VIJF

Eva zat huilend op de rand van het bed.

“Hoe kon hij? Hoe kon hij dat doen?” snikte ze. “Met al die mensen erbij!”

“Eva, schatje, zo zijn mannen. Geloof me,” zei Sally.

“Maar met een pop…”

“Dat is symbolisch voor de houding van het mannelijke chauvinistische zwijn. We zijn gewoon dingen voor ze. Voorwerpen. Nu weet je hoe Henry over je denkt.”

“Het is afschuwelijk,” zei Eva.

“Natuurlijk is het afschuwelijk. Mannelijke dominantie verlaagt en vernedert ons.”

“Maar Henry heeft nog nooit zoiets gedaan,” jammerde Eva.

“Dan was dit de eerste keer.”

“Ik ga niet naar hem terug. Dat zou ik niet kunnen. Ik schaam me dood.”

“Schatje, denk er nou maar niet meer aan. Je hoeft nergens naartoe. Sally zorgt wel voor je. Probeer jij gewoon een beetje te slapen.”

Eva ging liggen, maar slapen was onmogelijk. Het beeld van Henry die naakt in bad lag, boven op die afschuwelijke pop, danste steeds voor haar ogen. Ze hadden de deur in moeten trappen en dr. Scheimacher had zijn hand opengehaald aan een kapotte fles terwijl hij probeerde Henry uit bad te hijsen…het was allemaal zo vreselijk. Ze zou de mensen nooit meer in de ogen kunnen kijken. Het verhaal zou natuurlijk als een lopend vuurtje de ronde doen en voortaan zou ze bekend staan als de vrouw wier man…In een nieuwe aanval van gêne begroef Eva haar hoofd snikkend in het kussen.

“Nou, ons feestje eindigde echt met een klapper,” zei Gaskell. “Iemand naait een pop ir de badkamer en iedereen wordt wild.” Hij keek naar de rotzooi in de woonkamer. “Als je denkt dat ik nu op ga ruimen, heb je het mis. Ik ga naar bed.”

“Als je Eva maar niet wakker maakt. Ze is hysterisch,” zei Sally.

“O, geweldig. Dus nu zitten we met een manische, hysterische vrouw met dwangneuroses opgescheept.”

“En morgen gaat ze met ons mee op de boot.”

“Wat?”

“Je hoorde me wel. Ze gaat met ons mee.”

“Wacht eens even…”

“Geen discussie, G. Ze gaat mee.”

“Waarom in jezusnaam?”

“Omdat ik haar niet terug laat gaan naar die griezel van een man van haar, omdat je geen werkster wilt nemen en omdat ik haar aardig vind.”

“Omdat ik geen werkster wil nemen? Je kunt me nog meer vertellen.”

“Ja,” zei Sally, “en dat zal ik ook doen. Misschienweet je het niet, maar je bent met een geëmancipeerde vrouw getrouwd. Ik laat me door geen enkel mannelijk zwijn naaien.”

“Ik probeer je niet te naaien,” zei Gaskell. “Ik zeg alleen dat ik niet wil…”

“Ik heb het niet over jou. Ik heb het over die griezel van een Wilt. Denk je dat hij zelf op die pop is gekropen? Mis, G’tje, mis.”

Gaskell ging op de bank zitten en staarde haar aan.

“Je bent niet goed bij je hoofd. Waarom heb je dat in godsnaam gedaan?”

“Omdat, als ik iemand seksueel bevrijd, ik geen halve maatregelen neem. Dat zou je toch moeten weten.”

“Iemand seksueel bevrijden door…” Gaskell schudde zijn hoofd. “Dat slaat nergens op.”

Sally schonk zich wat te drinken in. “Het probleem met jou, G, is dat je wel veel praat maar niets doet. Met jou is het bla bla bla. “Mijn vrouw is geëmancipeerd. Mijn vrouw is vrij.” Het klinkt aardig, maar zodra je geëmancipeerde vrouw besluit iets te dóen, wil je het niet weten.”

“Ja, en wie haalt jou uit de puree als jij weer eens zo’n achterlijk besluit neemt om iets te doen? Ik. Waar blijft de emancipatie dan? Wie mocht in Omaha de schuld op zich nemen? Wie heeft de smerissen in Houston omgekocht toen…”

“Jij. Waarom ben je dan eigenlijk met me getrouwd? Waarom?”

