'Nee, ik kan vanavond niet bij je komen, dat weetje wel.'

'Ik moet je zien, Bart. Ik verlang zo verschrikkelijk naar je.'

Over de telefoon hoorde hij Josje ademen. Hij had het idee de licht vochtige warmte van haar ademhaling te kunnen voelen en de geur van sigarettenrook, die hem vreemd genoeg helemaal niet stoorde, te kunnen ruiken.

'Waar is ze nu?'

'Boven, ze brengt Bartjan naar bed.'

'Je zag er vanmiddag zo lief uit, zo teder en zacht. Onschuldig bijna, eigenlijk nog een jongen. Ik had je willen omhelzen.'

'Je moet me niet thuis bellen, dat weet je best.'

'Waar dan wel?'

'Nergens.'

'Hoe kan ik je dan bereiken?'

'Je moet niet proberen om me te bereiken.'

'Verlang je dan niet naar me?'

Hij zei niets terug en zij herhaalde haar vraag.

'Dat is het punt niet.' Hij ging met zijn hand door zijn haar, krabde zijn hoofdhuid, hevig, zodat het pijn deed.

'Wat zegje?'

'Dat is het punt niet.' Een paar wondkrasjes schrijnden op zijn hoofd.

'Wat dan wel?''Dat ik... dat ik getrouwd ben, dat ik een kind heb, dat ik nietje weet verdomd goed wat het punt is.' ik ben net onder de douche geweest,' zei ze. ik zit hier met alleen mijn ochtendjas aan, je weet wel, die kimono, en ik heb...'

Hij hoorde Evelien naar beneden komen en legde de hoorn neer. Ze liep meteen door naar de keuken. De achterdeur ging open en dicht. Hij keek uit het raam. Het licht in het schuurtje ging aan. Hij liep ook naar het schuurtje. Buiten hoorde hij al een paar harde klappen. Evelien zat op haar knieën op de grond en sloeg met een hamer op een voorwerp. Hij kon niet goed zien wat het was.

'Wat ben je aan het doen?'

Ze gaf nog een paar forse klappen. Hout kraakte en versplinterde.

'Wat doe je nou? Wat is dat?'

Ze keek op. Tranen liepen over haar wangen. Ze hijgde. 'Gekocht... gekocht bij die... in de Brocanterie.' Ze sprak de naam uit alsof ze iets smerigs in haar mond had. 'Het was een cadeautje voor jou, voor je verjaardag, een pennenstandaard.' Ze leek niet meer te huilen, maar de tranen bleven doorstromen.

'Gaat het weer een beetje?'

Evelien keek hem alleen maar aan. Ze ontkurkte een fles rode wijn en schonk een glas in.

'Wil je geen koffie?' vroeg hij.

Ze ging op de bank zitten en nam een slok wijn.

'Misschien is het niet goed om al zo vroeg te drinken.'

'O nee?' vroeg ze. 'Moet jij mij vertellen wat wel en wat niet goed is? Bart Kamphuis, specialist in goed en kwaad. De man die wel even zal zeggen wat anderen moeten doen en laten. Bart Kamphuis, voor de oplossing van al uw dilemma's, adviseur in morele kwesties.'

'Zo bedoel ik het niet.'

Ze nam nog een slok en schonk haar glas bij. 'Waarom kwam ze in de kerk?'

ik weet niet... zomaar.'

'Zomaar.' Evelien voelde het weer, dat een mes haar lichaam in werd gedreven. 'Ze kwam dus zomaar.' 'De kerk is een openbaar gebouw,' zei Bart. 'Iedereen mag komen en gaan.'

'Iedereen, maarzij niet, die...' Evelien slikte haar woorden in. 'Ze komt niet voor de dienst. Ze komt alleen maar voor jou en om mij op m'n hart te trappen.'

Bart stond op. Timmie liep kwispelstaartend naar hem toe.

'Wat ga je doen?'

'Naar boven.'

Ze kwam ook overeind en blokkeerde de weg naar de deur. 'Jij wou toch zo nodig met me praten, de hele tijd. Dat kan nu. Dan moetje niet weglopen, dat is laf.'

Hij ging weer zitten. 'Oké.'

'Nou, vertel maar.'

'Wat moet ik vertellen?'

'Dat weet je zelf het beste.'

Hij haalde zijn schouders op.

'Wat gaat er gebeuren?' vroeg ze. 'Wat ga je doen?'

'We blijven bij elkaar,' zei Bart. 'Wij... Bartjan, jij en ik, dat wil ik. Nu en voor altijd, wij met z'n drieën.'

Ze keek hem aan en zag hoe zijn ogen vochtig werden. Hoe graag wilde ze hem geloven. 'Dat weetje zeker?'

Hij knikte.

