6
De volgende morgen kwam meneer Atwood het kantoor binnenbenen, zijn van nature goede humeur overschaduwd door een gezicht dat op zeven dagen onweer stond. Clementine, die zich een stuk beter voelde na een goede nachtrust, zat al aan haar bureau en bekeek foto’s van Buenos Aires op internet. Sylvia was te laat.
‘Als mijn vrouw niet zo blij was geweest met haar roze mixer, zou ik je ontslaan vanwege de kaart die je hebt uitgekozen.’
Haastig klikte Clementine de foto’s weg en zette haar meest onschuldige gezicht op. ‘Ik weet niet wat u bedoelt, meneer Atwood.’
‘Doe maar niet of je neus bloedt. Je weet precies wat ik bedoel. Die kaart was ongepast, om niet te zeggen beledigend.’
‘Maar niet voor uw vrouw.’
‘Natuurlijk niet, dwaas kind.’
‘Ik vond hem wel grappig.’
‘Zij ook – maar ten koste van mij.’
‘Nou, ze heeft tenminste kunnen lachen op haar verjaardag.’
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Je bent vanochtend niet op je mondje gevallen.’
‘Ik heb pap gegeten bij het ontbijt. Daar word ik altijd een beetje opstandig van.’
‘Nou, neem dan morgen maar een ei. Ik zit niet op een grote mond van mijn secretaresse te wachten.’
‘U had de kaart ook kunnen lezen toen u hem ondertekende.’
‘Daar betaal ik jou voor.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Hebben jullie lekker gegeten?’
‘Ja.’
‘Mooi zo.’
Hij snoof geërgerd en beende via het receptiegedeelte naar zijn kantoor, waarbij hij onderweg de tijdschriften rechtlegde. Clementine vroeg zich af of hij zo’n man was die voor het vrijen eerst zijn kleren opvouwde. Ze vermoedde van wel.
Sylvia kwam binnen en zag er verwilderd uit, wat niets voor haar was. ‘Het lijkt wel of je achterstevoren je bed uit bent gerold,’ merkte Clementine op.
‘Dat is ook zo,’ antwoordde Sylvia met een schalkse grijns. ‘Freddie kwam langs voor het ontbijt; daarom ben ik zo laat.’
‘Dat is de beste smoes die ik ooit heb gehoord.’ Ze klikte Buenos Aires weer aan. ‘Ik geloof dat ik maar naar Zuid-Amerika ga in plaats van naar India.’
‘Je denkt toch niet nog steeds aan die Argentijn, is het wel?’
‘Dromen kost niets.’
‘Je krijgt waar je voor betaalt.’ Ze schoot de wc in om zichzelf te fatsoeneren. Toen ze weer naar buiten kwam, was haar haar keurig in haar gebruikelijke opgestoken kapsel geborsteld, was haar make-up feilloos aangebracht en zat er in haar gebloemde jurk geen enkele kreukel meer. Clementine vroeg zich af hoe je dat allemaal op de wc voor elkaar kon krijgen.
‘Ik heb vanavond afgesproken met een paar vrienden. Zin om mee te gaan?’
‘Ja hoor.’
‘Waarom neem je Joe niet mee?’
Clementine liet haar schouders zakken. ‘Nou, ik heb hem min of meer het idee gegeven dat ik hem vanavond zou zien, dus misschien moest ik dat dan ook maar doen.’
‘Geef hem een kans. Ik weet niet wat je wilt; hartkloppingen en buikpijn, waarschijnlijk – maar zo zit het leven niet in elkaar. Het gaat erom of hij je aan het lachen kan maken en een goede minnaar is. De rest is allemaal mooi meegenomen, of het hoort thuis in romannetjes. Als je op zo’n soort held zit te wachten, ben je op je oude dag nog steeds alleen.’
‘Wat een fijne monoloog zo op de vroege ochtend.’
‘Sorry, schat, maar ik wil je alleen maar een dosis realisme toedienen.’
‘Ik heb de laatste tijd al veel te veel realisme gehad. Ik ga naar Buenos Aires en dromend mijn dagen doorbrengen.’
‘Over Argentijnen zeggen ze anders dat dat de ergsten zijn.’
‘Hoe weet jij dat nou?’
