14

 

 

 

 

 

 

 

‘Ah, is het niet fijn om terug te zijn in dit heerlijke hotel?’ zei Veronica Leppley terwijl ze met het enthousiasme van een actrice die na een lange afwezigheid terugkeert op het toneel de hal binnenzeilde. Ze hief haar hoekige gezicht op en sloot haar ogen, de lucht opsnuivend met opengesperde neusgaten. ‘Het ruikt nog precies hetzelfde.’

‘Lelies,’ zei Grace Delennor met haar slepende accent uit Zuid-Virginia, en ze liet haar parelketting door haar lange vingers gaan. ‘In hotels staan altijd lelies.’ Er was heel wat voor nodig om indruk te maken op Grace Delennor, die in de beste hotels van de wereld had gelogeerd.

‘Pas maar op dat je geen stuifmeel op je kasjmier krijgt. Dat gaat er heel moeilijk weer uit,’ waarschuwde Pat Pitman. ‘Sue McCain zweert bij zuiveringszout, maar ik weet het nog zo net niet.’ Niemand anders in de groep had ooit met Sue McCain kennisgemaakt, maar Pat bracht haar in elk gesprek ter sprake, alsof ze een oude vriendin van hen allemaal was.

Grace stapte weg van de lelies en liet haar blik door de hal dwalen. ‘Ik herinner me de lambrisering nog. Die is zó Engels.’

‘Die ruik ik ook,’ zei Veronica opgewonden. ‘Die, en de houtrook van een wintervuur in de haard die hier nog hangt. Verrukkelijk, vind je niet?’

Grace schudde haar hoofd en een enkele blonde lok ontsnapte uit haar kapsel en viel over haar voorhoofd. ‘Jij hebt wel een heel scherpe reuk, Veronica. Ik ruik helemaal niets. Niet eens lelies.’

Jane Meister had nog geen woord gezegd. Stilletjes nam ze alles in zich op, als een duif op een dak, en keek naar alles wat er om haar heen gebeurde. Er was veel veranderd sinds de laatste keer dat ze hier was geweest; haar wereld was overhoopgehaald door de plotselinge dood van haar man Henrik, die op zijn achtenzestigste aan de bridgetafel aan een hartaanval was overleden. Ze sloeg de twee bedienden gade die met hun bagage binnenkwamen en bedacht hoe jong die waren, met hun hele leven nog voor zich. Welke vreugdevolle en verdrietige gebeurtenissen zouden er nog voor hen in het verschiet liggen?

Op dat moment kwam Marina de hal in om hen te begroeten. Alle vier de dames herkenden haar onmiddellijk. ‘Hallo,’ zei Grace, en ze stak haar hand uit, waaraan aan een knokige vinger een diamanten ring schitterde.

‘Welkom terug,’ zei Marina met een brede glimlach. ‘Ik ben erg blij dat jullie er zijn. Onze kunstenaar is al op het gazon een les aan het geven.’

‘Paul?’ vroeg Veronica. ‘Wat was dat toch een schat, hè? Een echte heer. Vond je niet, Pat?’

‘Ik ben bang dat Paul dit jaar niet kon komen. We hebben een nieuw iemand,’ legde Marina uit.

‘Ik hoop maar dat hij jong en knap is,’ zei Grace, haar ogen tot spleetjes knijpend. Met hun lichte blauwe kleur, als van topaas, waren ze het enige wat restte van een ooit knap gezicht, want botox en cosmetische ingrepen hadden verwoest wat de natuur haar zo rijkelijk had toebedeeld.

‘O, knap is hij zeker,’ zei Marina. ‘Hij komt uit Argentinië.’

‘O, dáárvandaan,’ schamperde Grace.

‘Wat heerlijk,’ vond Veronica enthousiast. ‘Argentijnen zijn van die mooie mensen, vind je niet, Pat?’