Gaskell veegde zijn bril schoon met de rand van zijn koksmuts. “Geen idee,” zei hij. “Ik heb werkelijk geen idee.”

“Voor de lol, schatje, de lo 1. Zonder mij zou je doodgaan van verveling. Ik zorg voor opwinding. Voor vonken.”

“In een kruitvat, misschien.”

Gaskell stond op en liep vermoeid naar de trap. Op ogenblikken als deze vroeg hij zich werkelijk af waarom hij ooit getrouwd was.

Wilt liep gekweld naar huis. Zijn pijn was niet lichamelijk meer, maar de foltering van vernedering, haat en zelfverachting. Hij was in de ogen van mensen die hij minachtte te kijk gezet als een dwaas, een perverseling, een idioot. De Pringsheims en hun vrienden waren alles wat hij verafschuwde: vals, onecht en pretentieus. Het was een circus van intellectuele clowns, maar hun capriolen hadden niet eens de verdienste van de zijne, die tenminste echt waren geweest. Wat zij opvoerden, was hoogstens een parodie van plezier. Ze lachten om zichzelf te horen lachen en pronkten met een sensualiteit die niets te maken had met gevoelens of zelfs instincten, maar die in hun oppervlakkige verbeelding geacht werd wellust na te bootsen. Copulo ergo sum. En dat kreng van een Sally had geschamperd dat hij de moed niet had om zijn instincten te volgen. Alsof instinct bestond uit het ejaculeren in het chemisch gesteriliseerde lichaam van een vrouw die hij twintig minuten eerder voor het eerst had ontmoet! Wilt was instinctief teruggedeinsd voor een wellust die gebaseerd was op macht en arrogantie en een ondraaglijke verachting voor hemzelf, die ervan uitging dat hij nauwelijks meer was dan het verlengstuk van zijn penis en dat hij de ultieme expressie van al zijn gedachten, gevoelens en ambities kon bereiken tussen de benen van een modieuze slet. Was dat geëmancipeerd zijn?

“Voel je vrij,” had ze gezegd en hem in die kutpop gestoken. Wilt knarste met zijn tanden.

En Eva dan? Wat voor hel zou ze van hun huwelijk maken? Als het leven met haar eerst al ondraaglijk was geweest, zou het nu helemaal één grote ellende worden. Ze zou nooit geloven dat hij die pop niet had willen naaien, dat hij er niet uit eigen vrije wil op was gekropen, dat Sally hem erin had gestopt. Nog in geen honderdduizend jaar. En zelfs als ze door een of ander wonder zijn verhaal wél aanvaardde, zou het geen enkel verschil maken.

“Wat voor soort man ben je, dat je een vrouw zoiets met je laat doen?” zou ze vragen. Er was geen antwoord op die vraag. Wat voor soort man was hij? Wilt had geen idee. Een onbetekenend mannetje met wie dingen gebeurden en voor wie het leven een aaneenschakeling van vernederingen was. Drukkers sloegen hem in zijn gezicht en hij kreeg de schuld. Zijn eigen vrouw speelde de baas over hem en andere vrouwen zetten hem voor lul. Met een groeiend gevoel van vastberadenheid zwierf Wilt door de buitenwijken, langs villaatjes en tuintjes. Hij was het zat om altijd de kop van Jut te zijn. Van nu af aan zouden er dingen gebeuren omdat hij dat wilde. Hij zou van ongeluksvogel veranderen in de aanstichter van ongeluk. Als Eva moeilijk deed, zou hij haar alle hoeken van de kamer laten zien.

Wilt bleef staan. Het was gemakkelijk praten, maar die stomme trut had wapens die ze niet zou aarzelen te gebruiken. Als er iemand alle hoeken van de kamer zou zien was het Wilt, en bovendien zou ze zijn affaire met de pop in geuren en kleuren vertellen aan iedereen die ze kende. Het zou niet lang duren voor het verhaal op school bekend werd. In het duister van Parkview Avenue huiverde Wilt. Het zou het einde van zijn loopbaan betekenen. Hij maakte het hekje van nummer 34 open en liep naar de voordeur met het gevoel dat zijn lot bezegeld was, tenzij hij zeer binnenkort tot drastische actie overging.