‘Dat weet iedereen. Ze staan erom bekend dat ze onweerstaanbaar charmant en dwangmatig ontrouw zijn.’
‘Je denkt aan polospelers, maar als je dat cliché wilt geloven moet je het zelf maar weten.’
‘Het zijn goede minnaars, maar slechte echtgenoten.’
‘Ik ben niet van plan met een Argentijn te trouwen. Ik ben helemaal niet van plan om met wie dan ook te trouwen.’
Sylvia keek verbijsterd. ‘Hoezo niet?’
‘Ik kom uit een gebroken gezin. Ik zou zoiets een kind nooit willen aandoen.’
‘Wat een onzin. Je kunt de cirkel ook doorbreken.’
‘Geen zin in.’
‘Ik ben gescheiden, maar toch probeer ik het opnieuw. Ik zou zó met Freddie trouwen als hij ooit bij zijn vrouw zou weggaan. Maar dat doen ze maar zelden.’
‘Mijn vader heeft mijn moeder in de steek gelaten,’ zei Clementine bitter. ‘Ik zou nooit de wig willen zijn die een gezin uit elkaar drijft, zoals de Duikboot.’
Sylvia haalde haar schouders op. ‘Misschien was hun liefde heel sterk…’
‘Zei je net niet dat dat soort liefde alleen in romannetjes voorkomt?’
‘En aan een paar gelukkigen.’
‘Ah, dus je gelooft wél in de liefde?’
‘Best wel. Maar ik geloof niet dat die voor iedereen is weggelegd. Dat is alles. Als je Joe een kans zou geven, zou je van hem kunnen gaan houden.’
‘Hou jij van Freddie?’
‘Ik hou van hoe hij me aanraakt, van hoe hij me zoent, van hoe hij me aan het lachen maakt. Ik hou van wie ik ben als ik met hem samen ben. Maar of ik van hém hou? In de zin van dat ik dood zou gaan als hij er niet was? Ik zou natuurlijk verdrietig zijn, maar er geen gebroken hart aan overhouden.’
‘Wil je niet iets meer?’
‘Natuurlijk wel. Elk klein meisje wil haar prins vinden. Maar het heeft geen zin om te hunkeren naar iets wat je toch niet kunt krijgen. Ik ben realistisch genoeg om te weten dat ik níét een van die gelukkigen ben.’ Ze pakte haar tas. ‘Ik ga maar even een sigaretje roken. Blijf jij bij de telefoon?’
Clementine keek haar na toen ze wegliep. Ze dacht ook niet dat zíj een van de gelukkigen was, maar diep vanbinnen hoopte ze dat er meer viel lief te hebben dan Joe.
‘Ik had zo gedacht dat we Rafa maar in de suite boven moesten installeren,’ zei Marina, terwijl ze aan haar bureau peinzend van haar espresso nipte. ‘In geen maanden heeft iemand die ruimte geboekt en het is zonde om zulke mooie kamers ongebruikt te laten.’
Harvey stond in zijn blauwe overall en met zijn pet op op een ladder, een schroevendraaier in de hand om de gordijnroe die aan één kant was losgeschoten uit de muur vast te zetten. ‘Dat zijn de mooiste kamers van het hele hotel,’ zei hij, omhoogklimmend. ‘Toen William nog klein was, was dat zijn domein.’
Harvey herinnerde zich vol genegenheid de kinderen van de hertog van Somerland: drie onstuimige jongens met grote blauwe ogen en een glimlach die de belofte inhield van een heleboel kattenkwaad. Hij was zelf nog maar een jonge knul geweest, aangesteld om de beheerder van het landgoed, meneer Phelps, terzijde te staan met houthakken en bladeren vegen. Hij kreeg nog steeds een nostalgisch gevoel wanneer meneer Potter in de herfst blad verbrandde. Dat deed hem denken aan een onschuldige periode in zijn leven, toen de dingen nog niet zo ingewikkeld waren.
Ted en Daniel deden nu het zware werk, omdat meneer Potter te oud was geworden, ouder dan hijzelf was, en híj was al stokoud, dus hij delegeerde en zijn zoons spitten, plantten en snoeiden. Harvey vermoedde dat Marina hem uit medeleven aanhield, omdat ze wist hoeveel het landgoed voor hem betekende en begreep hoe belangrijk het was de jaren zo lang mogelijk te blijven ontkennen, want als je meneer Potter met pensioen stuurde, kon je hem net zo goed tussen zes plankjes leggen.
