Hij had de halve nacht wakker gelegen, door het huis gelopen, bij Bartjan gekeken, een boek gepakt en weer weggelegd. Hij had een beker warme melk gedronken, een glas rode wijn, hij had een boterham gegeten, een dik beboterde plak ontbijtkoek, een paar handjes oud geworden pinda's met schimmelsmaak. Hij had zelfs de televisie aangezet, en een tijd gekeken naar programma's die doorlopend werden herhaald. Nog een dag en dan de begrafenis. Hij probeerde zich voor te houden dat daarna alles duidelijk en overzichtelijk zou worden. Dan begon een nieuw leven. Nieuwe afspraken, nieuwe taken, nieuwe indelingen. Alles anders. Alles beter. Even schoof Rube voor het beeld, Immerzeel en Spliethof, maar die verdwenen snel. Dat was allemaal achter de rug, dat was verleden tijd. Hij zat achter zijn bureau om een paar brieven te beantwoorden, maar verder dan een aanhef kwam hij niet.

Hij ging weer op bed liggen en haalde Josje naar zich toe. Nee, hij haalde haar niet naar zich toe. Ze kwam zomaar, direct. Bij hem, alleen bij hem. Ze koesterde, streelde en liefkoosde hem.

Simone keek haar vriendelijk glimlachend aan. 'Goed geslapen?'

'Gaat wel.'

ik heb in ieder geval goed nieuws voor je. Het alibi van Rube is doorgeprikt. Een vriendinnetje van hem, die hem delete, die is doorgeslagen.' 'Echt waar?' Ze keek van haar advocaat naar Kroon en weer terug.

'We hebben haar een beetje onder druk gezet,' zei Kroon. 'Ze leefde ook niet helemaal... eh, wat zal ik zeggen... volgens de letter van de wet, ook niet volgens de geest trouwens. Werkte af en toe in een zogenaamd relaxhuis, betaalde nauwelijks belasting, had ook een uitkering, deed nog iets met pillen. Nou ja, het bekende werk.'

'En wat betekent dat voor mij?' vroeg Josje.

Kroon spreidde zijn armen. 'Je mag gaan en staan waar je wilt.'

'Heeft-ie al bekend?' vroeg ze.

'Dat zal niet makkelijk meer gaan.'

'Waarom niet?'

'Ja, dat moet ik je nog vertellen,' zei Simone. 'Hoorde ik ook pas gisteren.'

Even had ze overwogen om zich door Simone naar Bart te laten brengen, maar dat idee had ze weer laten varen. Nee, niet naar Bart. Morgen zou de begrafenis zijn. Bovendien had hij nu misschien familie over de vloer. Ze had vanaf het politiebureau naar Tijmens huis gebeld. Ja, hij was nog thuis, en ze was welkom. 'Maar je moet er geen gewoonte van maken. Grapje.' Daarna had ze Barts nummer gedraaid om hem te vertellen dat ze weer vrij was, maar er werd niet opgenomen. Ze wist dat ze niet daadwerkelijk bij hem hoefde te zijn om zijn aanwezigheid toch te kunnen voelen.

Ze keek naar het scherpe profiel van Simone, die met een tevreden glimlach om de mondhoeken de auto over de kaarsrechte provinciale weg stuurde.

'Misschien dat we nog even langs m'n oude huis kunnen rijden?' vroeg ze.

'De rokende ruïne?'

'Ja.'

Voor een boerderij die Weltevreden heette, keerde Simone de auto. Ze reden een stukje terug, en sloegen toen een zijweg in.

Josje gaf zodanige aanwijzingen dat ze langs Barts huis kwamen. 'Kun je hier even stoppen?'

'Is er iets?'

Josje ademde diep in en uit. Vijfentwintig meter hiervandaan zat Bart misschien in een stoel de krant te lezen, was hij met Bartjan aan het spelen, dronk hij koffie. Ze keek, maar kon niets zien door de vitrage. Een warme rilling liep over haar rug, zette zich vast in haar onderbuik. Ze had nog nooit zo sterk het gevoel gehad dat ze openging. Als ze bij Tijmen was, zou ze Bart meteen proberen te bellen. Misschien kon ze hem in het weekend zien. Een oppas voor Bartjan? Nee, ze moest niet denken aan praktische dingen. Die telden allemaal niet. Alleen Bart, alleen zijzelf met Bart, samen. Warm, zacht en heftig.