‘Sue McCain heeft ooit een geruchtmakende verhouding gehad met een polospeler. Dan hebben we het over de jaren vijftig. Ze is er nooit overheen gekomen.’

‘Hallo, mevrouw Meister,’ zei Marina, want het schoot haar weer te binnen hoe makkelijk je Jane doordat ze zo stil en schuchter was over het hoofd zag. Het viel Marina op dat ze in een jaar tijd een stuk ouder was geworden. Ze had de meest jeugdige huid gehad van hen allemaal, maar nu zag ze eruit alsof ze uit een grijs verfbad kwam.

‘Wat fijn om terug te zijn, lieverd. Ik heb zulke gelukkige herinneringen aan ons verblijf van vorig jaar.’

‘Ik heb besloten jullie dezelfde kamers te geven.’

‘Ach, wat waren die mooi,’ zei Grace. ‘Vooral dat handbeschilderde behang. Ik heb geprobeerd ook zoiets te vinden voor ons huis in Cape Cod, maar niets kwam er ook maar bij in de buurt.’

‘Wat lief van je om die moeite te nemen,’ zei Jane met een glimlach tegen Marina.

Marina bracht hen naar boven naar hun kamers. Op de trap boog Grace zich naar haar over en fluisterde zachtjes: ‘De man van die arme Jane is afgelopen herfst overleden. Ze wilde eerst niet mee, maar we hebben haar ervan weten te overtuigen dat het goed voor haar was om er even tussenuit te gaan. Ze heeft het er erg moeilijk mee gehad, de arme ziel.’

‘Wat verdrietig,’ zei Marina, die nu begreep waarom Jane nog stiller en schuchterder was dan anders.

‘Mijn man daarentegen is niet kapot te krijgen. Hij was al oud toen ik met hem trouwde, maar nu is hij antiek, en nog steeds is hij rotsvast van plan gewoon door te leven. Die pioniersgeest heeft hij van zijn voorouders geërfd. Ik heb die geestkracht niet. Míjn voorvaderen waren verweekte Engelse aristocraten zonder ook maar enig doorzettingsvermogen. Ik hoop dat de goede God me tot zich neemt zodra de tijd aanbreekt dat mijn leeftijd van mijn gezicht is af te lezen.’

Marina opende de deur van kamer nummer 10. ‘Dit is de kamer van mevrouw Leppley,’ zei ze, genietend van hun bewondering. Veronica schreed met lichte, blije stappen de kamer in, waarbij haar zigeunerrok om haar slanke lichaam en dunne enkels heen zwierde alsof hij een eigen leven leidde. Omdat ze in haar jonge jaren lange tijd balletdanseres was geweest, kon ze geen platte schoenen dragen, dus waren haar voeten gehuld in espadrilles met sleehak, zodat ze wat langer leek en veel gemakkelijker liep. ‘Prachtig is het hier,’ riep ze uit, terwijl ze met alle gratie die haar door haar vroegere beroep eigen was om zich heen gebaarde naar de prenten van vogels en vlinders aan de wanden. ‘Nog mooier dan ik me herinner. En het bed…’ Een grote vreugde beving haar. ‘O, het bed! Zo hoog dat ik een aanloop moet nemen.’ Soepeltjes sprong ze op de matras en ze lachte als een blij meisje.

‘Jij kúnt tenminste nog springen,’ zei Grace. ‘Als ik een sprong neem, breek ik doormidden. Mijn botten zijn zo broos.’

‘Het is een prima bed,’ merkte Pat goedkeurend op. ‘Niets is zo erg als ergens logeren waar niemand verstand heeft van bedden.’

‘Ik hou van hoge bedden,’ zei Jane gedwee. ‘En deze zijn erg hoog.’

‘Ik zal jullie je eigen kamers laten zien,’ zei Marina, die weer de smalle gang in stapte.

‘Ik stel me graag voor hoe het er hier aan toeging toen het nog een woonhuis was,’ zei Grace. ‘Vermoedelijk hebben mijn voorvaderen ook in zo’n soort huis gewoond.’