Nu zagen de tuinen er net zo mooi uit als toen de hertog hier nog heer en meester was geweest. Nog beter zelfs, want Marina wist precies wat ze wilde en bezat de vastberadenheid om haar plannen te laten uitvoeren. Vanaf het raam sloeg hij haar vol genegenheid gade. Ze ging altijd keurig gekleed in een frisse witte blouse met daaronder een nette broek, of in de zomer in een fleurige jurk. Nooit droeg ze een spijkerbroek. Omdat ze vrij klein was, had ze altijd hoge hakken aan om langer te lijken. Hij koesterde vaderlijke gevoelens voor haar, wat hij fijn vond, omdat hijzelf nooit was getrouwd of kinderen had gekregen. Het grappige was dat ze opbloeide onder zijn lof, en dat gaf hem een goed gevoel. Deze glamoureuze vrouw, van wie het leek of de wereld aan haar voeten lag, had hém nodig.
‘Is dat een nieuw horloge, Harvey?’ vroeg Marina toen ze de zilveren glinstering aan zijn pols zag.
Hij schudde zijn mouw naar achteren. ‘Ja, mooi ding, hè?’
‘Het is wel erg groot.’
‘Daarom vind ik het ook zo mooi.’
‘Het ziet er duur uit.’
‘Het is een Omega.’
‘Klinkt chic.’
Hij werd afgeleid door een vochtplek in een hoek van de kamer. ‘Het ziet ernaar uit dat er iets lekt,’ zei hij met een frons.
‘Een lek?’
‘Misschien is er een dakgoot verstopt. Het moet te repareren zijn.’
Ze schonk hem een warme grijns. ‘Jij hebt altijd precies wat je nodig hebt in die schuur van je. Die is beter voorzien dan de eerste de beste ijzerhandel.’
‘Dat komt doordat ik nooit iets weggooi. Weet je, ik heb nog een transistorradio uit de jaren vijftig en ook de eerste zwart-wittelevisie die ik in de jaren zestig heb gekocht.’
‘En een gezonde voorraad duct-tape en touw,’ voegde ze er speels aan toe, want het was een standaardgrap dat het hele Polzanze bij elkaar werd gehouden door duct-tape en touw.
‘En waar ga je meneer Santoro precies onderbrengen?’ vroeg hij, leunend op zijn schroevendraaier.
‘Paul had vorig jaar de blauwe kamer, alleen is die hard aan een opknapbeurt toe. In de suite zit nog dat mooie originele behang, en dan heeft hij een kleine zitkamer waar hij kan schilderen. Je hebt van daaruit schitterend zicht op de zee, en als de wind over het dak waait hoor je het fluiten. Er hangt daar boven een bijzondere energie.’
‘Dat komt doordat William een heel gelukkige jongen was. Zijn broers en hij speelden altijd daar boven; dat was de verdieping voor de kinderen.’
Marina dronk haar koffiekopje leeg en wijdde een vluchtige gedachte aan haar eigen kinderen die boven zouden spelen, als ze daarmee gezegend was geweest. ‘Hij komt uit Argentinië en ik wil hem graag het beste laten zien wat Engeland te bieden heeft.’
‘Dan is hij hier aan het goede adres, zoveel is zeker.’ Harvey trok eens goed aan de roe om te controleren of die nu stevig vastzat in de muur.
‘Ik denk dat hij precies is wat we zoeken, jij niet? Mijn oude dames zullen niet weten wat hun overkomt wanneer ze hier hun weekje komen logeren. Ik hoop dat erover gesproken gaat worden en dat de gasten toestromen.’
‘Die komen heus wel,’ verzekerde hij haar. ‘Het leven heeft zijn ups en downs, maar let op mijn woorden: na een down komt er altijd weer een up.’
Ze keek omlaag naar haar lege kopje. ‘Is het nou dwaas van me dat ik al mijn hoop op Rafa Santoro vestig? Ik weet immers niets van hem. Voor hetzelfde geld is hij een moordenaar.’
‘Je moet op je gevoel vertrouwen. Ik voel dat hij een goed mens is.’
