenover Gaskell. Mannen waren net dieren. Je moest laten zien wie de baas was.

Eva ging naar de kombuis en poetste de gootsteen. Henry zou er vanzelf achter komen hoe belangrijk ze was als hij een tijdje zelf moest schoonmaken en koken en als ze weer thuiskwam zou ze hem ongenadig de mantel uitvegen over die pop. Dat was echt niet normaal. Misschien moest Henry naar de psychiater. Volgens Sally had hij haar een afschuwelijk voorstel gedaan. Daar bleek maar weer eens uit dat je niemand kon vertrouwen. En dan Henry nog wel! Ze had nooit verwacht dat er zulke gedachten bij hem op zouden kunnen komen, maar Sally was lief en begrijpend geweest. Ze wist hoe vrouwen dachten en ze was niet eens kwaad geweest op Henry.

“Hij is gewoon een sluitspierfreak,” had ze gezegd. “Dat is symptomatisch voor onze huidige maatschappij, die gedomineerd wordt door chauvinistische mannelijke zwijnen. Ik heb nog nooit een cmz gekend die geen ‘Lik m’n reet’ zei en het meende ook.”

“Henry zegt vaak ‘Lik m’n reet’,” had Eva toegegeven. “Het is lik m’n reet dit en lik m’n reet dat.”

“Zie je wel, Eva? Wat zei ik? Banale mensen hebben vaak anale wensen.”

“Het is walgelijk,” zei Eva en dat was het ook.

Ze ging verder met poetsen en schoonmaken tot ze de sluis uit waren en de rivier afvoeren naar het open water van de Broads. Toen ging ze aan dek zitten en keek over het vlakke, lege landschap uit naar de zonsondergang. Het was allemaal zo romantisch en opwindend, zo anders dan alles wat ze hiervoor had gekend. Dit was het leven zoals ze altijd gedroomd had dat het zou kunnen zijn, vol en vrolijk en bevredigend. Eva Wilt zuchtte. Ondanks alles voelde ze zich gelukkig.

Op de parkeerplaats achter de school voelde Henry Wilt zich helemaal niet gelukkig. Integendeel, hij was in een felle strijd verwikkeld met Eva’s evenbeeld. Terwijl hij dronken rond de auto strompelde en met Judy worstelde, besefte hij dat zelfs een opblaaspop een eigen wil had als ze uit een kleine auto gesleurd moest worden. Judy’s armen en benen bleven aan één stuk door haken. Als Eva zich op de avond van haar liquidatie ook zo gedroeg, zou het nog een hele klus worden haar uit de auto te krijgen. Misschien was het beter haar tot een nette bundel samen te binden. Door aan de benen van de pop te trekken, wist hij haar uiteindelijk naar buiten te slepen en op de grond te leggen. Daarna stapte hij weer in om haar pruik te zoeken. Hij vond hem onder de bank en nadat hij Judy’s rok zo had geschikt dat hij iets minder onthullend was, zette hij de pruik op haar hoofd. Hij keek naar de bouwketen en het hoofdgebouw, maar er was niemand te zien. De kust was veilig. Hij stopte de pop onder zijn arm en ging op weg naar het bouwterrein, maar besefte halverwege dat hij het niet goed deed. Een verdoofde Eva zou veel te zwaar zijn om onder de arm te nemen. Hij zou de brandweergreep moeten gebruiken. Wilt bleef staan, hees de pop op zijn rug en zette zijn weg zigzaggend voort, deels onvrijwillig en vanwege de gin en deels omdat het de hele onderneming nog echter maakte. Met Eva op zijn nek zou hij ook zigzaggen. Hij kwam bij het hek en gooide de pop eroverheen. Daarbij viel de pruik af. Wilt tastte net zo lang in de modder tot hij hem gevonden had en liep toen naar de poort. Die zat op slot. Logisch, eigenlijk. Daar moest hij rekening mee houden, want zulke details waren belangrijk. Hij probeerde eroverheen te klimmen, maar dat lukte niet. Hij had een opstapje nodig, een fiets of zo. Gewoonlijk stonden er wel een paar in de rekken bij de hoofdingang. Wilt propte de pruik in zijn zak en liep langs de bouwketen en de kantine. Hij stak net het gras bij het talenpracticum over toen er een gedaante opdook uit het duister en er een zaklantaarn in zijn gezicht scheen. Het was de conciërge.