Ze zwegen. Hij snoot zijn neus. Evelien dacht aan de tekst uit het Hooglied die bij hun huwelijksdienst was gebruikt. 'Hij kus- se mij met de kussen van zijn mond! Want kostelijker dan wijn is uw liefde, heerlijk van geur zijn uw oliën, als uitgegoten olie is uw naam.' Maar ze kende ook de volgende regel: 'Daarom hebben de jonge meisjes u lief.' En verder: 'Op mijn legerstede des nachts zocht ik mijn zielsbeminde; ik zocht hem maar ik vond hem niet. Ik wil opstaan en rondgaan in de stad, op straten en pleinen en mijn zielsbeminde zoeken; ik zocht hem maar ik vond hem niet.'

'Dus je kiest voor ons?' vroeg ze.

'Ja, natuurlijk.'

'En zij komt niet meer in de kerk?'

'Ik kan het haar niet verbieden. Ik kan ook moeilijk iemand bij de deur zetten die haar tegenhoudt of zo.'

'Je moet tegen haar zeggen dat je haar niet meer wilt zien... nooit meer.'

Hij reageerde niet.

'Dat is toch zo?'

Hij zweeg nog steeds.

Ze schreeuwde nu bijna. 'Dat is toch zo?'

'Ja... ik denk het wel.' Hij mompelde meer dan dat hij sprak.

Ze nam een slok wijn en keek naar Bart, naar hoe hij daar zat, verloren, eenzaam en wanhopig. Het lag er zo dik bovenop. Het was geen schaamte, het was geen poging om het goed te maken, het was geen schuldgevoel. Het was pure wanhoop. 'Je dénkt het wel? Ik geloof je niet. Je zit volgens mij te liegen. Misschien lieg je wel tegenover jezelf. Is het echt afgelopen tussen jullie?'

ik kies voor ons, voor ons drieën.'

'Dat vroeg ik niet. Is het echt afgelopen tussen jullie?'

Hij knikte.

'Dus je hebt haar ook niet meer gezien... donderdag, vrijdag, zaterdag?'

Hij keek haar aan en wendde toen zijn blik weer af.

'Je bent niet meer bij haar geweest?' vroeg ze.

Hij zat met zijn hoofd in zijn handen en zei niets. Evelien hield haar adem in tot ze het benauwd kreeg en haar hart naar buiten leek te barsten. Ze wist wat hij ging zeggen. Ze wilde het horen. Ze wilde het niet horen.

'Dat is allemaal verleden tijd,' zei hij.

'Je bent bij haar geweest, bij haar thuis?'

Het duurde even voor hij 'ja' zei met een bijna omfloerste klank in zijn stem.

Ze gaf een ongearticuleerde schreeuw.

Hij kwam naar haar toe en legde een hand op haar arm. 'Stil, Evelien, laten we...'

Ze sloeg zijn handweg. 'Blijf van me af, blijf met je vuile, vieze handen van me af. Met die handen heb je haar...' Ze kon haar zin niet afmaken.

'Ik wil eerlijk zijn. Ik wil proberen...'

Ze ging ook staan, tegenover hem. 'Ben je weer met haar naar bed geweest?'

'Ja, maar ik...'

Met haar vlakke hand gaf ze hem een klap in zijn gezicht, en daarna een stomp tegen zijn schouder. En ze wist dat ze kon slaan of stompen wat ze wilde, maar als die vrouw bleef, veranderde er niets. Toch sloeg ze opnieuw. Hij probeerde haar hand niet af te weren en hij zei niets. 'Ze moet weg,' zei Evelien. 'Ze moet verdwijnen, ze moet weg, voorgoed, voor altijd.' Haar hand deed pijn en ze wilde nog meer pijn voelen.

'Maar...'

Ze stompte Bart opnieuw tegen zijn schouder. 'Ze moet weg, ze moet verdwijnen.' Timmie dacht waarschijnlijk dat het een spelletje was, want hij liep blaffend om hen heen. 'Ze moet...' Ze wist wat ze wilde zeggen, maar het lukte haar niet om het woord uit te spreken. Het woord danste door haar hoofd en verduisterde haar blik. Bart stond er nog, maar zijn gezicht werd langgerekt en dan weer breed. Hij zei iets, maar het leek of de klanken vertraagd uit zijn mond kwamen. Ze wilde iets vastgrijpen. Haar armen maaiden door de lucht en toen viel ze.

Hij deed iets wat hij zelden deed: met de afstandsbediening in zijn hand van de ene zender naar de andere zappen. De beelden en klanken trokken aan hem voorbij. Voetbal, een spelletjesprogramma, een reportage uit een voormalige Sovjet-republiek, een Amerikaanse film, een aflevering uit een Nederlandse serie met acteurs die met een Rotterdams accent spraken. Dat hoorde hij wel, een Rotterdams accent, maar wat ze zeiden, bleef onduidelijk.

Even had hij overwogen om Veldkamp te bellen. Maar wat zou hij moeten zeggen als het om een oorzaak ging? Op één dag twee keer flauwgevallen. Hysterie? Waarom? Wat was er aan de hand? Ja, wat was er aan de hand? Op het tv-scherm praatten enkele mannen opgewonden met elkaar. Het was waarschijnlijk een komische serie of iets dergelijks, want er lachte publiek op de achtergrond. Bart ving het woord 'multilul' op. Was hij dat ook, een soort multilul? Hij zette de tv uit en ging naar zijn werkkamer. Op de overloop luisterde hij aan de slaapkamerdeur.