'Is er iets?' vroeg Simone opnieuw.

Bart zag de auto staan. Een onbekende, donkere auto. Hij kon van hieraf niet zien wie erin zat. Politie? Hielden ze hem in de gaten? Was het gewone surveillance of hadden ze een speciaal doel? Even overwoog hij om naar buiten te gaan en te vragen waarom ze daar stonden. Maar misschien was het de politie ook niet.

Bartjan riep hem te hulp. De blokkentoren moest nog hoger.

Na een paar minuten keek Bart weer door de vitrage naar buiten. De auto reed net weg.

Ze dronk koffie met Tijmen.

'Je hebt geluk dat ik nog thuis ben. Gisteravond een beetje laat geworden.' Dat was te zien aan zijn ogen en te horen aan zijn doorgerookte hoest. 'Ik moet vandaag naar Maldegem. Eerst bij een paar boeren in de omgeving langs, een paar uitdragerijen en morgen de jaarmarkt.'

'Maar ik kan hier wel blijven? Voorlopig dan, een paar dagen?'

'Al was het voor altijd, dan nog zou ik...' Tijmen barstte los in een benauwende hoestbui.

Josje drukte haar sigaret uit.

'Hoeft niet,' piepte Tijmen na een tijdje, terwijl hij naar de uit- gedrukte sigaret wees. 'Ik moet zelf minder roken.'

Ze dronken nog meer koffie en praatten over Rube. Josje vertelde wat ze had gehoord van Kroon.

'Dus hij heeft al de doodstraf gehad nog voor-ie was veroordeeld,' zei Tijmen, terwijl hij een sigaret uit een pakje rode Bastos trok. 'Shit.' Hij stopte de sigaret terug in het pakje.

'Ja, zo zou je het kunnen zeggen.'

Toen Tijmen was vertrokken, telefoneerde ze naar Bart.

Ze voelde zijn verrassing toen ze hem vertelde dat ze bij Tijmen was. Alle twee waren ze een tijdje stil. Josje hoorde een kinderstemmetje op de achtergrond.

'Dus je bent...' Het lukte Bart kennelijk niet om zijn zin af te maken.

'Ja, ik ben vrij, zo vrij als een vogeltje. Gewoon, ik kan gaan en staan waar ik wil. Ik zou nu bijvoorbeeld...' Nee, ze moest niet naar hem toe gaan, niet nu, nog twee dagen wachten, twee dagen het verlangen opsparen tot het zo groot werd dat het haar bijna zou overweldigen.

'Ik wil je zien, ik wil je vasthouden,' zei Bart, fluisterend.

'Ik jou ook, maar ik denk dat het beter is als we... Morgen de begrafenis, daarna, dacht ik, in het weekend bijvoorbeeld.'

'Ja, zaterdag.'

Ze hoorde de gretigheid in zijn stem. 'Ik bel je nog wel,' zei ze. 'Heb je het trouwens al gehoord over Rube?'

Hij liep rusteloos heen en weer in de woonkamer. Bartjan vroeg zijn aandacht, maar hij luisterde niet, tot Bartjan onbedaarlijk begon te huilen. Hij nam hem op schoot en probeerde hem te troosten.

Bijna mechanisch las hij een paar boekjes over Nijntje voor. 'En dat vond ze wel fijn, dat lieve pluiskonijn.' Ondertussen was hij weer met Josje in het huisje in Zomervreugd. Ze stopte een bandje in de cassetterecorder. In those long, last moments... Die gruizige, gebarsten stem, die weemoed, dat verlangen. Zomervreugd. Het stond nog leeg tot aan april. Ze zouden misschien...

Bartjan trok aan zijn arm. 'Lezen... nogge boekje lezen.'

Toen Bartjan met autootjes aan het spelen was, bladerde hij wat door de krant. De telefoon ging. Immerzeel. Of Bart even langs kon komen? Moest het? Nou ja, moeten... het was wel dringend. Waarom? Dat zouden ze liever persoonlijk vertellen. Maar hij kon moeilijk weg... zijn zoontje, en er was niemand anders.

Na ruim een kwartier waren ze er, Immerzeel en Spliethof. Bartjan keek verrukt naar de politie-auto die voor het huis stond. Hij begon zelf meteen, over de grond kruipend, met autootjes te spelen: politie-autootjes, ambulances en brandweerauto's, allemaal met dezelfde sirene.