‘O ja?’ Ze keek naar hem op.
‘Ja, al kan ik niet zeggen of hij de boel er hier weer bovenop zal helpen.’
‘We hebben de bodem nog niet bereikt, Harvey.’
Harvey onderbrak zijn werkzaamheden aan de roe en keek naar haar omlaag. ‘Dat weet ik.’
‘Ik praat er niet graag over. Ik hoop almaar dat als ik er niet over praat, het ook niet gebeurt.’
‘Zo erg is het nou ook weer niet, en het is maar tijdelijk.’
‘Ik mag het hopen, Harvey. Maar we hebben geld nodig, en snel ook.’
Hij kwam de ladder af en bleef onderaan staan, met de schroevendraaier neerhangend langs zijn zij. ‘Nu moet je eens even naar me luisteren, Marina. Je moet door blijven gaan. Het is net als balanceren op het slappe koord: als je niet voor je kijkt, verlies je je evenwicht. Het komt heus wel in orde, er komen vast wel gasten. Wij slaan ons net als iedereen door de recessie heen, en die trekt straks als een storm weer weg.’
‘Zie jij echt een blauwe lucht voor je?’
‘Daar twijfel ik geen seconde aan.’
‘Het bevalt me wel zoals jij ertegenaan kijkt, Harvey. Kon ik me maar schuilhouden tot de storm is overgewaaid.’
Hij glimlachte haar toe. ‘Volgens mij is de verdieping van William geknipt voor meneer Santoro. Zal ik dan de blauwe kamer eens een verfje gaan geven?’
‘Goed idee.’
‘Zullen we er nu even gaan kijken?’
‘Ja.’ Gretig stond ze op.
‘Laten we dan ook even een blik werpen op de verdieping van William om te zien of daar nog iets gedaan moet worden.’
‘Ja, laten we dat doen.’ Haar stem klonk nu een stuk monterder. ‘Dat lek kun je later wel repareren.’
Toen Marina en Harvey langs de receptie naar de trap liepen, onderbrak Jennifer haar telefoongesprek en schonk hun een schuldbewuste glimlach. Harvey wierp haar een verwijtende blik toe, omdat hij wist dat ze weer eens privé zat te bellen. ‘Ik moet ophangen, cowboy,’ fluisterde Jennifer toen ze voorbij waren. ‘Ik mag tijdens werktijd niet met je praten. Dan word ik ontslagen.’
De stem aan de andere kant van de lijn grinnikte geamuseerd. ‘Als zij vervelend gaan doen, reageer ik me af op hun dochter. Ze is een blok aan mijn been.’
‘O, Nigel, dat is niet eerlijk.’
‘Als secretaresse heb je niets aan haar, en ze ziet er ook nog eens niet uit. Sylvia weet zich tenminste te kleden en te verzorgen.’
‘Clemmie is nog jong.’
‘Jij bent ook jong, Jen, maar jij bent tenminste trots op hoe je eruitziet.’
‘Dat is omdat ik nooit weet wanneer jij hier binnen komt stappen, als een John Wayne met je hand op je wapen.’
‘Ik zou jóúw hand wel op mijn wapen willen voelen.’
‘Is het geladen?’ Ze giechelde.
‘Het is altijd geladen, klaar om bij de minste of geringste aanraking af te gaan.’
‘O, foei toch! Terug op je paard, jij!’
‘Zie ik je vanavond?’
‘Ja.’
‘Dan bel ik je niet meer.’
‘Sms me maar. Ik hou van sexy sms’jes.’
‘Word je daar opgewonden van?’ fluisterde hij, met zijn mond heel dicht bij de hoorn.
‘Ja,’ fluisterde ze terug.
‘Hoe erg?’
‘Zo erg dat ik er helemaal warm van word.’
‘En nat?’
‘U moest u schamen, meneer Atwood!’
‘Je vindt dit heerlijk.’
‘Tot later.’
‘Zelfde tijd, zelfde plek. Ik zal mijn wapen vast oppoetsen.’
‘Kalm aan, cowboy. Niet te hard poetsen.’
‘Wees maar niet bang, lieveling. Het beste bewaar ik voor jou.’