Een uur later lag hij nog steeds wakker, worstelend met het probleem van Eva, zijn eigen karakter en hoe hij dat moest veranderen in iets wat hij kon respecteren. Wat respecteerde hij eigenlijk? Onder de dekens balde Wilt zijn vuisten. “Vastberadenheid,” mompelde hij. “Doortastendheid. Moed.” Een vreemde litanie van antieke deugden, maar hoe kon hij ze verwerven? Hoe hadden ze tijdens de oorlog van mannen zoals hij commando’s en beroepsmoordenaars gemaakt? Door ze te trainen en om te vormen. Wilt dacht in het donker na over manieren waarop hij zichzelf kon omvormen tot iets wat hij duidelijk niet was. Tegen de tijd dat hij in slaap viel, had hij besloten het onmogelijke te proberen.

Om zeven uur ging de wekker. Wilt stond op, liep naar de badkamer en staarde in de spiegel. Hij was hard als graniet, een man zonder gevoelens, methodisch, koelbloedig en logisch. Iemand die geen vergissingen maakte. Hij ging naar beneden, at zijn zemelen met yoghurt en dronk een kop koffie. Dus Eva was niet thuis. Ze was bij de Pringsheims blijven slapen. Nou, dat was tenminste iets. Het maakte de zaken gemakkelijker. Alleen had ze nog steeds de auto en was hij niet van plan die daar op te gaan halen. Hij liep naar de rotonde en nam de bus naar school. Hij had Metselaars 1 in lokaal 456. Toen hij arriveerde, hadden ze het over studentje pesten.

“Kwam er een student aan die eruitzag als een soort ober. “Zou je even opzij willen?” zegt hij. “Zou je even opzij willen gaan?” Zomaar, en ik stond alleen naar de boekjes in de etalage te kijken.”

“Naar boekjes?” zei Wilt sceptisch. “Stond je om elf uur ‘s-avonds naar boeken te kijken? Ik geloof er geen woord van.”

“Tijdschriften en cowboyboeken,” zei de metselaar. “In een uitdragerijtje in Finch Street.”

“Ze hebben ook seksboekjes,” legde iemand anders uit. Wilt knikte. Dat kwam meer in de richting.

“Dus ik zeg: ‘Zou ik wat willen?’” vervolgde de metselaar, “en hij zegt: ‘Zou je even opzij willen gaan?’ Voor hem! Alsof die stomme straat van hem was.”

“Wat zei je toen?” vroeg Wilt.

“Zeggen? Niks. Aan zo’n eikel verspil ik geen woorden.”

“Wat heb je dan gedaan?”

“Hem een schop voor z’n ballen gegeven en hem lens geslagen. Eens goed afgerost. En daarna liep ik door. Dat is één student die voorlopig niet meer zal vragen of ik opzij wil gaan.”

De rest van de klas knikte goedkeurend.

“Ze zijn verdomme allemaal hetzelfde, studenten,” zei een andere metselaar. “Ze denken dat ze jou kunnen commanderen omdat ze geld hebben en op de universiteit zitten. Een flink pak ransel zou ze goed doen.”

Wilt dacht na over de implicaties van een pak ransel als onderdeel van een universitaire opleiding, en vond na zijn ervaring van gisteravond dat er veel voor te zeggen viel. Hij zou de helft van de mensen op het feestje van de Pringsheims graag in elkaar hebben getimmerd.

“Dus jullie vinden het niet verkeerd om een student in elkaar te slaan als hij je in de weg loopt?” vroeg hij.

“Verkeerd?” zeiden de metselaars in koor. “Wat is er verkeerd aan een potje knokken? Een student is toch geen ouwe vrouw of zo? Hij kan toch terugslaan?”

Ze besteedden de rest van het uur aan een discussie over de toename van geweld in de moderne maatschappij. Over het algemeen schenen de metselaars dat een goede zaak te vinden.

“Ik bedoel, wat heeft het voor zin om je zaterdagavond vol te laten lopen als je er niet lekker op los kunt rammen? Je moet op de een of andere manier je agressie kwijtraken,” zei een ongewoon welbespraakte metselaar. “Dat is toch natuurlijk?”

“Dus je vindt dat de mens van nature agressief is?” zei Wilt.

“Tuurlijk is hij dat. Kijk maar naar de geschiedenis, al die oorlogen en zo. Alleen flikkers houden niet van geweld.”