“Wat moet dat daar?” vroeg de conciërge. Wilt bleef staan.

“Ik…ik kom even wat aantekeningen ophalen uit de docentenkamer.”

“O, bent u het, meneer Wilt,” zei de conciërge. “U zou nu toch wel moeten weten dat u er niet meer in kunt. Om halftien gaat de boel op slot.”

“Sorry. Vergeten,” zei Wilt.

De conciërge zuchtte. “Nou, omdat u het bent en voor deze ene keer…” zei hij en maakte de deur van het lesgebouw open. “U zult de trap moeten nemen. De liften werken zo laat niet meer. Ik wacht hier wel op u.”

Wilt wankelde langzaam vijf trappen op naar de docentenkamer en liep naar zijn kastje. Hij haalde er een handvol papieren uit plus een exemplaar van Bleak House dat hij al een paar maanden mee naar huis wilde nemen maar steeds had laten liggen. Hij propte de aantekeningen in zijn zak en voelde de pruik. Nu hij toch bezig was, kon hij net zo goed meteen wat elastiekjes meenemen, om de pruik op Judy’s hoofd te houden. Hij vond een doosje elastiekjes in de kast met kantoorbenodigdheden, propte de aantekeningen in zijn andere zak en ging naar beneden.

“Bedankt,” zei hij tegen de conciërge. “Sorry dat ik zo lastig was.” Hij wankelde de hoek om naar de fietsenstallingen.

“Zo zat als een aap,” zei de conciërge en hij ging weer naar zijn kantoortje.

Wilt keek hoe hij zijn pijp opstak en richtte zijn aandacht toen op de fietsen. Die stomme dingen stonden allemaal op slot. Hij zou er eentje moeten dragen. Hij legde Bleak House in het mandje, pakte de fiets, droeg hem naar het hek, klom eroverheen en zocht vijf minuten lang in het donker naar de pop. Toen hij haar uiteindelijk gevonden had, kostte het hem de grootste moeite om de pruik op haar hoofd te houden terwijl hij het elastiekje onder haar kin bevestigde. Het sprong er steeds af. “Nou, dat probleem zal ik tenminste niet hebben met Eva,” mompelde hij toen de pruik eindelijk vast zat. Nadat hij zichzelf ervan vergewist had dat hij niet los zou raken, liep hij langzaam rond hopen grind, machines, zakken cement en staven betonstaal, tot hij plotseling besefte dat hij zelf een aanzienlijk risico liep in één van de funderingsputten te verdwijnen. Hij legde de pop neer, haalde de zaklantaarn uit zijn zak en scheen ermee op de grond. Een paar meter verderop lag een groot, vierkant stuk multiplex. Wilt liep ernaartoe, tilde het op en zag een put, een mooie grote put. Precies de juiste afmetingen. Judy zou er perfect in passen. Hij scheen er met de zaklantaarn in. Minstens tien meter diep. Hij schoof het multiplex opzij en ging de pop halen. De pruik was weer afgevallen.