Grey zat in de bibliotheek de Times te lezen toen Jake hem daar aantrof. Zijn gezicht zag er in rust oud en vermoeid uit, en droefheid hing als een wolk om hem heen. Die trok op toen hij zijn zoon zag. ‘Ah, Jake,’ zei hij, en hij legde de krant neer.
‘Pap, ik heb na lopen denken hoe we de zaak nieuw leven kunnen inblazen.’
‘O ja?’
‘Ja.’ Jake ging in de grote leren fauteuil tegenover zijn vader zitten. ‘We moeten evenementen gaan organiseren. Mensen naar binnen zien te krijgen via een gedeelde belangstelling.’
‘Wat had je in gedachten?’
‘Literaire diners. Iets in die trant, in elk geval. Een soort club. Mensen betalen om lid te mogen worden en ze komen naar lezingen luisteren. Er is hier zo weinig te doen dat je er moedeloos van wordt. We moeten iets van activiteit uitstralen.’
‘Nou, dat heb je denk ik goed gezien.’
‘Ik weet dat de Duikboot haar kunstenaar heeft.’ Hij grijnsde schalks. ‘Geef hem een week en hij verleidt iedere vrouw in Dawcomb. Dat zal haar leren!’
‘Niet zo onaardig, Jake. Ze heeft het momenteel zwaar. Heb een beetje consideratie.’
‘Sorry. Maar hij is zo overduidelijk een playboy.’
‘Ik denk niet dat hij de zomer hier zou willen doorbrengen als hij echt een playboy was.’
‘Oké, geen playboy dan, maar een player.’
‘Dat idee van je is helemaal niet verkeerd,’ zei zijn vader resoluut. ‘Ik stel voor dat we dan met een lezing beginnen. Laten we eens bedenken welke schrijver we zouden kunnen uitnodigen voor een spreekbeurt; dan neem ik contact met de uitgever op.’ Grey was echt opgetogen over het plan. Hij hield van literatuur en er waren een heleboel schrijvers die hij graag zou ontmoeten. ‘Goed gedaan, Jake. Je zit op het juiste spoor.’
‘Ik wil graag helpen, pap.’
‘Dank je, dat waardeer ik.’ Hij wilde graag dat zijn zoon de kamer uit ging met het gevoel dat hij hem dankbaar was. Hij zou willen dat zijn dochter een voorbeeld aan haar broer nam en voor de verandering ook eens aan een ander zou denken.
Clementine vond dat ze onheus en onrechtvaardig behandeld werd, terwijl ze in werkelijkheid heel veel had om dankbaar voor te zijn. Hij wist dat het zijn fout was dat hij haar zo had verwend. Als ze eens verder zou kunnen kijken dan haar eigen neus lang was, zou ze misschien de mensen die van haar hielden iets beter begrijpen. Aan de oppervlakte was niet alles te zien. Hij hád hun moeder niet in de steek gelaten om ervandoor te gaan met een verleidster, zoals zij meende, maar had de hand vastgepakt die op een moment van uiterste wanhoop naar hem werd uitgestoken. Hij was zo ongelukkig geweest dat hij had besloten zijn biezen te pakken. Dat betekende dat hij zijn kleine kinderen achterliet, maar anderzijds: wat had hij toen hij zo ontmoedigd en gebroken was voor hen kunnen betekenen? Marina had hem gered en hem weer leven ingeblazen. Natuurlijk zou Clementine daar nooit iets van snappen zolang ze hem niet vroeg naar zijn kant van het verhaal. Tot dat onwaarschijnlijke moment aanbrak kon hij haar alleen maar de hand reiken en geduldig wachten tot ze die zou aanpakken.
Die avond zat Clementine in de Dizzy Mariner met Joe, Sylvia, Freddie en Sylvia’s oersaaie vrienden Stewart en Margaret. Sylvia had het hoogste woord en vertelde op haar voortvarende manier grappige anekdotes, waarbij ze haar borsten voor Freddies neus op en neer liet deinen en er bij niemand enige twijfel over liet bestaan dat zijn hand onder tafel hoog op haar dij lag, en almaar hoger kroop. Clementine sloeg haar wijn achterover en deed geen moeite om te weigeren toen Joe haar glas voor de derde keer volschonk.