‘Dit was niet de hoofdwoning van de hertog en hertogin,’ hielp Marina haar herinneren toen ze de gang door liepen naar de volgende kamer. ‘Het was hun vakantiehuis. Waar ze de zomer kwamen doorbrengen.’

‘Wat chic zeg,’ zei Grace.

‘De zeelucht was heilzaam voor de astma van de hertogin,’ vervolgde Marina, en ze stak de sleutel in het slot van kamer 11.

‘De zeelucht is overal goed voor,’ zei Pat. ‘Tenzij je een meubelstuk bent, natuurlijk.’

Jane glimlachte bij de aanblik van haar kamer en haalde diep adem, blij dat ze was meegekomen. Ze liep naar de openslaande deuren die uitkwamen op een klein stenen balkon en het gazon aan de voorkant, waar Rafa met de Brigadier druk zat te schilderen. Ze zette ze wijd open, stapte de zon in en keek over de donkerblauwe zee uit naar de mistige horizon daarachter. Toen keek ze omlaag en ving de blik van de Brigadier, die heel even zijn aandacht afwendde van de ceder. Hij lichtte zijn hoed op en knikte beleefd. Jane was enigszins verrast en wuifde verlegen met haar vingers, waarna ze zich terugtrok in de veilige beslotenheid van de kamer.

‘Jullie kunstenaar is aan het werk, zie ik,’ zei ze.

‘Ja, hij geeft de Brigadier les.’

‘Is hij een brigadier? Dat kan ik met mijn slechte ogen niet zien.’

‘Jullie moeten hem vorig jaar hebben ontmoet,’ zei Marina. ‘Hij komt hier elke ochtend ontbijten. Rafa heeft hem weten over te halen om eens een poging te wagen met schilderen. Volgens mij vindt hij het wel leuk.’

Zodra ze alleen was, opende Jane haar koffer en haalde er een foto van haar man uit in een zilveren lijstje. Ze zette hem zorgvuldig op haar nachtkastje en ging er toen op haar bed naar zitten kijken.

Pat beende kamer 12 binnen. ‘Heerlijk knus,’ zei ze welgemeend, en ze zette haar degelijke bruine handtas op de doorgestikte sprei. Pat zou zich overal thuis hebben gevoeld, want ze was niet verwend; ze was praktisch ingesteld en had een diepe afkeer van mensen die toestanden maakten. Grace verdroeg ze alleen omdat ze elkaar al zo lang kenden en omdat ze zo monter was, al verdween die opgewektheid als sneeuw voor de zon zodra ze zich ongemakkelijk voelde.

Engelse kostscholen hadden Pat erin getraind te accepteren wat haar werd toebedeeld en nooit te klagen, hoe vervelend ze het ook vond. Door tegenslag staalde je immers je karakter, en Pat genoot eigenlijk wel van uitdagingen en was de enige van de groep die zich als het tegenzat weerde als een neushoorn. In haar jonge jaren had ze de zuidflank van de Eiger beklommen en ze zou de hele wereld zijn rond gezeild als haar boot voor de kust van Australië geen aantrekkingskracht had uitgeoefend op een grote witte haai, zodat ze via de radio hulp had moeten inroepen en van haar verdere plan had moeten afzien.

Nu ze in de tachtig was, verliep Pats leven voorspelbaarder. Ze had de fakkel doorgegeven aan haar jongste kleinzoon, die nu in de dertig was en zich halverwege de Kilimanjaro bevond. Ze liep naar het raam en bewonderde het uitzicht. De zee boorde altijd een diep verlangen in haar aan om weg te zeilen.