“Kut,” zei Wilt en hij haalde nog een elastiekje uit zijn zak. Vijf minuten later zat de pruik van Judy met vier elastiekjes stevig op zijn plaats. Dat moest voldoende zijn. Nu hoefde hij Eva II alleen nog naar de put te slepen, om te kijken of ze er echt in paste. Op dat punt aarzelde Wilt. Hij begon te twijfelen aan de deugdelijkheid van zijn plan. Er hadden zich naar zijn smaak te veel onverwachte omstandigheden voorgedaan. Aan de andere kant gaf zijn eenzame aanwezigheid op het nachtelijke bouwterrein hem wel een uitgelaten gevoel. Misschien was het verstandig om nu naar huis te gaan. Nee, hij moest dit deel van het plan voltooien. Hij zou de pop in het gat stoppen, om er volkomen zeker van te zijn dat ze paste. Dan zou hij haar leeg laten lopen, naar huis gaan en de hele zaak herhalen tot de moord een automatische handeling werd. Hij zou de pop in de kofferbak van de auto leggen, want daar keek Eva nooit. En in de toekomst zou hij haar pas opblazen als hij bij de parkeerplaats was. Op die manier zou Eva geen idee hebben wat hij in zijn schild voerde. Geen flauw idee. Wilt glimlachte om de eenvoud van zijn plan, pakte Judy en duwde haar met haar voeten vooruit naar het gat. Ze gleed er gemakkelijk in toen Wilt zich vooroverboog. Uitstekend. Op dat moment gleed hij uit in de modder. Met een wanhopige inspanning, zodat hij genoodzaakt was de pop los te laten, wierp hij zich opzij en greep het stuk multiplex. Hij stond voorzichtig op en vloekte. Zijn broek zat onder de modder en zijn handen trilden.

“Dat scheelde verdomme maar een haartje. Ik had er bijna zelf in gelegen,” mompelde hij en keek waar Judy was. Die was nergens te bekennen. Wilt pakte zijn zaklantaarn en scheen ermee in de put. Halverwege zat de pop tegen de zijwanden geklemd, met haar pruik nog op. Wilt staarde wanhopig omlaag naar het ding en vroeg zich af wat hij moest dóen. Het – of zij – zat minstens zeven meter diep. Nou, misschien vijf meter. In elk geval behoorlijk diep en buiten zijn bereik, maar wel zo hoog dat ze ‘s-ochtends duidelijk zichtbaar zou zijn voor de werklui. Wilt deed de zaklantaarn uit en trok het stuk multiplex over het gat. Op die manier liep hij minder gevaar zich bij de pop te voegen. Toen stond hij op en probeerde manieren te bedenken om haar eruit te krijgen.

Een touw met een haak eraan? Hij had geen touw en geen haak. Een touw was misschien nog wel te vinden, maar haken waren een ander chapiter. Een touw halen, ergens aan vastbinden en naar beneden klimmen om de pop te pakken? Uitgesloten. Het zou al moeilijk genoeg zijn langs het touw omlaag te klimmen, maar het was pure waanzin om terug te klimmen met één hand aan het touw en de pop in zijn andere hand. Op die manier zou hij zelf op de bodem van de put belanden en als hij iets zeker wist, was het dat hij niet van plan was maandagochtend ontdekt te worden op de bodem van een tien meter diepe funderingsput met een plastic neukpop, gekleed in de kleren van zijn vrouw. Dat kon alleen maar tot een catastrofe leiden. Wilt zag zichzelf al op de kamer van de rector terwijl hij probeerde uit te leggen…En ze zouden hem trouwens misschien niet eens vinden, of zijn geschreeuw horen. Die stomme cementwagens maakten een enorme rotherrie en hij verdomde het om begraven te worden onder…Godver. Dat zou je met recht poëtische gerechtigheid kunnen noemen. Nee, de enige oplossing was die kutpop op de bodem van de put te krijgen en heel hard te hopen dat niemand haar zou zien voor het beton gestort werd. Op die manier zou hij in ieder geval weten of het een goede manier was om zich van Eva te ontdoen. Dat viel er voor te zeggen. Een geluk bij een…