Boven op de stapel lag het boekje van Vreugdenhil waarin hij gister nog had zitten lezen. Hij gebruikte het af en toe bij de voorbereiding van een huwelijksgesprek met een aanstaand bruidspaar. Gehaast bladerde hij door de hoofdstukken op zoek naar de tekst die hij wilde lezen. Ja, hier stond het. 'Gelukkig is liefde geen gevoel maar een beslissing om het goede voor de ander te zoeken. Die liefde geeft God ons als gebod. Wij zeggen: liefde kun je niet dwingen. Maar God zegt: heb elkaar lief zoals Ik jullie liefheb.' Liefde als een rationele beslissing, was dat het? En wat er verder met je gebeurde, wat je voelde, in je hart, in je hoofd, in je hele lichaam, deed dat niet terzake? Ging het er alleen maar om dat hij het goede zocht voor Evelien? En wat was dat goede dan?

Evelien luisterde naar haar eigen ademhaling. De lucht vulde haar longen. Ze duwde haar borstkas en haar buik uit alle macht in om zich helemaal leeg te maken. Leeg. Op. Weg. Dat mens moest weg, van de aardbodem verdwijnen, anders kreeg ze nooit rust. Ze was bang voor wat er door haar hoofd speelde. Nee, dat nooit, dat mocht niet gebeuren. Maar anders? Wat had ze ook weer precies tegen Bart gezegd? Ze kwam overeind, maar toen ze naast het bed stond, wist ze niet meer wat ze moest doen. Weg, verdwijnen, die woorden had ze genoemd. Ze vonkten voor haar ogen. Maar die vrouw zou nooit zonder meer verdwijnen. Dat wist Bart ook. Ze woonde hier, had hier een winkel. Evelien stapte terug in bed. Ze wilde zich als een klein meisje voelen en trok het dekbed over haar hoofd, ik ben in de tent,' fluisterde ze, 'alleen in de tent.'Tegen elf uur pakte Bart zijn jas en Timmies riem. Zoals gewoonlijk was het stil op straat. Het dorp sliep, het dorp bereidde zich al slapend voor op een nieuwe werkdag, op ploeteren op het land, op de wasdag, op school, op goeiemorgen, op hoe gaat het, op z'n gangetje, op we zien wel. Niemand wist wat er gaan- de was. Ze deden allemaal of er niets aan de hand was. Daarom konden ze ook met een gerust geweten en een zuiver gemoed hun hoofd op het kussen leggen.

Bart liep en hij liep, het dorp uit, de weg naar Batteloo op, weer terug, het dorp in, de Bosweg in, langs de boerderij van Tielerink, waar nog licht brandde, in de richting van de vakantiehuisjes. Hij keek op zijn horloge. Halfeen. Als Evelien wakker was en ze ging beneden kijken waar hij bleef, zou ze ongerust worden. Nee, niet ongerust, eerder woedend of vertwijfeld, omdat ze natuurlijk zou vermoeden dat hij bij Josje was, dat hij in losjes armen lag. In losjes armen. Hij sloot even zijn ogen en voelde haar bijna daadwerkelijk.

'Jij bent ook moe, hè, Timmie?'

De hond ging aan zijn voeten zitten, zijn bek open, de tong eruit, hijgend.

'Zullen we dan maar weer naar huis gaan? Ja?'

Op de terugweg door het dorp bleef hij staan bij Josjes huis. Als zij er niet meer was, was er dan geen probleem meer? Het licht in haar woonkamer brandde. Tien voor een. Hij zou zo bij haar binnen kunnen lopen. Dag Josje. Dag liefste, zou ze zeggen. Maar hij wilde het niet. Nu niet en nooit meer. Al zijn krachten moest hij mobiliseren om niet naar haar toe te gaan. Hij liep door, maar keerde weer op zijn schreden terug. Wat deed ze nu? Welke kleren had ze aan? Dacht ze aan hem? Hij wist dat ze hem niet met rust zou laten. Niet in de werkelijkheid en niet in zijn hoofd.

Als ze hier niet was komen wonen, was er niets aan de hand geweest. En als ze wegging, als ze ergens anders ging wonen? Ze zou hem opbellen. Hij zou haar opbellen. Ze zouden elkaar opzoeken.

Hij deed een paar passen in de richting van haar huis. De schrille klank van Eveliens stem kaatste door zijn hoofd. Ze moet verdwijnen, ze moet weg, voorgoed, voor altijd.

Timmie zag kennelijk iets, want hij begon plotseling zo hard aan de riem te trekken, dat hij zichzelf leek te verstikken.

'Rustig, rustig.'

Timmie gaf een paar schorre, benauwde blaffen.