Marina had het beste voor het laatst bewaard en bracht mevrouw Delennor naar de suite van de hertogin aan het andere einde van de gang. Grace was naar behoren onder de indruk van de bijzondere eer die haar ten deel viel. Ze had nu niet alleen uitzicht op de tuin en de zee, maar beschikte ook over een handgesneden hemelbed – het bed van de hertogin in eigen persoon –, dat in 1814 was vervaardigd en van generatie op generatie overgegaan, tot het ten slotte tegelijk met het huis en al zijn herinneringen was verkocht. Marina wist hoe lastig mevrouw Delennor kon zijn en had speciale moeite gedaan om het haar naar de zin te maken. Als ze er nog eens over nadacht, zou eigenlijk mevrouw Meister deze kamer hebben moeten krijgen, vanwege wat ze allemaal had doorgemaakt, maar mevrouw Delennor zou de eerste zijn om te klagen en dat wilde Marina tegen elke prijs voorkomen. ‘Très jolie,’ zei Grace zonder ook maar een poging te doen een Frans accent na te bootsen. ‘Ik zal erg van mijn verblijf hier genieten.’

‘Ik ben blij dat de kamer u bevalt. Hij is inderdaad heel bijzonder.’

Ze drapeerde haar kasjmieren jas over de rug van een stoel. ‘De anderen zijn natuurlijk stikjaloers. Behalve Pat, uiteraard, want die heeft geen jaloers botje in haar lijf – alleen de sterke botten van een robuust beest. Dank je wel.’

 

Het duurde niet lang of de dames kwamen het grasveld op om kennis te maken met de kunstenaar. De Brigadier had genoten van de rust en de vorderingen van zijn schildering, en was niet blij met de invasie. Hij sloeg de oude vrouwen gade terwijl ze als bijen om de Argentijn heen gonsden, bromde wat en zag zich genoodzaakt om uit beleefdheid overeind te komen en hen te begroeten. Vagelijk herinnerde hij zich dat hij hen het vorige jaar aan het ontbijt had gezien, waar niks mis mee was zolang ze maar op afstand waren gebleven. Nu ze hem kwamen belagen, was hij daar helemaal niet over te spreken.

Rafa was charmant en schonk alle dames zijn glimlach en lachende ogen, alsof ze stuk voor stuk jong en knap waren. De vrouwen glommen van genoegen, zelfs Pat, die het altijd maar dwaas vond om zich door vleierij te laten verleiden. ‘Sue McCain zou hem geweldig vinden,’ fluisterde ze tegen Veronica.

‘Hij is erg aantrekkelijk,’ beaamde die. ‘Als ik hem zo zie, zou ik best weer twintig willen zijn. Echt, soms voelt mijn oude lijf heel vreemd aan, alsof ik het niet had moeten aantrekken. Het komt helemaal niet overeen met hoe ik me vanbinnen voel. Snap je wat ik bedoel, Pat?’

‘O, zeker, Veronica. Mijn hoofd zegt me dat ik nog steeds alle dingen kan doen die ik vroeger ook deed, maar als ik de trap op loop raak ik al buiten adem. Toch mag ik niet klagen. Ik heb een goed leven gehad en kan nog steeds een heleboel, zoals een stevige wandeling maken over de kliffen. Ja, daar kijk ik erg naar uit.’

‘Ik kan niet wachten om weer een kwast op papier te zetten. Sinds vorig jaar heb ik geen streek meer geschilderd.’

‘En je hebt nog wel zo veel talent.’

‘Er is altijd iets anders te doen, vind je niet? Het valt niet mee om ervoor te gaan zitten.’

‘Je moet er tijd voor máken. Het heeft alles met prioriteiten van doen.’

‘Nou, we hebben zeven heerlijke dagen voor de boeg, zonder dat we worden afgeleid.’ Ze grijnsde de kunstenaar toe. ‘Behalve dan door onze leraar.’