Wilt ging op zoek naar iets om Judy naar de bodem te krijgen. Hij probeerde een handvol grind, maar ze wiebelde alleen een beetje. Hij had iets zwaarders nodig. Hij liep naar een berg zand, schepte wat in een plastic zak en goot het in de put, maar het voegde uitsluitend een extra dimensie van macaber realisme toe aan de pruik van Eva II. Misschien zou de pop uit elkaar spatten als hij er een baksteen op gooide. Wilt zocht een baksteen, maar vond alleen een groot brok klei. Daar zou hij het mee moeten doen. Hij liet het in het gat vallen en hoorde een bons, het geratel van grind en nog een bons. Wilt scheen met zijn zaklantaarn omlaag. Judy lag in een groteske houding op de bodem van de put, met haar benen verfrommeld onder haar en één arm smekend uitgestrekt. Wilt haalde nog een brok klei en smeet het naar beneden. Deze keer gleed de pruik opzij en bengelde haar hoofd achterover. Wilt gaf het op. Hij kon verder niets meer doen. Hij trok het multiplex weer over het gat en liep terug naar het hek.

Daar diende zich een nieuw probleem aan. De fiets stond aan de andere kant. Hij haalde een plank, zette hem schuin tegen het hek en klom eroverheen. Nu moest hij de fiets nog terugdragen naar de stalling. Ach, eigenlijk kon die klotenfiets ook wel gewoon blijven staan. Hij was het zat. Hij kon zich niet eens van een plastic pop ontdoen. Het was gekkenwerk om te denken dat hij een echte moord zou kunnen beramen en plegen en zich van het lijk zou kunnen ontdoen. Alleen al het idee was lachwekkend. Het kwam door die gin.

“Ja ja, wijt het maar aan de gin,” mompelde Wilt terwijl hij terugsjokte naar zijn auto. “Je speelt al maanden met het idee.” Hij stapte in de auto en vroeg zich in het duister af wat hem in vredesnaam bezield had. Waarom had hij al die tijd gefantaseerd over liet vermoorden van Eva? Het was volkomen krankzinnig, even idioot als het idee dat hij zichzelf kon omvormen tot een gevoelloze moordenaar. Waar kwam het vandaan? En waar ging het in feite allemaal om? Goed, Eva was een stom rund die van zijn leven een hel maakte door haar gezeur en door zich over te geven aan alles wat naar oosterse mystiek riekte met een dolzinnig enthousiasme dat zelfs de meest nuchtere echtgenoot tot waanzin zou drijven, maar vanwaar die obsessie met moord? Waarom die behoefte om zijn mannelijkheid te bewijzen door middel van geweld? Midden op de parkeerplaats besefte Wilt, die plotseling weer nuchter en helder van geest was, het buitengewone effect dat tien jaar kunst en literatuur op hem had gehad. Tien lange jaren waren Stukadoors 2 en Vlees 1 blootgesteld aan cultuur in de vorm van Wilt en The Lord of the Flies en tegelijkertijd was Wilt blootgesteld aan de barbaarse bereidheid tot hersenloos geweld van Stukadoors 2 en Vlees 1. Daar kwam het allemaal uit voort, en uit de onwerkelijkheid van de literatuur die hij noodgedwongen in zich had moeten opnemen. Tien jaar lang was Wilt het kanaal geweest waardoor schepsels van de verbeelding stroomden: Nostromo, Shane, Jack en Piggy, schepsels die steevast handelend optraden, en nooit zonder resultaat. De hele tijd had hij zichzelf door hun ogen gezien: een onbenullig, passief iemand die alleen in actie kwam als de omstandigheden dat onvermijdelijk maakten. Wilt schudde zijn hoofd. Dat alles en de trauma’s van de afgelopen twee dagen hadden tot deze acte gratuite geleid, deze semi-misdaad, de symbolische moord op Eva Wilt.

Hij startte de auto en reed weg. Hij zou bij de Braintrees langsgaan. Ze zouden nog op zijn en blij zijn hem te zien en bovendien moest hij met iemand praten. Achter hem, op het bouwterrein, dwarrelden zijn aantekeningen over Geweld en het Uiteenvallen van het Gezin rond in het nachtelijke briesje, tot ze in de modder bleven kleven.