Wilt nam die opvatting mee naar de docentenkamer en haalde een kop koffie bij de automaat. Peter Braintree kwam bij hem zitten.

“Hoe was het feestje?” vroeg Braintree.

“Waardeloos,” zei Wilt nors.

“Vond Eva het leuk?”

“Ik zou het niet weten. Tegen de tijd dat ik vanochtend opstond, was ze nog niet thuis.”

“Nog niet thuis?”

“Dat zei ik,” zei Wilt.

“Nou, heb je opgebeld om te vragen hoe het met haar is?”

“Nee,”zei Wilt.

“Waarom niet?”

“Omdat ik een beetje voor lul zou staan als ik op zou bellen en te horen zou krijgen dat ze in de koffer lag met de ambassadeur van Abessinië, vind je ook niet?”

“De ambassadeur van Abessinië? Was die er ook?”

“Ik weet het niet en ik wil het niet weten. De laatste keer dat ik haar zag, probeerde een grote zwarte kerel uit Ethiopië haar te versieren. Hij was iets bij de Verenigde Naties. Ze maakte een fruitsalade en hij sneed bananen voor haar.”

“Dat klinkt niet erg compromitterend,” zei Braintree.

“Waarschijnlijk niet, nee. Alleen was jij er niet bij en weet je niet wat voor soort feestje het was,” zei Wilt, die snel tot de conclusie kwam dat een gecensureerde versie van de gebeurtenissen van gisteravond vereist was. “Een hoop middelbare, modieuze types die hun voorspelbare verbale diarree uitkakten.”

“Klinkt afschuwelijk. En je denkt dat Eva…”

“Ik denk dat Eva zich bezat heeft en dat iemand haar een joint heeft gegeven en dat ze buiten westen is geraakt,” zei Wilt. “Dat denk ik. Waarschijnlijk ligt ze op de plee haar roes uit te slapen.”

“Lijkt me niks voor Eva,” zei Braintree. Wilt dronk zijn koffie op en overwoog zijn strategie. Als zijn verwikkeling met die pop aan het licht zou komen, was het misschien beter om eerst zijn eigen versie van het verhaal te vertellen. Aan de andere kant…

“Wat deed jij terwijl dat allemaal gebeurde?” vroeg Braintree.

“Nou,” zei Wilt, “om je eerlijk de waarheid te zeggen…” Hij aarzelde. Bij nader inzien was het misschien beter niets over de pop te zeggen. Als Eva haar kop hield…“Ik was zelf ook behoorlijk aangeschoten.”

“Dat lijkt er meer op,” zei Braintree. “En je hebt zeker geprobeerd een andere vrouw te versieren?”

“Als je het zo nodig weten moet, probeerde een andere vrouw mij te versieren. Mevrouw Pringsheim.”

“Probeerde mevrouw Pringsheim jou te versieren?”

“Nou, we gingen naar boven om het speelgoed van haar man te bekijken…”

“Zijn speelgoed? Ik dacht dat hij biochemicus was.”

“Hij is ook biochemicus. Hij vindt het alleen leuk om met speelgoed te spelen. Modelspoorbaantjes en teddyberen en zo. Volgens haar een geval van achtergebleven ontwikkeling, maar misschien bedoelde ze het alleen hatelijk. Ze is dat soort liefhebbende vrouw.”

“Wat gebeurde er toen?”

“Behalve dat ze de deur op slot deed, met haar benen wijd op bed ging liggen, me smeekte om haar te naaien en dreigde met een nummertje pijpen? Niets bijzonders,” zei Wüt.

Peter Braintree keek hem sceptisch aan. “Niets?” zei hij uiteindelijk. “Niets? Ik bedoel, wat heb je gedaan?”

“Eromheen gedraaid,” zei Wilt.

“Dat is er zeker een nieuw woord voor,” zei Braintree. “Jij gaat met mevrouw Pringsheim naar boven en draait eromheen terwijl ze met haar benen wijd op bed ligt, en nu wil je weten waarom Eva niet thuis is gekomen? Waarschijnlijk zit ze momenteel op het kantoor van een of andere advocaat, om de scheiding te regelen.”

“Maar ik héb die trut niet genaaid,” zei Wilt. “Ik zei dat ze maar ergens anders met haar poesje moest gaan leuren.”