Timmie kwispelde Immerzeel en Spliethof tegemoet. Ze excuseerden zich. Immerzeel sprak met zachte stem. Bart moest zich goed concentreren op wat Immerzeel zei, want alleen al door de naam van Rube schoten zijn gedachten weer in de richting van Josje. De uitgebrande auto voor Zomervreugd. Josje, hij zou haar weer zien, zaterdag of zondag, hij zou haar weer voelen. Zaterdag. Immerzeel praatte verder. Bart ving voor een deel op wat hij zei. Kleed... verdwenen... verschillende mensen die konden verklaren dat ze het onlangs nog hadden gezien... de beschadiging van de stenenkast... ook zeer recent. Stenen, dacht Bart, stenen. Evelien... Josje. Waarom kon het niet?

Immerzeel liet zich terugzakken in zijn stoel. Spliethof nam het van hem over. Hij had het over verbrande textielresten in de auto van Rube, waarschijnlijk van een kleed, over laboratoriumonderzoek. Bart begreep het niet helemaal. Wat had hij daar allemaal mee te maken? Spliethof noemde de naam van Tielerink. Niet erg betrouwbaar, maar toch... Bart hoorde zichzelf lachen. Niet erg betrouwbaar? Dat was zwak uitgedrukt: Josje had hem een keer verteld dat ze hem in het bos tegen was gekomen. Dat was toen ze nog in dat huisje zat. Did an angel whisper in your ear, and hold you close and take away your fear? De woorden kwamen zomaar. Hij neuriede ze, zoals toen met Evelien, toen ze vroeg waar hij dat liedje vandaan had. Evelien, de begrafenis. Hij moest nog muziek selecteren. Mahler. Of was dat te zwaar? Ali- ce had er gisteravond weer over gebeld.

'Tuut-tuuuut-tuut-tuuuut.'

Immerzeel keek vertederd naar Bartjan.

Spliethof zei dat het allemaal boven op elkaar kwam, al die aanwijzingen. En dan ook nog het telefoontje, op de voice mail. Bart bedacht dat hij daar in dagen al niet naar had geluisterd. Wat bedoelden ze?

'Op de avond dat Rube hier was, is er gebeld, om... even kijken... om tweeëntwintig uur achtendertig, Ferdinand Wissink. Een collega?'

Bart knikte.

'Hij had het over de dienst, over de preek. Hij wilde u iets vragen. Waarom heeft u toen de telefoon niet opgenomen? U was toch thuis? Dat heeft u verklaard.'

ik weet niet. Misschien lag ik al in bed. Vroeg naar bed, ja, ik ben vroeg naar bed gegaan.'

'Maar...' Spliethof bladerde in een notitieboekje. 'U heefteerder verklaard dat de heer Rube hier rond elf uur is weggegaan. U wilt toch niet zeggen dat u al naar bed was, terwijl uw gast nog door het huis liep?' Spliethof lachte een zenuwachtig lachje. 'U heeft trouwens ook verklaard dat u daarna nog een tijdje heeft zitten lezen.'

'Nee, ik heb me vergist, denk ik. Rube moet al eerder zijn vertrokken.'

Spliethof en Immerzeel keken hem zwijgend aan.

'Vergissen is toch menselijk?'

Spliethof en Immerzeel bleven zwijgen.

Ze lag op de bank en liet haar blik over het plafond gaan, maar zag niets. Zaterdag. Ze sloot haar ogen. Zaterdag, Bart. Alle ellende was voorbij.Bart zat achter in de politie-auto. Hij had gevraagd of hij moest worden geboeid. 'Natuurlijk niet.' Immerzeel en Spliethof waren blijven wachten tot Charlotte er was. Die zou weer worden afgelost door Alice. Haar opbellen, dat was de grootste vernedering. Immerzeel en Spliethof verontschuldigden zich voor het feit dat ze hem mee moesten nemen. Bartjan riep dat hij ook in de politie-auto wilde. Hij deed weer een sirene na.

De auto reed door het dorp. Niemand zag hem, niemand wist het. Tegen Charlotte had hij het vaag gehouden. Misverstanden. Onduidelijkheden. Ze kwamen langs de geblakerde puinhopen van Josjes winkel. Josje. En de steek door zijn lichaam was zo hevig, dat hij bijna schreeuwde van pijn.