Jane Meister voelde zich altijd overal buiten staan. Ze hield zich enigszins afzijdig van de rest van de groep en luisterde naar hun gesprekken zonder er echt aan deel te nemen. Ze vond het prettiger om de andere vrouwen in het middelpunt te laten staan. Veronica was een geboren performer, die eraan gewend was om te worden bekeken en applaus te oogsten, en ook al was ze nu op jaren, ze had haar enthousiasme en de lichte tred uit haar jeugd behouden. Pat dacht nog steeds dat ze het populairste meisje en de aanvoerster van het lacrosseteam was. Ze bezat het zelfvertrouwen van haar klasse, van jaren die werden beheerst door ponyclubkampen en debutantenpartijen, waarvan ze beweerde dat ze dat allemaal maar ontzettende onzin vond. Niets bracht haar van haar stuk, een steigerend paard noch een zaal vol mensen. Pat liet alles onvervaard op zich af komen en ging elke uitdaging met een krachtig snuiven aan.

Grace verwachtte dat iedereen haar zou bewonderen, en als dat niet gebeurde, zette ze mensen met een afwijzend gebaar van haar elegante hand gewoon opzij. Ze was opgegroeid in de hoogste kringen aan de Amerikaanse oostkust en wat ze door haar charme niet had weten te verwerven, had ze met haar enorme rijkdom gewoonweg gekocht. Het viel moeilijk te zeggen met welke middelen ze haar drie echtgenoten voor zich had gewonnen.

Jane was de dochter van een officier. Zij was opgegroeid in een hechte militaire gemeenschap in Duitsland, had Henrik leren kennen en was op haar achttiende getrouwd. Als haar dochter haar niet acht jaar geleden had aangemoedigd om eens een schildercursus in Knightsbridge te volgen, zouden hun wegen elkaar nooit hebben gekruist.

Jane sloeg de kunstenaar gade; hij was inderdaad erg knap en had een prettige manier van doen. Ze zag hem lachen om Grace’ grapjes en wist dat ze allemaal een heuglijke tijd in zijn gezelschap zouden doormaken. Van de Brigadier was ze niet zo zeker. Die kwam nogal nors over. Niet dat hij onbeleefd was; integendeel, hij was de beleefdheid zelve, maar onder de oppervlakte van zijn goede manieren leek hij niet erg blij om met hen kennis te maken. Anders dan de kunstenaar, wiens glimlach breed en oprecht was, glimlachte de Brigadier helemaal niet. Jane besloot dat ze zo ver mogelijk bij hem uit de buurt zou gaan zitten.

Grace liet er geen gras over groeien en nodigde Rafa uit om met hen mee te lunchen. De Brigadier ging naar huis en liet zijn schildering achter om er de volgende dag aan verder te werken. Hij vond het geen prettig idee om zijn leraar te moeten delen en zou normaal gesproken zijn verf voorgoed hebben opgeborgen, maar de boom en de herinneringen die die opriep deden hem goed. Als hij aan het schilderen was, was het net of hij opging in een andere wereld. Alsof zijn verleden daar was, onder de takken, en er alleen maar op wachtte om herontdekt te worden.

Grace, Pat, Veronica en Jane gingen buiten op het terras onder de groene parasol zitten. Grace had zich in een lichtroze pashmina gehuld, hoewel de zon krachtig was en het windje luchtig en warm. Rafa ging gezellig bij hen zitten. Jake keek toe hoe hij aanschoof en het viel hem op dat er meteen een rimpeling over het hele terras trok. Dat zat bepaald niet vol, maar de gasten die er zaten staakten hun bezigheden om naar hem te kijken. Het was alsof hij meer straalde dan alle anderen, en zelfs Jakes blik werd onwillekeurig naar hem toe getrokken. Hij moest toekijken hoe zijn stiefmoeder en zus als een paar dronken bijen om Rafa heen gonsden. De aandacht zou hem naar het hoofd stijgen en hij zou onuitstaanbaar worden. Jake wist zeker dat hij in zijn eigen land lang niet zo veel aantrekkingskracht had.