“Noem je dat eromheen draaien? En met haar poesje leuren? Waar heb je die uitdrukking in godsnaam vandaan?”

“Vlees 1,” zei Wilt. Hij stond op en haalde nog een kop koffie.

Tegen de tijd dat hij terug was, had hij besloten welke versie hij zou vertellen.

“Ik weet niet wat er daarna gebeurd is,” zei hij toen Braintree per se de volgende episode wilde horen. “Ik raakte buiten westen. Waarschijnlijk door de wodka.”

“Je raakte buiten westen in een kamer met een naakte vrouw, en verder is er niets gebeurd?” zei Braintree. Zo te horen geloofde hij er geen woord van.

“Precies,” zei Wilt.

“En toen je bijkwam?”

“Was ik op weg naar huis,” zei Wilt. “Ik heb geen idee wat zich daartussenin heeft afgespeeld.”

“Nou ja, dat zullen we wel van Eva horen,” zei Braintree. “Die weet het vast en zeker.”

Hij stond op en vertrok. Wilt bleef alleen achter om over zijn volgende stap na te denken. Allereerst moest hij ervoor zorgen dat Eva haar mond hield. Hij liep naar de telefoon in de gang en draaide zijn eigen nummer. Geen gehoor. Wilt ging naar lokaal 187 en bracht een uur door met Draaiers en Bankwerkers. Hij probeerde die dag verscheidene keren Eva te bellen, maar er werd niet opgenomen.

Waarschijnlijk heeft ze de hele dag bij Mavis Mottram gezeten, uitgehuild op haar schouder en aan iedereen verteld wat voor smeerlap ik ben, dacht hij. Als ik vanavond thuiskom, zit ze vast op me te wachten.

Maar dat zat ze niet. In plaats daarvan lag er een briefje en een pak op de keukentafel. Wilt maakte het briefje open.

Ik ga weg met Sally en Gaskell, om over alles na te denken. Wat je gisteravond gedaan hebt was afschuwelijk. Ik zal je nooit vergeven. Vergeet niet om hondenvoer te kopen. Eva.

PS: Sally zegt dat, als je weer gepijpt wilt worden, je het maar aan Judy moet vragen.

Wilt keek naar het pak. Hij wist zonder het open te maken wat erin zat. Die kutpop. In een vlaag van woede smeet Wilt het pak door de keuken. Twee borden en een schoteltje sprongen uit het afdruiprek en vielen stuk op de grond.

“Achterlijke trut!” zei Wilt, waarbij Eva, Judy en Sally Pringsheim allemaal het doelwit waren van zijn woede. Toen ging hij aan tafel zitten en bekeek het briefje nogmaals. “Ik ga weg om over alles na te denken.” Nadenken? Die stomme troela kón helemaal niet denken. Ze zou zwelgen in emoties, constant hameren op zijn tekortkomingen en zichzelf opwerken tot een extase van zelfmedelijden. Wilt hoorde haar nu al leuteren over die stomme bankdirecteur, en dat ze met hem had moeten trouwen in plaats van met een man die niet eens een vaste aanstelling aan de technische school kon bemachtigen en opblaaspoppen neukte in andermans badkamer. En dan werd ze ook nog eens opgejut door die slet van een Sally Pringsheim. Wilt las het:

‘Sally zegt dat, als je weer gepijpt wilt worden…’

Jezus! Alsof hij zich de afgelopen keer had willen laten pijpen! Maar dit was duidelijk een nieuwe mythe in wording, zoals het verhaal dat hij verliefd was op Betty Crabtree terwijl hij haar alleen maar een lift naar huis had gegeven na een avondklas. Wilts huwelijksleven was doorspekt met zulke mythen: wapens in het arsenaal van Eva, die te voorschijn werden gehaald als de gelegenheid daarom vroeg en waarmee hij om de oren werd geslagen. En nu beschikte Eva over het ultieme massavernietigingswapen: de pop, Sally Pringsheim en pijpen. De balans van verwijten die hun relatie overeind hield was ernstig verstoord, en Wilt zou radicale maatregelen moeten nemen om hem te herstellen.