Ze sloeg de mensen om haar heen gade alsof ze hen zag door een glazen ruit. Sylvia was onbeschaamd, Freddie een kwijlebal, Margaret zo saai als een dode muis. Misschien wás ze wel dood. Clementine kon het niet precies zeggen, want de vrouw zat daar maar zonder met haar ogen te knipperen en zonder een woord te zeggen. Als ze in Londen was, zou ze gelijkgestemde figuren om zich heen hebben, maar hier, diep in de binnenlanden, kon ze net zo goed op een boerenerf vol dieren zijn beland.
Tegen de tijd dat ze aan het dessert toe waren, had Clementine ’m behoorlijk zitten. Ze had haar zintuigen verdoofd met alcohol. Ze begon zelf verhalen te vertellen, waarom iedereen harder moest lachen dan om de verhalen van Sylvia, maar Sylvia zelf had het niet in de gaten, want die was meer geïnteresseerd in Freddies hand. Toen die niet meer hoger kon, sprong Sylvia op en stelde voor om buiten een sigaret te gaan roken. Clementine wilde niet achterblijven met Joe, Stewart en Margaret, dus ze stond ook op en legde een briefje van twintig op tafel.
Eenmaal buiten knapte ze enigszins op van de frisse lucht. Joe kwam vlak achter haar aan. Hij gaf haar het bankbiljet terug. ‘Waarom geef je me dat?’ vroeg ze.
‘Ik betaal.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Ik wil het graag.’
Clementine slaakte een zucht. Ze wilde hem niet meer verschuldigd zijn dan ze al deed. ‘Dank je,’ antwoordde ze met tegenzin.
Hij nam haar in zijn armen en zoende haar op haar mond. Zijn lippen voelden lekkerder aan dan ze zich herinnerde. ‘Weet je nog dat je zei dat je niet zo’n soort meisje was?’
‘Ja.’
Hij zoende haar nogmaals. ‘Denk je dat je dat nu alsnog zou kunnen worden?’
Ze lachte. ‘Ik weet niet, Joe…’
‘Ga met me mee naar huis.’
‘Ik ben niet verliefd op je.’
‘Dat weet ik.’
‘Ben jij verliefd op mij?’
‘Ik vind je heel erg leuk.’
‘Nou, dat is een begin. Maar misschien zal ik nooit van je houden. Ik wil je hart niet breken.’
‘Laat mijn hart maar aan mij over.’
‘Goed. Ik ga met je mee naar huis.’
‘Laat je me dan doen wat je dacht dat ik al eerder gedaan heb, maar niet heus?’
Ze lachte schaapachtig. ‘Misschien.’
Maar toen ze bij Joe thuis waren, bedreven ze toch de liefde. Clementine was niet te dronken om ervan te genieten. De aarde schudde niet op zijn grondvesten, maar het was heel aangenaam. Ze ging weg toen hij in slaap gevallen was en reed in de kleine uurtjes naar huis; inmiddels was ze weer nuchter genoeg om zonder ongelukken over de smalle weggetjes te rijden. Van de aanblik van het stallencomplex werd ze niet bepaald blij, dus nam ze het pad dat Marina zo vaak had genomen en wandelde omlaag naar het strand. In het spookachtige licht zag het zand eruit als goud, en de zee zwol en glinsterde zo ver het oog reikte, totdat de twinkelende lichtjes op het water overgingen in de sterren aan de hemel. Ze liep het strand op en haar voeten raakten net niet de golven die aangerold kwamen en haar leken te willen pakken.
De schoonheid van de nacht stemde Clementine melancholiek. Ze moest bijna huilen toen ze al die sterren zag. Er trok iets aan haar hart – een zacht rukje. Ze legde haar hand erop. Het was geen lichamelijke pijn, maar een gevoel diep vanbinnen dat ze niet kon verklaren.
Ze dacht aan Joe. Misschien dat het niet beter kon worden dan het nu was. Mogelijk had Sylvia gelijk en moest ze niet wachten op de Grote Liefde, omdat zo iemand niet bestond, althans niet voor haar. En toch voelde haar hart vanavond aan alsof het zich openstelde en graag wilde dat er iets, of iemand, naar binnen glipte. Ze ging zitten en liet in de vredige afzondering van de baai haar geest tot rust komen. Toen de zee haar in slaap wiegde, dacht ze algauw niet meer aan Joe.