 

Die middag werden er nog meer schildersezels opgezet op het grasveld, en de vier vrouwen keken zoals hun werd opgedragen naar de boom. Grace vond het best moeilijk om zich op iets anders dan Rafa te concentreren, maar na een poosje en met een beetje aanmoediging verdiepte ze zich in de dikke groene naalden en takken. De boom gaf haar een onzeker gevoel en in haar onderbuik werd er een knoop strak aangetrokken. Voor armoede was ze banger dan voor wat ook. Hoe meer ze keek, hoe meer de boom haar een donkere wereld binnentrok waar ze niets anders bezat dan de huid om haar lichaam. En die huid was even oud en gerimpeld als de bast van de boom.

Pat staarde naar de boom. Ze had er geen moeite mee zich erop te concentreren. Hij deed haar denken aan haar jeugd, want toen mocht ze graag in de grote bruine beuk klimmen in de tuin van haar ouderlijk huis in Hampshire, waar haar vader een houten boomhut had gebouwd. Ze voelde zich weer jong, alsof ze met de beweeglijkheid van een kind zó van haar stoel zou kunnen springen om tot bovenin te klimmen.

Veronica staarde vol vreugde naar de boom. De groene kleur was zo donker en aantrekkelijk, en de takken waren zo magisch en mysterieus, dat ze zich afvroeg waar ze heen voerden. Ze stelde zich voor dat ze een vogel was die hoog in de boom de wereld met opgewekte afstandelijkheid zat gade te slaan. Ze zou haar vleugels uitslaan en rondvliegen in een zwierige dans, en de muziek die ze in gedachten hoorde zette haar ertoe aan een deuntje te neuriën.

Jane zag in de takken van de boom, die hier al honderden jaren stond en in de grote kringloop des levens generaties had zien komen en gaan, de hernieuwing van leven. Nadat ze zich zo verloren had gevoeld zonder haar dierbare Henrik, kwam ze nu in een wat positievere stemming. Was het waar dat de natuur elk seizoen weer opnieuw geboren werd? Waarom zou dat voor mensen niet opgaan? Misschien was Henrik in de hemel wel opnieuw geboren en zat hij nu tussen die takken naar haar te kijken. De boom gaf haar hoop. Zoals hij oprees vanuit de grond, met zijn wortels diep in de aarde, de hoogste tak reikend naar God. Hij deed haar denken aan Henriks lichaam onder de grond, terwijl zijn ziel opsteeg tot hoogten waar ze zich geen voorstelling van kon maken. De hoop in haar hart maakte plaats voor een zoete melancholie en ze glimlachte weemoedig.

Rafa keek naar hen terwijl zij naar de boom keken. Hij sloeg hun gezichtsuitdrukking gade toen ze zich verloren in zijn takken. In Grace’ ogen zag hij angst, en hoop in die van Jane. Hij zag de vreugde in de blik van Pat en ontzag bij Veronica, en toen hij besloot dat ze nu allemaal tot een bepaald gevoel waren geïnspireerd, zei hij dat ze hun kwasten en verf erbij moesten pakken. Voor één keer zei niemand van hen een woord.

 

Bertha stond voor het raam van Rafa’s slaapkamer. Omdat Marina nog niet met Jake gesproken had, had ze besloten dat dan zelf maar te doen. Jake had er geen enkel bezwaar tegen gehad om haar de zorg voor de slaapkamer van de kunstenaar toe te vertrouwen. ‘Daar ben jij precies de juiste persoon voor,’ had hij met een brede grijns en een klopje op haar schouder gezegd. ‘Dat ik daar zelf niet op gekomen ben!’