“Vergeet niet om hondenvoer te kopen.” Nou, ze had in ieder geval de auto weer in de garage gezet. Wilt reed naar de supermarkt en kocht drie blikken hondenvoer, een Indiase kant-en-klaarmaaltijd en een fles gin. Hij was van plan zich te bezatten. Hij reed terug naar huis, ging aan de keukentafel zitten en keek hoe Clem zijn voer opschrokte terwijl zijn eigen eten in de oven stond. Hij schonk een flink glas gin in, vulde het bij met limoensap en ijsbeerde door de keuken, zich constant bewust van het pak dat op het aanrecht lag te wachten tot hij het open zou maken. Want dat zou hij doen, al was het maar uit pure nieuwsgierigheid. Dat wist hij en zij wisten het ook, waar ze dan ook waren. Als Eva zondagavond thuiskwam, zou ze natuurlijk meteen vragen of hij zich geamuseerd had met Judy. Wilt schonk nog wat gin in en vroeg zich af of hij de pop niet op de een of andere manier kon gebruiken. Liefst een wraakzuchtige manier, om Eva met gelijke munt terug te betalen.

Tegen de tijd dat hij zijn tweede gin op had, was er een plan bij hem opgekomen. Het betrof de pop en een bouwput en het zou ook gelijk een goede karaktertest zijn. Fantaseren over het vermoorden van je vrouw was één ding, maar die fantasieën omzetten in werkelijkheid was iets heel anders en tussen die twee lag een onzeker gebied. Na zijn derde gin was Wilt vastbesloten het plan ten uitvoer te brengen. Het zou in elk geval bewijzen dat hij tot moord in staat was.

Wilt stond op en pakte de pop uit. In een innerlijke dialoog vertelde Eva hem wat er zou gebeuren als Mavis Mottram hoorde van zijn stuitende gedrag bij de Pringsheims. “Je zou het lachertje van de buurt zijn,” zei ze. “Je zou het nooit te boven komen.”

O nee? Wilt glimlachte dronken en ging naar de slaapkamer. Deze keer had Eva het mis. Hij zou het misschien nooit te boven komen, maar Eva zou zich er niet om kunnen verkneukelen. Zij zou helemaal nooit meer boven komen.

In de slaapkamer deed hij de gordijnen dicht, legde de pop op bed en zocht naar het ventiel dat de avond tevoren zo ongrijpbaar was geweest. Hij vond het en haalde de fietspomp uit de garage. Vijf minuten later was Judy in goede vorm en lag ze glimlachend op bed. Wilt deed zijn ogen half dicht en keek naar haar. Hij moest toegeven dat ze in het schemerduister afzichtelijk levensecht was. Een Eva met plastic tieten en ongeveer evenveel hersens. Hij moest haar alleen nog aankleden. Hij rommelde in verscheidene laden, op zoek naar een bh en een blouse, besloot dat een bh overbodig was en pakte een oude rok en een panty, In een kartonnen doos in de kleerkast vond hij een van Eva’s pruiken. Ze had ooit een pruikenperiode gehad. Als laatste volgden schoenen en toen hij klaar was, staarde Eva’s tweelingzusje met een starre glimlach naar het plafond.

“Brave meid,” zei Wilt en hij ging naar de keuken om te kijken hoe het met zijn kant-en-klaarmaaltijd stond. Die was klaar om weggegooid te worden. Wilt zette de oven uit, ging naar de wc en dacht na over zijn volgende stap. Hij zou de pop gebruiken om te oefenen. Als het uur U zich aandiende, zou hij gewend zijn aan het hele moordproces en handelen als een robot. Moord als routine. Moord als tweede natuur. Dan zou hij ook weten hoe hij alles moest timen. Eigenlijk kwam het goed uit dat Eva het weekend weg was met de Pringsheims. Dat zou een patroon van verdwijningen creëren. Hij moest haar er op de een of andere manier toe bewegen dat vaker te doen. Een bezoek aan de dokter was ook essentieel.

“Ik doe geen oog meer dicht, dokter. Mijn vrouw is steeds de hort op en laat mij alleen, en ik kan gewoon niet slapen in mijn eentje.” Een recept voor slaaptabletten. En dan, op de fatale avond: “Ik maak je Ovaltine wel, schat. Je ziet er moe uit. Ik breng het wel naar boven.” Dankbaarheid, gevolgd door gesnurk. Naar de auto…vrij vroeg zou het beste zijn…rond halfelf…naar de school en de put in. Misschien in een grote plastic zak…nee, geen plastic zak. “Ik heb begrepen dat u onlangs een grote plastic zak heeft gekocht, meneer Wilt. Zouden we die even mogen zien?” Nee, hij kon haar beter gewoon in de put dumpen waar ze de volgende ochtend beton zouden storten. En ten slotte een verbijsterde Wilt. Hij zou naar de Pringsheims gaan. “Waar is Eva? Dat moeten jullie weten.”