Nu stond ze naar buiten te kijken, waar Rafa de oude dames schilderles gaf. Ze herinnerde zich dat ze vroeger op school zelf ook geschilderd had. Ze had die lessen gehaat, omdat ze er zo slecht in was. Ze bezat geen greintje creativiteit. Toch zou ze het maar al te graag nog eens proberen als híj haar dat zou vragen. Ze draaide zich weg van het raam en begon zijn kamer op te ruimen. Het rook er naar sandelhout. Al rondredderend pakte ze zijn spullen op en besnuffelde ze een voor een, genietend van de geur van deze exotische vreemdeling uit een ver land.

Ze wist niet eens precies waar Argentinië op de landkaart lag, maar ze herinnerde zich nog wel Diego Maradona en ‘de hand van God’-goal waar iedereen tijdens de wereldkampioenschappen van 1986 zo dolenthousiast over was geweest. Hij had ook wel iets sexy’s gehad. Ze hoefde het bed van meneer Santoro niet op te maken, want dat was die ochtend al door de kamermeisjes gedaan. Eerlijk gezegd had zij hier helemaal niets te zoeken, maar aangezien het haar taak was om voor de kunstenaar te zorgen, voelde ze zich gerechtigd om te komen controleren of alles wel naar behoren was gedaan. En dat was zo, zag ze. Maar voortaan zou zij degene zijn die daarvoor zorgde. Elke ochtend. Elke avond.

Meneer Santoro was wel een sloddervos. Ze hing zijn suède jasje over de rugleuning van de stoel en vouwde het shirt op dat hij de vorige dag had gedragen. Het wond haar op om zich zo dicht bij hem te voelen en de vlammen sloegen haar uit bij de gedachte dat hij elk moment binnen kon komen en dan zou zien dat zij aan zijn kleren snuffelde. Ze zag dat zijn koffer nog op het rek stond, waar Shane hem bij zijn aankomst ongetwijfeld op had neergezet. Hij zag er niet zwaar uit. Ze zou hem onder het bed schuiven; dan stond hij niet in de weg. Toen ze ernaartoe liep om hem op te tillen, zag ze dat de rits openstond. Ze klapte de bovenkant open om te controleren of er niets meer in zat. Ze keek erin. De koffer was leeg, op een belangrijk uitziende map na. Ze keek even de kamer rond, als om te bevestigen dat ze inderdaad alleen was. Vervolgens pakte ze de map.

Hij oogde oud en aftands, maar officieel, zoals de mappen uit Amerikaanse televisiedrama’s als Law & Order. Inmiddels trilde ze van nieuwsgierigheid, en ze sloeg de flap terug. Er zaten papieren in, een heleboel papieren, allemaal in een taal waar ze niets van begreep. Wat spraken ze in Argentinië – Italiaans? Dan moest dat het zijn: Italiaans. Achterin zat een dikke bundel brieven, geschreven in een keurig handschrift, met een elastiek eromheen.

Ze haalde de brieven eruit, gefrustreerd dat ze niet begreep wat erin stond, en liet haar ogen over de eerste dwalen. Een naam sprong naar voren. Ze had zojuist ‘ti amo’ gelezen, waarvan ze door de song van Laura Branagan waar ze in haar tienerjaren naar had geluisterd wist dat het ‘ik hou van je’ betekende, toen ze voetstappen op de trap hoorde. Haastig stopte ze de brieven weer in de map, en de map in de koffer.

Ze schoot naar het bed en begon de doorgestikte sprei glad te strijken, zodat het zou lijken of ze aan het opruimen was. Haar hart hamerde in haar keel en er parelden zweetdruppeltjes op haar neus. Toen ze zeker wist dat er niemand aan kwam, haalde ze diep adem en ontspande zich enigszins. Inmiddels wilde ze zo snel mogelijk de kamer verlaten. Toen ze op haar tenen de trap af liep, bleef de naam die ze had gelezen op de een of andere manier in haar hoofd hangen. Het was een grappige naam, omdat je die volgens haar eigenlijk met nog een ‘n’ zou moeten schrijven. Maar misschien gebruikten ze die ‘n’ in Argentinië niet.

Costanza – dat had toch Constanza moeten zijn?