“Nietwaar.”

“Lieg niet. Ze is altijd hier.”

“We liegen niet. We hebben haar niet gezien.” Vervolgens zou hij naar de politie stappen.

Geen motief, geen aanwijzingen, geen enkel spoor. Maar wel het bewijs dat hij doortastend kon optreden. Of misschien ook niet. Stel dat hij onder de spanning bezweek en bekende? Nou, dat zou ook een soort bewijs zijn. Hoe dan ook, hij zou weten wat voor soort man hij was en in ieder geval één keer in zijn leven een daad hebben gesteld. En vijftien jaar gevangenisstraf zou in feite weinig verschillen van nog eens vijftien of zelfs twintig jaar op school, om voor klassen met aso’s die hem verachtten over The Lord of the Flies te praten. Tijdens zijn proces kon hij dat boek altijd aanvoeren als verzachtende omstandigheid.

“Edelachtbare, leden van de jury, ik vraag u om u te verplaatsen in de verdachte. Twaalf jaar lang heeft hij dit vreselijke boek moeten voorlezen aan klassen met verveelde en agressieve jongeren, een ware foltering van herhaling. En laten we vooral ook de misselijkheid en walging die hij voelde voor Goldings weerzinwekkend romantische opvatting van de menselijke natuur niet uitvlakken. Ah, ik hoor u al zeggen dat de heer Golding geen romanticus is, dat het beeld van de menselijke natuur dat hij schetst in zijn portret van een groep jongens die gestrand zijn op een onbewoond eiland juist het tegendeel van romantisch is en dat de sentimentaliteit waarvan ik hem beschuldig en die tot de verschijning van mijn cliënt voor deze rechtbank heeft geleid niet voorkomt in The Lord of the Flies maar in de voorloper van dat boek, Coral Island. Maar, edelachtbare, leden van de jury, er bestaat zoiets als omgekeerde romantiek, de romantiek van desillusie, pessimisme en nihilisme. Laat ons veronderstellen dat mijn cliënt twaalf jaar lang niet het werk van de heer Golding maar Coral Island had voorgelezen aan werkende jongeren: zou hij dan ook tot razernij zijn gedreven en zijn echtgenote hebben vermoord? Nee, honderdmaal nee! Het boek van de heer Ballantyne zou hem juist inspiratie hebben geschonken, zelfdiscipline, optimisme en geloof in het vermogen van de mens om zich door zijn eigen vernuft uit de meest wanhopige situaties te redden…”

Misschien was het geen goed idee die argumentatie al te ver door te voeren. De verdachte Wilt had tenslotte een hoop vernuft gebruikt om zich uit zijn eigen wanhopige situatie te redden. Maar het bleef een prettige gedachte. Wilt beëindigde zijn bezigheid op de wc en zocht toiletpapier. Dat was er niet. Die stomme rol was op. Hij stak zijn hand in zijn zak, vond het briefje van Eva en maakte er nuttig gebruik van. Hij spoelde het door, spoot er wat bleekmiddel achteraan om te laten zien wat hij ervan dacht, ging weer naar de keuken en schonk nog een gin in.

De rest van de avond zat hij voor de tv met een boterham met kaas en een blik perziken, tot het tijd was voor zijn eerste oefenmoord. Hij ging naar buiten en keek de straat uit. Het was bijna donker en er was niemand te zien.

Hij liet de voordeur openstaan, ging naar boven, haalde de pop en zette haar op de achterbank van de auto. Hij moest een beetje duwen en wringen om haar naar binnen te krijgen, maar uiteindelijk ging het portier dicht. Wilt klom achter het stuur en reed naar de rotonde. Tegen de tijd dat hij bij de parkeerplaats van de school was, was het precies halfelf. Hij stopte en keek om zich heen. Geen kip te zien en nergens brandde licht. Dat had hij ook niet verwacht. De school sloot om negen uur.